Skip to main content

Full text of "Daniël Veth's reizen in Angola, voorafgegaan door eene schets van zijn leven"

See other formats


This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project 
to make the world's books discoverable online. 

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 
publisher to a library and finally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. 

We also ask that you: 

+ Make non- commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web 

at http : //books . google . com/| 



.n 






m: 



:s?>/:; 



:<i.^~ 



s?;t<. 



Daniel Veth 's reizen 
in Angola 

Pieter Johannes Veth, Johannes 
Frangois Snelleman, _,_., 



v^ 



7/15^^ 



f^arbarli College 3.tbrars 



FROM THE BEQüBST OF 

THOMAS WREN WARD 

Trbasurer of Harvahd College 

1830-1843 




Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



A^-- 7i7L-. V 



DANIËL VETH'S 



REIZEN IN ANGOLA, 



VOORAPGEOAAN DOOR 



EENE SCHETS VAN ZIJN LEVEN. 



BEWERKT DOOR 



Dr. P. J. V E T H, 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



\ 



V 

DANIËL VETHS 

REIZEN IN ANGOLA, 

VOORAFGEGAAN POOR 

EPE SCHETS VAN ZIJN LEVEN 



niïWKRKT DOOR 



Dr. P. J. Y 15 T n, 

OQ<i-Hnogl«'Praar, Ei»r*'voorzitt«'r van h»»t Nndi^landach AardriJkHkundig (l»»nootHchap, 



EN 



JOH. F. SNELLEMAN, 

Oud -Lid d«>r Expeditit* n^ur Middon-Suinatra. 



Met platen en een kaartje. 



HAARLEM, 
H. D. TJEENK WILLINK. 

1887. 



Digitized by 



Google 



^■^ Tn^.? 




V; . a' 



Snelpersdruk van H. C. A. TIIIEME, tn Nümi'gen. 






Digitized by 



Ctfogie 



y^AN 



ALLEN DIE DANIËL YETH HEBBEN LIEFGEHAD 



OPGEDRAGEN 



ZIJN VADER. 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



VOORREDE 



Er zfjn thans twee jaren verloopen sedert ik de veriüetterende 
t^ding ontving^ dat mijn in Afrika reizende zoon Daniël den 19<ï«n 
Mei was bezweken. Van dat oogenhlik heeft m^ de gedachte bezield 
een klein monument te zijner gedachtenis op te richten door deuit* 
gave eener schets van zijn leven en van een verhaal zijner jongste 
reize. Met de uitvoering van dit plan ben ik schier aanhoudend 
bezig geweest, en zij heeft mij gesterkt en getroost in wijne smart. 

Door de Redactie der j^Katholieke Elustratie'' uitgenoodigd tot het 
schreven eener schets van zijn leven, voelde ik mij genoopt aan die 
mtnoodiging te voldoen, vooral om een bewijs te geven van mijne 
erkentelijkheid voor de vele diensten en weldaden die m^n zoon, of- 
schoon niet tot de Roomsche kerk behoorende, van de Katholieke 
zendelingen te Ifuïlla ontvangen had. Mijn opstel was echter te 
uitgebreid om hei in zijn geheel in genoemd Tijdschrift op te nemen. 
In overleg met m^ en met mijne goedkeuring bracht de Redactie 
eenige bekortingen aan. Ik wenschte echter den oorspronkelvjken 
tekst hersteld te zien en zelfs met eenige uittreksels uit brieven van 
mijn zoon, die hem nog beter zouden doen kennen, te vermeerderen, 
Eieruü ontstond de levensschets die het eerste hoofddeel van dit 
bundeltje uitmaakt, gevolgd door eenige kleine geschriften van de hand 
m^ns zoons of hem betreffende, die in dagbladen verschenen waren 
en daarom gevaar liefpen der vergetelheid te worden prijsgegeven. 
7aj betreffen meest zijne vroegere reis in Midden-Sumatra, waarvan 
alzoo eenige der gewichtigste bijzonderheden in herinnering worden 
gebracht, terw^l tevens de levensschets, die van dien elders uitvoerig 
beschreven tocht slechts vluchtig gewagen kon, daardoor aangevuld 
wordt met eenige trekken, die zijn beeld verlevendigen en volkomener 
maken. Aan die stukken heb ik ook toegevoegd een van zijne hand 



Digitized by 



Google 



VI VOORREDE. 

afkomstig „Plan van een onderzoekingstocht in zmdwestel^k Afrika^*' 
dat slechts in uittreksel door hem in het Aardrijkskundig Genoot- 
schap voorgedragen en in het Tijdschrift van dat Genootschap 
opgenomen is. Dit stuk vormt eenigermate den overgang tot het 
tweede en veel uitgebreidere hoofddeel: „de reizen in AngolaJ' 

Reeds gedurende die reizen zelve had m/ijn zoon aangevangen eenige 
schetsen daarvan te leveren, in brieven bestemd voor „het Nieuws 
van den Dag.'' Die brieven heb ik na zijn dood vervolgd en aan- 
gevuld uit zijne nagelaten aanteekeningen en de berichten omtrent 
zijn dood en het slot der expeditie door zijne medereizigers. Later 
heeft zijn reisgenoot van der KeUen eenige nieuwe bijdragen tot het 
reisverhaal geleverd in brieven insgel^ks in ,M Nieuws van den 
Dag'* opgenomen, en waarvan de uitgave mede door mff bezorgd 
is. Al die brieven, gezamenlijk 14 in getal, zijn later overgedrukt in 
den jaargang 1886 der „Verslagen en Mededeelingen** van het Ne» 
derlandsch Aardrijkskundig Genootschap. 

Door de uitgave dezer brieven was althans eenigermate voldaan 
aan veler verlangen om met de hoofdpunten dezer reis bekend te 
worden, maar geenszins aan het mijne om uit aUe voorhanden 
zijnde bescheiden een zooveel mogelijk volledig en aaneengeschakeld 
verhaal der gansche reis samen te stellen. Goddefroy had gedur 
rende den geheekn loop der 7'eis dagel^ksche aanteekeningen gehow- 
den van hetgeen hem wedervaren en door hem opgemerkt was, en 
eene groote ethnologische collectie bijeengebracht, die hij in zorgvul- 
dig bewerkte catalogi uitvoerig had beschreven. Van der Keilen had 
zoölogische verzamelingen naar het Leidsche MurSeum gezonden, die 
daar, althans ten deele, waren onderzocht en in de „Notesfrom the 
Leyden Museum'* beschreven. Ook in de brieven van mijn zoon aan mij 
en andere familieleden en vrienden en in de brieven van van der 
Keilen aan zijne ouders, waarvan mij geregeld inzage was verleend, wa- 
ren nog een aantal bijzonderheden vervat, terv)^l eindelijk Goddefroy^ 
kort na den dood mijns zoons uit Afrika teruggekeerd, mondeling 
nog velerlei inlichting omtrent txoijfelachtige punten kon verschaffen. 
Ook de vergelijking van andere reizigers die Mossamedes of Ben- 
guella bezocht hadden, kon, al hadden zij niet altijd dezelfde plaat ^ 
sen als mijn zoon betreden, op vele b^zonderheden licht werpen, en 
met dat doel meende ik vooral Monteiro's werk over Angola en de 
Congo-rivier, de berichten van von Danckelman en Lord Mayo om- 
trent hun verblijf in Mossamedes, en de reizen van SerpaPintoen 
Capello en Ivens te moeten raadplegen. 

Daar ik mij niet alt^d in staat gevoelde, mijne aandacht geheel 
aan dit voor mij zoo aandoenlijke werk te wijden, heb ik de hulp 



Digitized by 



Google 



VOORREDE. VII 

ingeroepen van den heer Joh. F. Snelleman^ vroeger reisgenoot van 
m^n zoon tijdens de expeditie naar Midden- Sumatra, door het 
Aardr^kskundig Genootschap uitgerust, en die het beio^s van zijne 
warme genegenheid voor hem had geleverd door het schreven der 
eerste aan mijn zoon geioijde nekrologie, die in 1885 in het Tijd- 
schrift neigen Haard" werd geplaatst. De taak om wat de verschil- 
lende beschikbare bronnen opleverden^ zoo goed mogelvjk tot eenge^ 
heel te vereenigen, werd door hem met de meeste ingenomenheid aan- 
vaard en volbracht. Van mijne ?iand zijn hoofdzakelijk de topogra- 
phische gegevens^ waarvoor mij nog eenige bijzondere aanteekenin- 
gen van mijn zoon en van der Keilen en een schetskaarfje van 
laatstgenoemden ten dienste stonden ; voor de fouten die daarin en 
in het kaartje der reisroute ongetwijfeld zullen voorkomen , mag men 
noch de reizigers, noch den heer SneUeman aansprakelijk stellen. 

Ofschoon op deze wijze een reisverhaal is tot stand gekomen^ dat^^ 
zoo ik mii vleien durf^ in leerzaamheid en belangrijkheid voor de 
meeste ten onzent verschonende reisbeschrijvingen niet onderdoet^ 
mocht ik toch niet wagen het onder de bescherming te stellen van 
een wetenschappelijk lichaam als het Aardrijkskundig Genootschap. 
Het blijkt genoeg uit het reisverhaal zelf, waarom de astronomische 
plaatsbepalingen en de topographische opnemingen, die aüeen de 
goede ba^is voor eene beschr^ving des lands en zijne cartographi- 
sche voorstelling konden verschaffen, nagenoeg geheel aan dit werk 
ontbreken. De kaart heeft dan ook geene andere waarde dan dat 
zvj den lezer in staat stelt den loop der reis eenigszins te volgen. 
Niemand die het verhaal van deze door allerlei tegenspoeden^ maar 
vooral door aanhoudende ziekte van den rhoedigen chef gekenmerkte 
tochten leest, zal hem dat tot een verwijt maken. Maar iedei' die 
slechts een oogenblik zijn aandacht bepalen wil b^ de moeilijkheden 
die uit de onzekerheid der ligging, zelfs van de voornaamste punten 
moesten voortspruiten, zal gemakkelijk beseffen, hoe weinig een kaar- 
tje, zooals ik het leveren kon, zelfs aan de matigste eischen der 
geographische wetenschap voldoet. Had mijn zoon slechts de zoo on- 
zekere geographische positie van Humpata of Hullla nauwkeurig 
kunnen bepalen, er zou reeds zeer veel voor het wetenschappelijk 
karakter der kaart gewonnen zijn. Maakte de geheele samenhang 
der reisberichten het mij bijna onmogelijk, met vele kaarten, eene 
aanmerkelijk meer westelijke ligging aan genoemde plaatsen toe te 
kennen, dan in navolging van Lord May o en Scrpa Pinto door 
mij is aangenomen, ik kan niet ontveinzen dat het verschil in lengte 
tusschen HutUa en QuiUengues mij in waarheid grooter schijnt te 
zijn, dan het op mijne kaart is voorgesteld. Westwaarts over de 



Digitized by 



Google 



VIII VOORREDF. 

noodige ruimte beschikkende, voelde ik m^' oosticaarts te zeer beklemd ; 
maar geheel ontbraken mij de gegevens om tot oplossing dezer zwa- 
riglieid te geraken. 

De heer van der Keilen, bü de ontbinding der expeditie van mijn 
zoon in Afrika achtergebleven^ heeft laatstelijk belangrijke tochten 
gedaan in het aan het gebied van mfjn kaartje grenzende of daarop 
reeds gedeeltelijk voorkomende Amboëlla-land. De daartoe betrekkelijke 
documenten heeft hiQ in mi^ne handen gesteld, en nu dit aan de tochten 
van mijn zoon gewijde werkje onder veel smart en strijd is ten einde 
gebracht, hoop ik weldra den tijd te vinden om ze voor het Tijd- 
schrift van het Aardrijkskundig Genootschap te bewerken. 

Dit is het weinige dat ik mijnen lezers tot toelichting dezer uitgave 
te berichten had. Voor het overige moge dit boekske voor zich zelf 
spreken. 

Arnhem, P. J. Vkth. 

16 Aug. 1887. 



Digitized by 



Google 



L IJ S T DER PLATEN. 
(Met ophelderende aanteekeningen). 



Plaat I. Portret van D. D. Vetli. Photographie van F. D. van 
Rosmalen Jr. Houtsnede van E. A. Tilly. 
Tegenover bl. 3. 

„ II. Banana-punt met de faktoxie Botterdam aan den mond 
der Eongo-riTier. Naar een photographie in het 
bezit van den heer Jung te Rotterdam, in hout 
gesneden door J. Walteb. 

Tegenover bl. 133. 

NB. Hierop het Stoomschip Afrikaan van de 
Nieuwe Afrikaansche Handelsvennootschap. 

„ Iir, a en &. De stad Kossamedes van de baai gezien, in 
twee gedeelten. Naar eene photographie van 
J. A. da Cünha Moraes te Loanda, in hout ge- 
sneden door A. C. Verhees. 

Tegenover bl. 186 en 187. 

„ LV. (kddefiroy in een draagstoel. Na ir oono photographie 
van den Notaris Toulson te Mossamedes, getookend 
door F. A. ScHippERUs, en in hout gesneden door 
J. Walteb. 

Tegenover bl. 199. 

NB. Het vervoermiddel is hier geen hangmat, 
maar een draagstoel {maxilla)^ zooals in de 
kustplaatsen gebruikelijk is; de wijze van 



Digitized by 



Google 



dragen is echter dezelfde. Noch op bl. 199, 
noch in de noot op bl. 177, is van den draag- 
stoel, als verschillend van de hangmat, ge- 
wag gemaakt. 

Hierbi) kan tevens worden opgemerkt, dat 
de 'op bl. 177 beschreven wyze van dragen 
aan Monteiro niet onbekend was ; maar 
Dl. II, bl. 169, geheel in overeenstemming 
met de voorstelling van Veth, vermeld wordt 
als de gewone manier van dragen der Mon- 
dombe's. 

B\) den draagstoel zijn evenveel dragers 
noodig als bü de hangmat; maar er zijn er 
hier slechts twee afgebeeld. De vrouw, die 
naast den voorsten drager loopt, behoort 
niet tot de dragers. Nooit wordt die taak 
door vrouwen verricht. Wie te Mossamedes 
gewooniyk als dragers dienst doen, is op 
bl. 186 (vgl. bl. 330 v.) aangeduid. Daaruit 
blijkt, dat zij tot de Ovampo's moeten be- 
hooren. 

In de kleeding der voorgestelde personen, 
inzonderheid in de katoenen doeken, die de 
schaarabedekking vervangen, is de euro- 
poesche invloed merkbaar. 

Plaat V. Ovampo uit het Ohella-gebepgte. Geteekend door P. A. 
öcuipPKRUs, naar eene photographie vervaardigd in 
het missiehuis te Huïlla. Houtsnede van J. Walteb. 

Tegenover bl. 340. 

NB. De geslepen schelpen aan het halssnoer 
zijn een teeken van waardigheid. 

„ VI. Ovampo-TTOuw uit het Ohella-gebergte. Geteekend door 
P. A. ÖcHippKRüö, naar eene photographie ver- 
vaardigd in het missie-huis te Huïlla. Houtsnede 
van J. Walter. 

Tegenover bl. 341. 

NB. De snoeren om het middel gedragen zijn 
een teeken van rykdom. 



Digitized by 



Google 



Plaat VIL Afgodsbeelden der Mondombe'e. Naar de door God- 
DEFROY medegebrachte voorwerpen geteekend door 
P. A. ScHippERüs, en in hout gesneden door A.C. 
Verhkks. 

Tegenover bl. 352. 

NB. De oogen van fig. 1 z^n gevormd van 
kleine cypraea's, zoogenaamde katjes. De 
putjes in het beeldje en het voetstuk z^n 
sporen van koperen nagels, die er in gesla- 
gen waren. 
Fig. 2 is samengesteld als volgt: 
Het pilaarvormig lichaam is vervaardigd 
uit gevlochten plantendeelen. Twee katjes 
stellen de oogen voor. Het halssieraad is 
gevormd uit een aantal snoeren houten 
kraaltjes, die aan de voorzijde door tien 
snoeren rosé kraaltjes verbonden zyn. De 
haren ztjn vervaardigd uit dunne biezen 
waarin als versiering gevlochten zyn : 
1**. Een snoer blauwe kralen. 2". Zes stuks 
grootere roode kralen. 3*. Een snoer kralen 
van hout nagebootst. 4**. Een snoer van 
verschillend gekleurde kralen. 5*. Vier stuks 
kralen van verschillende kleur. 6". Een 
snoertje waaraan vier witte kralen en twee 
stukjes van de ruggestreng eener slang. 
7**. Twee snoeren blauwe kralen. 8o. Twaalf 
snoeren houten kraaltjes. De armen, van 
gestrengeld vlechtwerk vervaardigd, zyn 
voorzien van 30 uit planten gemaakte, als 
sieraad gebezigde armringen. De rechterhand 
heeft vier, de linker vyf vingers, voorgesteld 
door kleine snoertjes bonte kralen. Aan den 
onderkant ziet men twee buikgordels, be- 
staande uit ineengestrengelde lappen, waar- 
aan eveneens uit lappen gemaakte schaam- 
bedekkingen voor en achter. Het ondereindo 
is met biezen vlechtwerk omwonden. Het 
geheel is ingesmeerd met het op bl. 342 
beschreven vet. 



Digitized by 



Google 



VERBETERINGEN. 



BI. 36, noot. De spoorwegaanleg op Sumatra's Westkust is sedert 
dit geschreven werd eene besliste zaak geworden. Omtrent de 
ontginning dor Ombilin kolen ligt nog alles in het onzekere. 
De Kabelspoorweg» die, zooals de heer Bleichert zich in z\jno 
jongste aankondiging uitdruKt, de grootste terrein-raoeieiykheden 
overwint en tot iedere begeerde lengte uitvoerbaar is, zal wel- 
licht by de ontginning nog eenmaal de rol spelen, die hem 
ongetwyfeld toekomt. 

BI. 138, regel 9. Liamboe, misschien juister Uamba, is de hennip- 
plant {Cayinabis sativa)^ die, golyk door de haschisch der Arabieren 
bekend is, vooral in de tropische en subtropische gewesten 
narkotische eigenschappen bezit. 

BI. 177, noot. De wijze van dragen der hangmat door Veth be- 
schreven, is inderdaad ook door Monteiro vermeld (Dl. Il, bl. 189), 
en wel als bijzonder eigen aan de Mondombe's. 

Bl. 199, regel 16. Goddefroy werd bij deze gelegenheid niet ver- 
voerd in een hangmat, maar in een draagstoel of maxiUa, die 
in de kustplaatsen dikwijls de hangmat vervangt. (Zie de plaat 
en de ophelderende aanteekening daarbij). 

Bl. 218, noot. Men schrappo de woorden : en op die van Serpa 
Pinto 83. De kaart van Serpa Finto komt op dit punt met die 
van lord Mayo overeen. 

Bl. 313, regel 17. In plaats van 140 leze men 100. 

Bl. 331, regel 8. BiJ de samenstelling van het kaartje is gebleken, 
dat deze afstand slechts ongeveer 70 kilometers bedraagt. 

Bl. 333, regel 18. De bier opgegeven lengte van meer dan 100 
kilometers berust op de schaal van 30 kilometers, die op het 
speciale kaartje van Quillengiies in het reisverhaal van Capello 
en Ivens voorkomt. Volgens deze foutieve schaal zouden 
echter ongeveer 106 kilometers gaan op een halven graad, in 
plaats van ruim 111 op een graad. Men zal dus nader btj de 
waarheid ziJn, indien men, in plaats van 100, leest: 50. 

Bl. 376, regel 7. In plaats van Tiné leze men Tivé en in plaats 
van Quilaque : Quitaqui. Bovendien kent Serpa Pinto QuUaqui 
alleen als den naam van een riacho caiidaloso, d. i. een water- 
rijk riviertje, dat hij overtrok ter plaatse waar op ons kaartje 
Quitaqui voorkomt. 



Digitized by 



Google 



HET LEVEN VAN DANIEL DAVID VETH. 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



ri. I. 




Digitized by 



Google 



Daniël David Veth, de jeugdige en moedige reiziger die 
voor eenige maanden op de Westkust van Afrika bezweken 
is onder de poging om aan zyn vaderland eene eereplaats 
te verzekeren in de ontsluiting en verlichting van het 
Zwarte Werelddeel, werd den 17«° Februari 1850 te Am- 
sterdam geboren. Reeds als kind legde hU eene grooie 
mate van kloekmoedigheid en zelfstandigheid aan den dag. 
Wanneer hy met zijne ouders de zomermaanden, hetz^ in 
Noord-Brabant of Gelderland, hetzjj aan den RiJn, op het 
land doorbracht, was zyn grootste genot alleen op heide en 
veld, in de bosschen of op de bergen rond te zwerven en 
zelf zyn weg te zoeken, waardoor het talent van zich te 
oriénteeren hem in hooge mate eigen werd. Ook wekte van 
z\]ne vroegste jeugd af het leven der dieren by hem eene 
buitengewone belangstelling, die hem steeds is bijgebleven. 
Hoe vroeg de kiemen dezer eigenschappen zich by hem 
vertoonden, werd my trefiPend herinnerd door het toevallig 
wedervinden van een brief dien ik den 7«" September 1855, 
toen hy dus nog maar vyf jaar oud was,, aan zyne lieve 
moeder schreef, nadat ik hem den vorigen dag te Barneveld, 
waai- hy by een Oom en Tante gelogeerd was, in het voor- 
bygaan een bezoek had gebracht. „Daniël," zoo schreef ik, 



Digitized by 



Google 



^was verrukt mU te zien; hö viel mü om den hals en be- 
dekte my met] kusjes. Nadat ik wat brood en koffle had 
genuttigd, ben ik met hem naar het dorp gewandeld, waar 
hy op de Schapenmarkt recht op ztjn dreef was — Het 
gesnap onderweg nam geen einde, maar het was volstrekt 
geen zottepraat, maar alles verhalen van al wat hö deed 
en genoot, al wat hj) had opgemerkt en geleerd — H\J 
vertelde mj) dat die weg naar Lunteren liep, dat h\j 
dien weg met Oom had gereden naar den Briellaard, dat 
men zoo en zoo in het dorp de Schapenmarkt bereikte,, 
maar dat men dien anderen weg nemende er ook 
kwam. Voorts was hU zeer vervuld met de ossen en scha- 
pen, de kippen en eenden, enz." Toen h\j op ztJn twaalfde 
en dertiende jaar de zomervacantie met m\j en de mijnen 
te Brohl aan den R\jn doorbracht, was hy doorgaans op- 
onze wandelingen onze wegwijzer, daar h^ in eenzaamheid 
den weg naar de meeste punten reeds gevonden en ver- 
kend had. 

In zljn veertiende jaar volgde h\j mU naar Leiden, waar 
ik toen als Hoogleeraar aan de Rijksinstelling tot opleiding^ 
van Indische ambtenaren geroepen was, en waar hij al 
aanstonds als leerling op de Hoogere Burgerschool werd 
aangenomen. Slechts een jaar later had hij het ongeluk 
zijne voortreffelijke moeder te verliezen, en .ofschoon hy- 
aan miJ en zijne drie broeders innig gehecht bleef, bracht 
dit veel biJ om het huiselijk leven voor hem van zijne be- 
koorlijkheid te berooven. Ook eene reis, die ik, om troost 
in mijne smart te zoeken, in den zomer van 1865 naar De- 
nemarken, Noorwegen en Zweden ondernam, en waarop 
hij mij, tegelijk met ziJn ouderen broeder, verzelde, bevor- 
derde in hem de zucht om vreemde landen te bezoeken. 

Aan de Hoogere Burgerschool was hij over het geheel een 



Digitized by 



Google 



viytig leerling, maar niet zonder protest tegen de gelykheid 
•der eischen die aan jongelieden van geheel verschillenden 
aanleg en geaardheid werden gesteld. Hö gaf de voorkeur 
aan wis- en natuur-, schei- en werktuigkunde, en bleef in 
■andere vakken soms wel wat achteriyk. Htj wilde civiel- 
ingenieur worden, en droomde reeds destijds van groote 
werken die hy in Rusland en Centraal- Aziè hoopte tot stand 
te brengen, en van wetenschappelijke reizen, die zynnaam 
zouden vereeuwigen. Ofschoon hy de overgangsexamens 
«teeds goed was doorgekomen, had hy echter minder vrees 
dan afkeer voor het eindexamen, en verlangde daaraan te 
ontkomen door zyne studiën in Duitschland voort te zetten, 
waar hy tevens een ruimer veld voor praktische oefeningen 
hoopte te vinden. Ik gaf myne toestemming, vooral ook om- 
•dat zyne gezondheid destyds eenige zorg inboezemde, en 
zyn geneesheer het verbiyf in hoogere lucht nuttig voor hem 
oordeelde. Hy vertrok dus in 1868 naar de Polytechnische 
school te Hannover, en verwisselde die in 1870 met de Poly- 
technische school te Stuttgart. 

Doch eer deze verhuizing plaats had, riep eene treurige 
gebeurtenis hem voor korten tyd naar het Vaderland terug. 
Den lOden Maart 1870 had ik het ongeluk myn lieven zoon 
•Cornelis op 14-jarigen leeftyd te verliezen. Ik was on- 
troostbaar over den dood van den veelbelovenden knaap, 
die my na langdurige kwyning was ontrukt, en te meer daar 
zich by zyn jongeren broeder Johan de sporen van dezelfde 
kwaal begonnen te vertoonen. Toen myn zoon Daniël 
den 248teii Maart naar Hannover terugkeerde, was zyn hart 
met diepe droefheid over den dood van zyn broeder en met 
aiet minder medeiyden met zyn armen vader vervuld. Hy 
■schaamde zich over die aandoeningen en wilde noch voor 
anderen noch voor zich zelven weten, hoezeer hy er vatbaar 



Digitized by 



Google 



6 

voor was ; maar inderdaad was hy geheel vervuld van de 
gedachte, hoe my te troosten en nieuwen levensmoed te 
schenken. Zonderling was in hem de strijd tusschen de 
hardvochtigheid waarmede h\] zgn hart ompantserd waande, 
en de innige teederheid die hy toch zoo kwaiyk verbergen 
kon. Het volgende uittreksel uit een brief van 27 April 
1870 kan van dien zonderlingen tweestryd een denkbeeld 
geven : 

^Ik had u reeds vroeger geschreven om U myne sym- 
pathie uit te drukken en U, wanneer het mogeiyk was» 
troost te geven en kracht om het leven dat voor U ligt^ 
met meer kalmte te gemoet te gaan, indien ik maar in 
staat was geweest om aan myne gevoelens lucht te geven 
en ze in woorden te brengen. Waarschyniyk komt het 
daarvan, dat ik zelf geen sympathie verlang ; het strtjdt zoo 
geheel met myne natuur. Ik kan dus slechts hopen, dat 
U, ook zonder dat het uit myne woorden bhjkt, overtuigd 
zult zyn, dat ik innig deel in uw lot. 

„Daar ik nu niet in staat ben door woorden myne deel- 
neming uit te drukken, zyn er, sedert ik weder hier ben, 
verscheidene plannen door myn hoofd gegaan, om dit door 
daden te betuigen; maar ik ben hierin niet gelukkiger 
geweest. 

„In de eerste plaats is het plan by my opgekomen om 
myne studiën verder in Delft voort te zetten. Dit zou echter 
toch nog slechts een halve maatregel zyn, daar, wanneer 
men het bedaard beredeneert, het zulk een groot verschil 
niet maakt of ik één of twintig uren sporens van U ver- 
wyderd ben. Daarby komt nog, dat, door de geheel verschil- 
lende wyze van onderricht te Delft en hier, het mij 
ontzagiyk veel moeite zou kosten my weder daarin terecht 
te vinden. 



Digitized by 



Google 



„Het tweede denkbeeld dat mö voor den geest is geko- 
men, is, om de ingenieurs-wetenschappen te laten varen, 
en, mits er mogelijkheid is om dispensatie te verkregen 
van het examen in het Latijn, te Leiden in de philosophie 
te gaan studeeren, natuurlek met mathesis en physica als 
hoofdvakken. Indien dit uitvoerbaar was, zou het mö veel 
meer toelachen dan naar Delft te gaan, omdat dit een radi- 
kaler middel zou zt)n en de studiën m\j zeer goed zouden 
bevallen. Het grootste bezwaar hiertegen is, dat ik mö 
voor een studieleven niet zeer geschikt acht, maar veel 
meer voor eene praktische betrekking. 

„Verder behoef ik U wel niet te zeggen, dat de uitvoering 
van een zoodanig plan groote opofferingen voor m\j met zich 
zou sleepen, daar ik in het bgna tweejarig tijdvak dat ik hier 
heb doorgebracht, met de duitsche toestanden, zeden en 
gewoonten ben vertrouwd geworden, en ik mjj daarin veel 
„gemüthlicher" bevind, dan in de hollandsche. Hierbö komt 
nog, dat ik my, wat mUne gezondheid betreft, hier veel 
aangenamer gevoel, alsook dat deze plannen veel langer 
studietyd, en, althans wanneer ik naar Delft ging, veel 
grooter uitgaven zouden vorderen. 

,Maar al die bezwaren zou ik uit den weg weten te 
ruimen, en al die opofferingen met het grootste genoegen 
brengen, wanneer ik gelooven kon, dat het voor U van 
groot voordeel zou z^n, dat het U meer sterkte en kalmte 
zou geven om de toekomst te gemoet te gaan. 

„In het eerste oogenblik kan het u misschien wel toe- 
schenen, dat het een groot onderscheid zou maken of ik 
b\j u was of niet: maar ik vrees zeer dat de ondervinding 
u slechts teleurstelling zou baren. Ik kan de plaats die 
Comelis bjj U bekleedde, nooit vervullen, èn omdat mUne 
studiën zoo geheel en al van de uwe zouden bleven ver- 



Digitized by 



Google 



8 

schillen, èn wegens myne geaardheid; maar vooral ook 
omdat ik die gaven niet bezit waardoor Cornelis, reeds zoo 
jong, een waardige en aangename metgezel voor oudere 
menschen wezen kon. 

„Het gevolg van dit alles zou dus z^n, dat, gesteld ik 
weder in Leiden komen kon, wy elkander aan tafel zouden 
zien, maar verder toch weinig omgang met elkander zou- 
den hebben.... 

„Ofschoon, hoe meer ik er over nadenk, de bezwaren 
hoe langer hoe grooter en de voordeelen hoe langer hoe 
kleiner worden, schrijf ik hierover om U te doen zien, dat 
myne gedachten zich zeer veel met Uwen toestand hebben 
bezig gehouden, en dat, mocht U het verlangen en mogeiyk 
kunnen maken, ik van mUn z^Jde bereid ben alles te doen 
om U genoegen te geven, en Uw leven zooveel mogelijk 
te veraangenamen." 

Ieder zal beseffen, dat ik dezen brief met diepe aandoe- 
ning heb gelezen, maar evenzeer begrijpen, dat ik, hoe 
verlokkend ook de gedachte voor my zyn mocht, m^ne 
eenzaamheid met m^n dierbaren zoon Daniël te deelen, 
(voor zyn jongsten broeder achtte ik na den dood van 
Cornelis een kostschool in een gezonde streek noodzakelijk) 
van zö'ne voorstellen geen gebruik mocht maken. Ik noo- 
digde hem uit den volgenden zomer zijne broeders en mtj 
op eene reis door het Thüringer Wald en verder naar 
Beriyn en Hamburg te vergezellen, welk plan, te midden 
van den juist uitgebroken fransch-duitschen oorlog, zonder 
veel bezwaar volvoerd werd. In October vertrok h[] naar 
Stuttgart. 

In den omgang met duitsche studenten nam hy een 
ruim aandeel aan hunne lichaamsoefeningen, en werd wel- 
dra een onversaagd ruiter, schermer en zwemmer, en vooral 



Digitized by 



Google 



9 

een wandelaar en bergklimmer die geene vermoeienis 
scheen te kennen. Hy was zeer populair onder z^ne mede- 
studenten, en maakte zich tal van vrienden, die later, over 
de geheele wereld verspreid, toch hun lieven Cicero — dit 
was de, met het oog op het karakter en de begaafdheden 
van den Romeinschen redenaar, zeer slecht gekozen bij- 
naam dien men hem gaf — niet vergaten, en waarvan hü 
velen op z^jne latere omzwervingen dikwijls bezocht. De 
verschillende reizen in z^n studententijd, deels alleen, deels 
gedurende de zomermaanden met mtj en zyne broeders 
verricht, hadden hem, toen h\j de Polytechnische school 
verliet, reeds met een groot gedeelte van Midden-Europa: 
België, Frankrijk, Zwitserland en de meeste duitsche staten, 
bekend gemaakt. De zucht om z\jn leven aan wetenschap- 
pelijke reizen te wijden werd gedurig sterker bij hem. In 
een brief, den 26©n Januari 1872 aan mij geschreven, komt 
de volgende zeer karakteristieke en bijna profetische plaats 
voor. 

„Dat ik dezer dagen zooveel te doen had, is vooral daar- 
aan toe te schrijven, dat ik sedert het begin der kerst- 
vacantie veel te veel tijd besteed heb aan het bestudeeren 
van de laatste ontdekkingstochten, zoowel in het Noorden 
als in Afrika. Mijn hoogste wensch toch is eens een ont- 
dekkingstocht mede te maken. Mocht het mij dan gelukken 
mede te werken aan het opsporen of nader bekend maken 
van een rivier of landstreek, die daardoor misschien voor 
handel en beschaving zou geopend worden, wat zou ik geluk- 
kig zijn in de gedachte, dat ook ik een weinig had bijge- 
bracht tot de ontwikkeling van het menschdom, en eene 
bijdrage geleverd tot de bevordering der geographische 
wetenschap, die mij hoe langer hoe meer belang inboe- 
zemt." 



Digitized by 



Google 



10 

Het leven van den aankomenden ingenieur begon nu allengs 
woeliger te worden. Naarmate het tydstip naderde waarop 
hij Stuttgart dacht te verlaten, nam hü meer en meer deel 
aan de praktische oefeningen in het veld, en deed hü menig- 
vuldiger uitstappen. Het stadsleven behaagde hem reeds 
toen even weinig als het steeds heeft gedaan. Ofschoon hy 
den omgang van z^jne medestudenten niet versmaadde, en 
als een joviale makker by uitstek onder hen geliefd was, 
zocht hij toch gaarne de eenzaamheid, en verloochende hij 
nimmer zijne neiging tot de natuur. Ik deed reeds opmerken, 
dat hU van kindsbeen af een groote dierenvriend was ge- 
weest; het verkeer met honden en paarden is steeds de 
lust van zün leven gebleven. In den laatsten tijd van zijn 
verblijf te Stuttgart woonde hij alleen met een hond, in een 
tuinhuis op eene hoogte een paar honderd meters boven de 
stad gelegen. In een brief van 25 April 1872 gaf hij ralj 
van zijne inrichting en levenswijze aldaar de volgende lui- 
mige beschrijving : 

„Het tuinhuis ligt in een tuin die uit drie terrassen be- 
staat. Het middelste is het kleinste, ongeveer 10 M. diep 
en 23 M. breed, en het is daarop dat zich het tuinhuis en 
eenige bloembedden bevinden, terwijl het door een rozen- 
haag is ingesloten, zoodat het hier in den rozentijd zeer 
schoon moet zijn. Het tuinhuis zelf is 2 M. diep en 4 M. 
breed. In den voorwand is eene deur met 2 vensters en 
er zijn ook vensters in de zijwanden, zoodat het met mooi 
weer zeer vroolijk is. De beide andere terrassen zijn met 
groenten en aardappelen beplant, en bevatten ook een 
massa appel- en pereboomen, die nu in den bloeitijd een 
prachtig gezicht opleveren. 

„Eerst was het mijn plan een bed te huren, maar om 
verschillende redenen ben ik daarvan teruggekomen, en heb 



Digitized by 



Google 



11 

ik my een hangmat laten maken, waarin ik uitstekend goed 
slaap. De voornaamste reden is deze. Daar het huis jaren 
lang ongebruikt geweest en niet zeer solide gebouwd is, 
hebben rupsen en andere individuen het eene zeer ge- 
schikte gelegenheid gevonden om hun winterslaap in door 
te brengen, zoodat ik lederen morgen, sedert het weder 
warm is geworden, verrast word door het brommen of 
fladderen van het een of ander gedierte. 

„Het meest komen een soort van tameiyk groote, groene 
torren voor den dag, die ik ook by ons veel gezien heb, 
en verder verschillende soorten van grootere vliegen en 
wespen. Kapellen heb ik nog niet gezien. Daar het nu 
natuurlijk niet zeer aangenaam is, zulk een groote tor tot 
slaapgenoot te kragen, zoo is een hangmat verre te ver- 
kiezen boven een bed, daar zy in eerstgenoemde natuuriyk 
niet zoo licht kunnen komen. 

„Het uitzicht is prachtig, hoewel het ten deele door de 
boomen zeer belemmerd wordt; maar vóór de deur staan 
geen boomen en zie ik op eenigen afstand in een zee van 
pere- en kersebloesems. Daarachter breidt zich een ge- 
deelte van Stuttgart uit, met het slot, het stationsgebouw 
en het park, door wynbergen omzoomd. In het verschiet 
vertoont zich de vesting Hohenasberg, welke b\) Ludwigs- 
burg ligt. Stflg ik een paar stappen hooger, dan heb ik naar 
drie zyden een heeriyk vergezicht. 

„Om te zorgen dat ik niet gestolen word, heb ik my een 
grooten hond aangeschaft, die, by vele andere goede eigen- 
schappen, ook nog deze heeft van zeer weinig te eten, 
zoodat hy my niet te veel geld kost. Ook kan ik den prys 
dien ik voor hem gegeven heb, by verkoop stellig weder 
terug krygen. Zoo leven wy, de hond en myn persoon, 
zeer vergenoegd een 600 k 800 voet hooger dan alle an- 



Digitized by 



Google * 



12 

dere bewoners van Stuttgart, waarvan natuurlyk het ge- 
volg is, dat wü als hoogere wezens beschouwd moeten'^wor- 
den ; in myn eigen achting ben ik dan ook door die ver- 
hooging zeer gestegen. 

„Daar ik iederen dag te zeven uren coUegie heb, zoo 
wandelen w\j om halfzeven naar beneden, waardoor wy 
natuurlijk weder gewone wezens worden. 

„Terwtjl ik in het Polytechnicum vertoef, doet de hond 
wat h\j wil, bezoekt z\)ne vrienden en familieleden en 
amuseert zich zoo goed als hy kan. Hieruit ziet men, dat 
bij slecht weder ik er veel beter aan toe ben dan de hond ; 
by mooi weder heeft echter het tegenovergestelde plaats. 

„Om twaalf uren treffen wy elkander weder, en gaan wy 
naar onze gemeenschappelijke middagtafel. Hieruit zoudt gy 
wellicht kunnen opmaken, dat de hond ook een couvert 
krygt en op een stoel zit; dit is echter niet het geval. 
Daarna gaan wy by mooi weer, en wanneer ik geen colle- 
gie heb, (wat zelden het geval is,) weder naar boven, en 
zyn dus weder boven het gewone menschdom verheven. 
(Dit moet zyn: boven het gewone menschen- en honden- 
dom). Daar amuseeren wy ons of werken zoo goed als het 
gaat, totdat wy om zes of zeven uren weder naar beneden 
gaan, om tusschen 8 en 10 uren weder omhoog te klimmen. 

„Terwyi de inkt drogen moest eer ik verder kon gaan, 
heb ik een wandeling door den tuin gedaan, en daarby een 
drietal seringenboomen ontdekt, die binnen een paar dagen 
in vollen bloei zullen staan, benevens een sneeuwbal, die 
ook spoedig bloeien zal. Verder bloeien er tulpen, een massa 
viooltjes, waaronder zeer byzondere, een Pyrus Japonica, 
een tameiyk groote struik met gele bloemen, in de manier 
van een sneeuwbal, dan nog roode bloemen, die by ons 
ook veel in de tuinen voorkomen, maar waarvan ik my 



Digitized by 



Google 



13 

den naam niet herinneren kan, en nog eenige onbeduidende 
kruiden die men over het hoofd ziet." 

Ik heb hier alleen nog by te voegen, dat aan den voet 
van den heuvel eene vrouw woonde, die in de volstrekt 
noodige bediening voorzag, en dat de insectenplaag, volgens 
latere berichten, wel wat overdreven is voorgesteld en by 
betere reiniging der woning allengs verdween. 

By deze eenzame levenswijze rü'pten bjj rayn zoon de 
sedert geruimen tyd gekoesterde plannen, om zonder voor- 
afgaand staatsexamen (waartoe in Duitschland de kennis 
vereischt wordt van de hem vreemde latynsche taal), alleen 
met een goede reputatie en gunstige getuigschriften gewa- 
pend, eene betrekking te zoeken die hem in den eersten tjjd 
het levensonderhoud kon verschaffen. Dit gelukte hem boven 
verwachting, althans boven m t) n e verwachting. 

Den lo«° Mei 1873 kreeg hy eene aanstelling by de Llnks- 
ufrige Zürichsee-bahn, een onderdeel der Schweizerische 
Nordost-bahn, die hem aanvankeiyk een maandeiyksch in- 
komen verzekerde van 180 é, 270 francs, naarmate hy 
met bureauwerk of werkzaamheden in het veld werd be- 
last, terwyi hem het vooruitzicht op spoedige bevorde- 
ring geopend werd. Aanvankeiyk werd hy in de stad 
Zürich zelve met vry onbeduidend bureauwerk bezig gehou- 
den, maar gelukkig kreeg hy reeds in Juli last om eenige 
werkzaamheden in het veld te Horgen te verrichten, terwyi 
hy daarna te Enge en Bandlikon werd te werk gesteld. 
Eindeiyk werd hy, met het begin van April 1874, tot „Bau- 
fQhrer" by het 8« onderdeel der eerste sectie, met Rüschli- 
kon tot standplaats, benoemd. Hier was hy tot het einde van 
Juli werkzaam, maar inmiddels had hy zyn ontslag gevraagd. 
Zeker bestonden er voor hem biliyke redenen tot klachten, 
daar de toegezegde traktementsverhooging steeds achterwege 



Digitized by 



Google 



14 

bleef, niettegenstaande hy van zijn sectie-ingenieur de getui- 
genis kreeg, dat hij zich altijd door vlijt en bekwaamheid on- 
derscheiden had ; maar daarby voegden zich andere redenen, 
waarvan misschien wel de voornaamste was, dat de stroef- 
heid van het Zwitsersche karakter al te ongunstig afstak 
by de warme genegenheid die hem zyne duitsche kamera- 
den hadden toegedragen, en daardoor de wensch weder by 
hem bovendreef om zyu geluk buiten Europa te gaan be- 
proeven. Dit laatste was echter zoo gemakkeiyk niet, ter- 
wyi die wensch ook werd bestreden door het verlangen 
om meer in de nabyheid zyner familie te blyven, om- 
dat de kwynende gezondheidstoestand van zyn jongsten 
broeder Johan, voor wien hy de teederste genegenheid koes- 
terde, dageiyks meer bezorgdheid begon in te boezemen. 
Hy deed dus eene poging om eene aanstelling te krygen 
by de Gotthard-baan en was ook daarmede spoedig gereed. 
Zwitserland werd hem dus andermaal tot verbiyfplaats aan- 
gewezen ; maar toch was het eene geheel andere bevolking 
waaronder hy thans vertoefde, daar hy achtereenvolgens 
by de bouwsecties Airoio en Biasca, beide in het Italiaansch- 
sprokend kanton Tessin, ten Zuiden van den St. Gotthard 
gelegen, werd ingedeeld. 

Te Airoio had hy met vele moeieiykheden te kampen, 
maar te Giornico, de plaats waar hy doorgaans zyn verbiyf 
hield terwyi hy aan de sectie Biasca verbonden was, zou 
hy zeer tevreden geweest zyn, indien hy niet met vele zyner 
collega's vier maanden lang in de hoop van traktements- 
verhooging was teleurgesteld, niettegenstaande dieherhaal- 
deiyk en ten stelligste was toegezegd. Zyn inkomen was 
inderdaad ontoereikend om hem in staat te stellen zelfs 
op den eenvoudigsten voet te leven, en dit niettegenstaande 
hy zeer goed by zyne superieuren stond aangeschreven. 



Digitized by 



Google 



15 

Schulden te maken of ten koste van z^n vader te leven, 
was hem beide even onverdrageiyk, en plotseling besloot 
hy ook hier voor zyne betrekking te bedanken. Opzijn eigen 
verzoek werd hem zyn ontslag verleend met 1 September 
1875, maar hy verkreeg daarby van den hoofdingenieur een 
getuigschrift, dat, na z^ne werkzaamheden aan de Gotthard- 
baan te hebben opgesomd, eindigde met de volgende 
woorden : 

„Herr Veth hat die ihm bei der Gotthard-bahn übertragen 
gewesenen Arbeiten sammtlich mit Kenntniss und Geschick 
zu meiner vollen Zufriedenheit gelost, so dass ich ihm 
hiermit bestens anempfehlen kann." 

Er was echter, behalve die rechtmatige verstoordheid, nog 
eene andere reden die hem tot den terugkeer naar zijn va- 
derland dreef. Sedert lang -had hy, voor de vervulling van 
zyn wensch om aan een ontdekkingstocht deel te nemen, 
het oog geslagen op het in 1873 opgericht Nederlandsch 
Aardrijkskundig Genootschap, waarvan zijn vader van den 
aanvang af voorzitter was. Reeds in 1874 had de lt.-kolonel 
Versteeg een plan ontworpen en ontwikkeld tot de uitrus- 
ting eener expeditie naar de minst bekende gedeelten van 
Midden-Sumatra, en dit plan had, door den steun vanZ. K. 
H. Prins Hendrik der Nederlanden en de van vele zijden 
betoonde belangstelling, allengs zooveel vastheid verkregen, 
dat, schoon nog veel tijd met de voorbereiding moest ge- 
sleten worden, aan de eindelijke uitvoering nauwelijks meer 
te twijfelen viel. Veth verlangde niets vuriger dan aan die 
expeditie deel te nemen ; hiJ meende dat niemand beter dan 
hijzelf zijne belangen in dit opzicht kon bepleiten, en dat 
niets hem zoozeer tot aanbeveling strekken zou, als wan- 
neer hy onmiddeliyk een aanvang maakte met zich krach- 
tig toe te leggen op alles wat geöischt kon worden van 



Digitized by 



Google 



16 

hem, aan wien, met uitzondering der eigenlijke hydrogra- 
phie, het geographisch onderzoek van Midden-Sumatra zou 
worden toevertrouwd. Hü stelde zich derhalve met tjver op 
de hoogte van alles wat tot dusver over Midden-Sumatra 
geschreven was, en van de bestaande kartographische proe- 
ven; hö maakte zich de beginselen der Maleische taal eigen, 
en vormde zich onder de leiding van den Heer Oosterhuis 
te Amsterdam tot een photograaf die volkomen in staat 
was de treffende tooneelen en merkwaardige volkstypen die 
zich aan hem voordeden, door lichtbeelden weer te geven. 
Daarbü schonk het verbluf in het Vaderland hem het weemoe- 
dig genoegen zUn vader btj te staan in de laatste oogenblikken 
zöns jongsten broeders Johan, wien in Maart 1876 het lang- 
verbeide stervenslot trof. Wanneer ztjn vader, wien van 
zeven kinderen nu slechts twee waren overgebleven, had 
toegegeven aan den natuuriyken wensch, om thans den 
jongsten dier twee bö zich te houden, het zou hem mis- 
schien te vergeven zijn geweest ; het is echter nooit in hem 
opgekomen eene roeping te miskennen die zich zoo duide- 
lijk openbaarde, eene neiging te keer te gaan die hy niet 
had kunnen weerstreven zonder zyn zoon ongelukkig te 
maken. 

Nadat hy mü en zyne behuwdmoeder dien zomer verge- 
zeld had op eene reis naar Weenen en het Salzkammergut, 
die hy ook op velerlei wyze aan zyne reisplannen voor de toe- 
komst wist dienstbaar te maken, verkreeg dejonge Vethde 
verhooring van zyn wensch en werd hy met de Heeren J. 
Schouw Santvoort, A. L. van Hasselt en Joh. F. Snelleman 
tot lid der Sumatra-expeditie benoemd. Speciaal waren 
hem de geographische opneming, het vervaardigen van 
photographiën, de meteorologische waarnemingen en het 
verzamelen van gegevens voor de geologie des lands, op- 



Digitized by 



Google 



17 

gehelderd door geologische specimima, ten taak gesteld. Eene 
uitvoerige beschryving dezer reis te geven, ligt niet in het 
plan dezer schets. Het Nederlandsch Aardrijkskundig Ge 
nootschap heeft het verhaal der reis en de uiteenzetting 
der resultaten gegeven in eene reeks van boekdeelen, op- 
geluisterd door tal van platen, waartoe de stof voor een groot 
deel door Veth's photographién is geleverd. Van dit werk is 
het tweede hoofddeel, uit eene aardrijkskundige beschry ving 
van Midden-Sumatra en een Atlas van kaarten bestaande, 
door Veth alleen bewerkt, terwyi hü 145 photographién, allen 
verschillende van die welke de platen voor het groote werk 
hebben geleverd, op 75 bladen tot een Photographie-Album 
van Midden-Sumatra heeft vereenigd. Een beknopt verhaal 
der reis schreef hij zelf voor „de Aarde en haar Volken" 
en hy had het genoegen dit, in Fransche vertaling, in ,1e 
Tour du Monde" te zien opgenomen. Eenige der voor deze 
beide tijdschriften naar zijne photographién vervaardigde 
houtsneden werden ook opgenomen in „Aus allen Weltthei- 
len" en door bijschriften van züne hand toegelicht Aan de ver- 
schillende beschrijvingen van dezen tocht in de voornaamste 
engelsche, duitsche, fransche en italiaansche aan geogra- 
phie gewijde tijdschriften, herinner ik hier alleen om te beter 
te doen uitkomen, hoe nutteloos het zyn zou, opnieuw 
over die reis in bijzonderheden te treden. (*) 

Enkele vluchtige herinneringen van Veth's bijzonder aan- 
deel aan deze tochten mogen hier echter niet achterwege 



(*) The dutch expedition to Central Sumatra, in Proceedings of the Royal 
Geographicdl Society, Vol. I, 1879, p. 759—776. Die Erpedition naeh Central- 
Sumatra, in Petermann^s MittheUungen, Bd. XXVI, 1880, S. 1—14, mit Karte. 
Die erste Besteigung des Piks von Indrapura, in DeiUsehe geographiache 
Bl&ttér, Bd. VI, 1888, S. 180—146. La mission scientifique neerlandaise <> 
Sumatra, in Bulletin de la Sociétê de Géogr, de Parifi, Dec. 1878, p. 481— 

2 



Digitized by 



Google 



18 

blöven. HU vertrok van het Nieuwe Diep den 13^^»» Jan. 
1877, kwam den 23«*«° Februari op de reede van Padang, 
en verliet deze weder den 7*«'» Maart 1878, na meer dan 
een jaar voornamelijk in de zuidelijke helft van de Padang- 
sche Bovenlanden te hebben doorgebracht. H\j had die deels 
te voet, deels te paard, nu eens alleen, dan in gezelschap 
zijner reisgenooten, doorkruist, geene vermoeienissen ont- 
zien, zich nauwelijks een oogenblik rust gegund, ontbe- 
ringen van allerlei aard als niets geacht, aan groote ge- 
varen, zooals de met een vlot geleden schipbreuk op de 
rivier Sikiah, en een tocht waarop hij, door het verdwalen 
zijner reisgenooten alleen gebleven, 80 uren lang, zonder 
eenig wapen en zonder anderen gids dan een kompas, in 
de wildernis rondzwierf, (*) manmoedig het hoofd geboden. 
Hij beschouwde dat jaar steeds als het gelukkigste van zijn 
leven, en mocht dan ook op de verkregen resultaten met 
voldoening wijzen. Uitgebreide districten, vroeger hoogst 
onnauwkeurig bekend, werden betrekkelijk nauwkeurig in 
kaart gebracht; de grootendeels nog onbekende loop van 
Sumatra's grootste rivier, de Batang Hari, tot nabij Sigoentoer 
bepaald; het Ombilinkolenveld bezocht en de middelen tot 



512, avec carte. De Bidar-Alam & DJambi, de Djambi & Palemhang, etc., in 
Annales de Vextrême Oriënt, T. I, 1878—79, p. 3-8, 45—49, 80—86, 118— 
123, 144—151, 301 — 305. La apedizione olandese nel centro di Sumatra, in 
Cosmoê di Guido Cora, Vol. V J[1878-79), p. 377—385. 

(*) Een verhaal van dezen zwerftocht, door den Heer Joh. F. Snelleman 
in de Nieuwe Rotterdamsche Courant medegedeeld, en door een aanhang- 
sel uit een brief van Veth gevolgd, laat ik als Bylage B. achter deze 
levensschets afdrukken. Van de schipbreuk op de Sikiah en van de be- 
klimming van den Piek van Korintji, gaf Veth afzonderlijke verhalen in 
de Nieuwe Rotterdamsche Courant, die ik hierachter mededeel als Belagen 
A. en C. 



Digitized by 



Google 



19 

afvoer der kolen naar de Oostkust, lan^s de Indragiri-rivier 
«n de Batang Hari, bestudeerd, en de hoogste berg vanSu- 
matra, de Piek van Korintji of Piek van Indrapoera, voor 
<le eerste maal bestegen en van z^n top een blik geworpen 
op het schier geheel onbekende landschap Korintji, waarvan 
de toegang, uit vrees voor politieke verwikkelingen, door 
<le Regeering aan onze reizigers ontzegd was. 

De tweede periode derSumatraexpeditie was, althans wat 
het onderzoek van Veth betreft, veel armer aan uitkomsten, 
•en ook in andere opzichten minder gelukkig. Na een kort ver- 
blijf te Batavia, vertrok h\j den 20»*»" Maart 1878 naar Palem- 
öang, en vertoefde in de residentie van dien naam tot den 
14dêii October. De voornaamste resultaten waren : de opneming 
on carteering van het heeriyke, maar nog schier onbekende 
landschap Lebong in de Palembangsche Bovenlanden, en eene 
gedeelteiyke opneming van het Djambische landschap Li- 
moen, waaruit echter onze reizigers door het verzet der 
bevolking werden verdreven. Ook maakte Veth in het land- 
schap Rawas en langs den beneden-loop der Batang Hari 
oen aantal voortrefifelöke photographién. De poging echter 
om züne groote voetreizen ook in de heete en schaduw- 
looze benedenlanden van Palembang voort te zetten, werd 
hem noodlottig. HU werd er door hevige koortsen aangetast, 
die zich later telkens herhaalden, ook nadat hü den 17^«" 
October Batavia weder bereikt had. Het plan dat hij zich 
gevormd had om nog een aanzieiüök deel van Java te be- 
zoeken, moest tot een kort oponthoud in de Preanger Re- 
gentschappen worden ingekrompen. HJj verliet dus Batavia 
den 14^*'» December en kwam den 15^«» Januari 1879 te 
Napels. Op de zeereis had hy gezondheid en krachten vol- 
komen terug gekregen, zoodat hy den lust niet weerstaan 
kon nog eenige dagen aan de bezichtiging van Napels en 



Digitized by 



Google 



20 

Rome te besteden, en eerst in Februari in de ouderlyke 
woning terugkeerde. 

Van Febr. 1879 tot Febr. 1882 bracht nu Veth in het 
Vaderland door, met dien verstande echter dat hü dikwijls 
voor kortere of langere uitstappen afwezig was. Dadelyk 
zette hU zich met kracht aan de uitwerking van het van 
Sumatra medegebrachte materiaal, en welke daarvan de 
resultaten waren werd reeds vroeger medegedeeld. De goede 
naam dien hy zich door de in vele geographische tydschrif- 
ten ter sprake gebrachte Sumatra-reis verworven had, gaf' 
aanleiding dat hy in 1879 tot bywoning der vergadering 
van the British Association te Sheffleld werd uitgenoodigd, 
waar hy tot lid van het Comité benoemd werd en eenige 
aangename dagen doorbracht op Kersal Mount, de bekoor- 
lyk gelegen villa van den fabrikant Jackson, te wiena 
huize hy, tegeiyk met den franschen hoogleeraar in de 
astronomie Janssens, als gast was opgenomen. Met veel 
toejuiching toonde hy op eene der vergaderingen zynepho- 
tographiën van Sumatra, die hy mondeling toelichtte. Ook 
het volgende jaar woonde hy de vergadering der British 
Association te Swansea by. Dit bezoek was echter slechts 
een onderdeel van eene grootere reize door Engeland, die 
zich over Hants, Wilts, Somerset, Gloucester, Glamorgan> 
Devon en Cornwall uitstrekte, en hem de overtuiging schonk, 
dat ook in Engeland streken zyn die in schoonheid voor de 
prachtigste tooneelen op het vasteland van Europa niet on- 
derdoen. Eene andere uitnoodiging riep hem in Februari 1881 
naar Bremen, waar hy den 23«*«» dier maand, in eene ver- 
gadering der Geogr. Gesellschaft eene door photographiën 
toegelichte voordracht hield over de Sumatra-expeditie. 

In de openbare vergaderingen van het Nederlandsch 
Aardrykskundig Genootschap, waarin hy reeds den 8»^*»* 



Digitized by 



Google 



21 

April 1876 eene voordracht had gehouden over het kanton 
Tessin en de Gotthard-bahn, sprak ht) den 11^®" October 
1879 over het verhandelde in de geographische sectie der 
British Association op hare vergadering te Sheffield, en den 
^den April 1881 over den afvoer van de steenkolen der Om- 
bilinvelden op Sumatra. Voor het Tijdschrift van het Genoot- 
schap, waarvoor hü reeds vroeger kaarten van de Kei-eilan- 
den en van het landschap Deli op Sumatra geteekend had, 
stelde hij thans nog eene kaart met toelichtende memorie 
samen van de voornaamste wegen in het zuidelijk deel 
der residentie Palembang. 

Maar de voornaamste taak die hy voor het Genootschap 
vervulde, was de zending naar Venetië, om het bü het Geo- 
graphisch Congres van Aug. 1881 te vertegenwoordigen. In 
't bijzonder was hem opgedragen, voor de plaatsing der 
inzending van het Genootschap op de met het Congres ver- 
bonden tentoonstelling te zorgen. In overleg met den Com- 
missaris der Nederlandsche Regeering, den consul Teixeira 
de Mattos, gelukte het hem niet weinig by te dragen tot 
het slagen eener tentoonstelling waarvan de „Augsburgsche 
AUgemeine Zeitung" getuigde: „Holland brachte eine ausserst 
interessante und gelungene Ausstellung." Voor zyn aandeel 
aan het groote werk over Midden-Sumatra werd daarby aan 
Veth persoonlyk eene medaille der eerste klasse toegekend. 

Eene andere werkzaamheid, waarmede hjj zich gedurende 
dit tydvak bezighield, was een soort van avant-projet voor 
den spoorweg in het landschap Deli op Sumatra. Door den 
administrateur der Deli-Maatschappy, den Heer J.F. Cremer, 
die zich juist in Holland bevond, daartoe uitgenoodigd, heeft 
hy zich veel moeite gegeven, om met zeer gebrekkige ge- 
gevens tot een algemeen plan en eene globale kostenbere- 
kening te geraken; maar het was een ondankbare arbeid. 



Digitized by 



Google 



22 

mi heeft er sedert niets meer van vernomen, en de Deli- 
spoorweg is zonder zyne verdere medewerking tot stand 
gebracht. 

De zaak echter die wel het meest in dit tydvak z\jne aan- 
dacht bezighield, was de afvoer der Ombilin-kolen. Aan- 
vankeltjk geneigd dien afvoer langs de groote rivieren naar 
de Oostkust te richten, kwam h\j later geheel daarvan terug, 
omdat eene nadere studie dier rivieren hem geleerd had^ 
dat zy telkens hun bed veranderen en de mondingen van 
dien aard z^n, dat stoomschepen van eenigszins groot 
charter daar niet zonder zeer kostbare inrichtingen zouden 
kunnen laden. Het op te lossen probleem bestond daar- 
in, de kolen in eenige haven aan de kust te leveren tot 
een prtjs die met de engelsche kolen met voordeel kon 
concurreeren De aanleg van spoorwegen zou daarvoor 
naar Veth's overtuiging altjjd te duur zyn, en z^ne aandacht 
viel daarom op de in Duitschland en elders reeds sterk in 
zwang gekomen Drahtseilbahn van Bleichert te Leipzig,. 
die hü meende dat geheel aan het oogmerk zou beantwoor- 
den, mits daarnevens, om aan de wenschen der bevolking van 
Padang te voldoen, eene goed ingerichte stoomtram verbinding^ 
tusschen Padang en de Padangsche bovenlanden werd tot 
stand gebracht. Hy behandelde zoowel de stoomtramverbin- 
ding als de Drahtseilbahn, de laatste onder den naam van 
Zwevenden Kabelspoorweg, in eene brochure die- 
hij in 1882 te Leiden voor eigen rekening uitgaf, maar 
niet in den handel bracht, daar h^j ze liever op ruime 
schaal aan deskundigen wilde aanbieden, dan onderwerpen 
aan de onbekookte kritiek van onkundigen. Reeds lang- 
had hy zich met dit plan bezig gehouden ; hy had eene 
menigte inrichtingen van dien aard in Duitschland en 
Oostenryk bezocht, en zelfs, tjjdens ztjn verbUjf te Venetië 



Digitized by 



Google 



28 

in 1881, eene reis gedaan naar Albona, op de oostzijde van 
het schiereiland Istrié, waar destijds een kabelspoorweg 
onder zeer bezwaarlijke omstandigheden in aanbouw was. 
Hij had er overal met de fabrikanten die ze vervaardigd, 
en de ingenieurs die ze aangelegd hadden, over gesproken, 
en was steeds meer bevestigd geworden in de overtuiging, 
dat de kabelspoorweg het beste, zoo niet het eenige mid- 
del was, om het probleem dat hij zich had voorgesteld, op 
te lossen. HiJ had, zooals wij reeds zagen, er over gespro- 
ken In het Aardrijkskundig Genootschap te Amsterdam, 
hg had er opstellen aan gewijd in „de Indische Gids*' en in 
de ^Deutsche geographische Blatter"; eindelijk had hiJ de 
resultaten van zijn onderzoek samengevat in de bovenge- 
melde uitgebreide en met de noodige afbeeldingen toegeruste 
brochure, en aan de Regeering eene concessie aangevraagd 
tot uitvoering van zijn plan, van welks innerlijke deugde- 
lijkheid hiJ zoozeer overtuigd was, dat hij noch subsidie 
noch rente-garantie noodig achtte. Tevens besloot htj tot 
eene tweede reis naar Indié, om persoonlijk z\jne plannen 
aan de leden der Indische Regeering aan te bevelen, zwa- 
righeden te weerleggen, en de ongegrondheid aan te toonen 
van de eenige tegenwerping die hem ter oore was geko- 
men, dat namelijk deze inrichting tot dusverre slechts voor 
korte afstanden had dienst gedaan, en men vreezen mocht 
dat zfl by zooveel grootere niet voldoen zou. 

Toen tegen het laatst van 1881 de werkzaamheden waren 
afgeloopen, die hiJ in Nederland te vervullen had, begon hij 
de toebereidselen te maken om via Napels naar Java te 
vertrekken. Hij stelde zich voor, terwijl de zaak der Ombi- 
lin-kolen hangende was, eenige andere bezigheid, b. v. blj 
eene fabriek of op eene landbouwondememing te zoeken, en 
zich daaraan blijvend te wijden, als de concessie geweigerd 



Digitized by 



Google 



24 

werd. Maar het was toen juist de tyd waarop met ernst begon 
gewerkt te worden aan de voorbereiding der in 1883 te Amster- 
dam te houden Internationale Koloniale en Uitvoerhandel- 
Tentoonstelling. Het bijzonder Comité voor de Nederlandsche 
koloniale afdeeling gevoelde terecht, dat al de vreemde ele- 
menten welke b\) die tentoonstelling werkzaam waren, Ne- 
derland op zijn eigen terrein in de schaduw zouden stellen, 
indien het niet gelukte aan de nederlandsche koloniale af- 
deeling eene belangrijkheid, eene volledigheid, een luister h\] 
te zetten, die haar te midden van het groot geheel de eere- 
plaats zouden verzekeren. Vernemende dat Veth naar Indié zou 
reizen, stelde het Comité zich met hem in betrekking, om hem 
de zorg voor het verzamelen en verzenden van schoone en 
merkwaardige zaken voor de Tentoonstelling op te dragen. 
Dit was en bleef echter voor hem voorloopig byzaak ; aan 
de Ombilin-kolen zou z^jne aandacht in de eerste plaats ge- 
schonken worden; onderscheidene Indische hoofdambtena- 
ren, in Nederland aanwezig, hadden hem de meest bemoe- 
digende vooruitzichten geopend, en de heer van Musschen- 
broek, die hem met zijn vader naar den spoortrein verge- 
zelde welke hem van zyne woonplaats zou wegvoeren, zeide 
schertsend by het afscheid, dat hü hem als millionnair dacht 
weder te zien. . 

Maar noch de Tentoonstelling, noch de Ombilin-kolen zyn 
mijn zoon ten zegen geweest. Het Comité voor eerstgemelde 
had aan den Gouverneur-Generaal een wenk gegeven om 
hem als Secretaris te verbinden aan de Commissie waaraan, 
naar men meende, het verzamelen voor de Tentoonstelling 
zou worden opgedragen. De Gouverneur-Generaal had echter 
de zaak aanvankelijk geheel overgelaten aan den Directeur 
van Nijverheid, maar besloot op de ontvangst van dit schrij- 
ven hem Veth als Secretaris toe te voegen. 



Digitized by 



Google 



25 

Deze was dan ook nauw op den 15«" Maart 1882 te Ba- 
tavia aan wal gestapt, of hy kreeg kennis van z\)ne benoe- 
ming. Zg was hem maar half aangenaam ; want hy begreep 
dat hy nu te Batavia een zittend leven zou moeten leiden 
en eene massa bureauwerk, waarvoor hy zich weinig ge- 
schikt gevoelde, zou te verrichten hebben ; maar hy durfde 
niet weigeren, daar hy voor zyne verdere plannen by de 
goede meening van den Gouv.-Generaal te veel belang had. 
Wat vóór zyne komst voor de Tentoonstelling gedaan was, 
getuigde van weinig belangstelling en weinig beleid. De 
Gouv.-Gen. had de nietige som van ƒ25000 voor die zaak 
beschikbaar gesteld, en dat bedrag onder de verschillende 
gewesten van Nederlandsch Indië verdeeld, zoodat, by 
voorbeeld, voor Javas grootste residentie, de Preanger 
Regentschappen, ƒ800 beschikbaar waren. Daarby was het 
zeer uitgewerkte programma, waarin alles wat maar ten- 
toonstelbaar was, in 't byzonder was vermeld, aan de hoof- 
den van gewesteiyk bestuur gezonden, om tot richtsnoer 
by het verzamelen te dienen. Toen langzamerhand de in- 
zendingen te Batavia aankwamen, bleek het dat zy aan 
elkander bedroevend geiyk waren; want om die inzendingen 
naar de geringheid der beschikbare gelden en te geiyk naar 
de volledigheid van het programma te regelen, had men 
zich met de onkostbaarste voorwerpen en de slordigste 
modellen van zaken uit het dageiyksch leven moeten tevre- 
den stellen, en deze kwamen meest overal in hoofdzaak op 
hetzelfde neder. 

De werkzaamheid van den nieuwen secretaris bracht 
hierin echter spoedig verandering. Hy wist den Gouverneur- 
Generaal tot belangryke vermeerdering der subsidie te 
bewegen, zoodat deze ten slotte tot f 100,000 steeg, en 
tevens van hem te verwerven, dat de Regeering op hare 



Digitized by 



Google 



26 

kosten een 12tal inlandsche woningen uit verschillende 
streken van Indië voor de Tentoonstelling liet gereed 
maken. 

Nu konden met de zooveel hooger opgevoerde subsidie 
onder ztjn waakzaam oog allerlei merkwaardige zaken ge- 
kocht worden, terwijl hij h\] velen belangstelling voor de 
Tentoonstelling wist te wekken en lust om haar door hunne 
bijdragen op te luisteren. Eindelijk werd hem door het Co- 
mité nog een crediet van f 20,000 geopend, om hem in staat 
te stellen het inlandsche volksleven op de Tentoonstelling 
aanschouwelijk voor te stellen, waarvoor inlanders aange- 
worven, buffels, paarden, geiten, honden, katten en gevogelte 
gekocht werden, en gezorgd dat de waroeng en de gerdoe, 
de wajang en de gamelan op de Tentoonstelling vertegen- 
woordigd waren. Welhaast kende heel Batavia de woning 
door Veth aan den Citadelweg betrokken, het lichte en fraaie 
rijtuigje dat h^ uit de fabriek van Otto Nagele te Stuttgart 
had medegebracht, en de vlugge en sterke pony's, die hy 
zich, als uitstekend paardenkenner, had weten uit te kiezen, 
om hem door de wegen en buurten der uitgestrekte hoofd- 
stad van Ned. Indië rond te voeren. Ook genoot h^ thans 
den dageiykschen omgang met ztjn voormaligen reisgenoot 
en chef van Hasselt, dien hy te Batavia als referendaris 
ter Algemeene Secretarie had wedergevonden, en die hoe 
langer hoe meer zijn boezemvriend werd. Maar bij de aan- 
houdende drukke werkzaamheden die de Tentoonstelling 
hem opleverde, kon hü ook ditmaal slechts weinig van Java 
zien. Het gelukte hem echter in de maand September nage- 
noeg drie weken te besteden aan een reisje naar Tegal en 
Pekalongan, over het Diëng-gebergte naar Kedoe, langs den 
Boro-boedoer naar Jogjakarta, vandaar naar Soerakarta en 
over Semarang terug naar Batavia. Op deze reis had hy ook 



Digitized by 



Google 



27 

het genoegen de gast te zün van den om zyn groote kunde 
bekenden Regent van Brebes, Raden Mas Adipati Ario Tjon- 
dro Negoro, eerélid van het Aardrijkskundig Genootschap 
in welks werken züne kritische aanteekeningen op het eerste 
deel van mijn werk over Java werden opgenomen. Met de 
gulle ontvangst van dezen met onze taal volkomen ver- 
trouwden inlandschen ambtenaar, wiens dood op 6 Mei 1885 
een verlies voor de wetenschap was, toonde hU zich bijzon- 
der ingenomen. 

Intusschen had hö ruime gelegenheid om de concessie 
voor de Ombilin-kolen met de leden der Indische Regeering 
te bespreken. Hy vond enkele warme voorstanders, maar 
het ontbrak ook niet aan onverschilligheid en geheime 
tegenwerking. Gedurig werd h^j tusschen hoop en vrees 
geslingerd, ofschoon hij steeds van meening bleef dat de 
copcessie, al was het na jaren, hem ten slotte zou worden 
toegewezen, daar hü zön plan als het eenige uitvoerbare 
beschouwde. Inmiddels zette hij, in overleg met een paar 
vrienden, nog een plan op het touw voor een spoorweg van 
Batavia naar Serang, de hoofdplaats van Bantam, maakte 
daarvoor ontwerpen en berekeningen, en vroeg eene con- 
cessie, waarop het antwoord zich nog steeds laat wachten. 

De groote afhankelijkheid van het indisch bestuur, die 
niet toelaat dat iets van gewicht zonder de tusschenkomst 
van het hoofdbestuur in het Moederland beslist wordt, 
begon het nu weder wenscheltjk te maken, dat Veth naar 
Europa terugkeerde, om zoo noodig de belangen der ge- 
vraagde kolen-concessie ook in den Haag te bepleiten, waar 
men thans in het bezit was van alle daartoe betrekkeiyke 
stukken. Doch ook de Tentoonstelling, waaraan hij nu 
zoodanig verbonden was, dat hy eerst na haar afloop zyne 
vrQheid kon terug erlangen, vorderde ztjne tegenwoordigheid 



Digitized by 



Google 



28 

in Europa om over de ontpakking en rangschikking het 
toezicht te houden. Hy verliet dus Batavia den 20teii jan. 
1883, en was door eene byzonder voorspoedige reis juist een 
maand later te Leiden terug, vanwaar hy na een paar 
dagen naar Amsterdam vertrok, om er zyne taak by de 
expositie te gaan vervullen. 

Die taak was met groote moeielykheden en onaangenaam- 
heden verbonden; het ontbrak aan geld^ aan ruimte, aan 
orde, aan een vast plan bü het leiden der werkzaamheden ; 
maar het ergste was, dat eene ook maar eenigermate syste- 
matische rangschikking onmogelyk werd gemaakt, doordien 
Veth van Batavia had moeten vertrekken, lang voordat alle 
bezendingen daar waren ingekomen, of de gelegenheid om 
ze te vervoeren zich had aangeboden. Ook had bij de ver- 
pakkingen, die in zyne afwezigheid hadden plaats gehad, 
zorgeloosheid en wanorde voorgezeten. Toen hy te Amster- 
dam kwam, ontbrak misschien weinig minder dan de helft 
van de ter inzending bestemde goederen, en toch moest 
de Nederlandsche Koloniale Afdeeling vóór 1 Mei geplaatst 
en gecatalogiseerd zyn. Bij de Belgische ondernemers bestond 
voor die afdeeling weinig sympathie; zy deden niets om 
haar te bevorderen, en veel om haar te dwarsboomen. 

De verwarring was inderdaad schromelyk, en daar velen 
aan de tydige opening en eene voor het oog behagelyke 
schikking meer hechtten dan aan het wetenschappelyke 
karakter, werd alles dooreengehaald, het minder oogelyke 
aan den blik der bezoekers onttrokken, en een terugvinden 
der in den catalogus aangeduide voorwerpen in duizenden 
gevallen onmogelijk gemaakt. Veth kon zich met die han- 
delwijze niet vereenigen, maar geen kans ziende zich met 
goed gevolg daartegen te verzetten, trok hy zich ontevreden 
terug, zich hoofdzakelijk tot de zorg voor de inlandsche 



Digitized by 



Google 



29 

kampong op het terrein buiten het gebouw bepalende, 
waaraan hy trouwens reeds meer dan genoeg te doen had. 
Natuurlijk werd nu door velen, die niet wisten met welke 
moeieHjkheden h|j in Indië te kampen had gehad, de schuld 
van alles wat gebrekkig was, aan slordigheid en gebrek 
aan beleid van zyne zyde geweten. Vooral ook beklaagde 
men zich over het groot aantal inlanders dat h|j had mede- 
gebracht, — ofschoon h^ volstrekt niet verder was gegaan 
dan zyne instructies hem veroorloofden, — toen men begon 
te bedenken, dat al die inlanders gedurende den ganschen 
duur der Tentoonstelling op kosten van het Comité moesten 
gevoed en verpleegd worden. 

Veth, al dat gehaspel moede, verklaarde zich ten slotte 
bereid de kosten door de inlanders en de medegebrachte 
dieren veroorzaakt, geheel voor zyne rekening te nemen, 
indien hem een stuk van het terrein werd afgestaan, waar 
hy aan de bezoekers gelegenheid kon geven tegen een 
klein intreegeld de gamelan-concerten te hooren en tegen 
zeer matigen prys eene Indische rysttafel te genieten. 

Nu was de vrede hersteld en kon hy naar eigen inzich- 
ten aan het werk gaan, en zgn gewone veerkracht verliet 
hem van nu af geen oogenblik, terwyi de inlanders zich 
zoo gevoelig toonden voor den tact waarmede hy met hen 
wist om te gaan, dat zy steeds voor zyne belangen waak- 
ten en op zyne wenken vlogen. 

Voor vele getrouwe bezoekers der Tentoonstelling was 
het Padangsche woonhuis, dat Veth voor zich had laten 
timmeren, met zyne omgeving het geliefkoosde hoekje; 
maar onderscheidene voor hem zeer nadeelige maatregelen 
der belgische ondernemers hadden ten gevolge, dat de 
aandacht der meer vluchtige bezoekers er veelal van werd 
afgeleid. De geldeiyke uitkomsten waren dien ten gevolge 



Digitized by 



Google 



30 

zeer nadeelig; maar van de zyde van het Comité vonden 
zlJne groote diensten aan de zaak bewezen meer en meer 
waardeering. Daar de Regeering, vyandig jegens de Ten- 
toonstelling gezind, met slechts twee uitzonderingen, hard- 
nekkig elke belooning of erkenning van verdiensten wei- 
gerde aan hen die, door het oflfer van hun tyd en hunne 
krachten, het, in weerwil aller tekortkomingen, onmisken- 
baar succes der Nederlandsche Koloniale Afdeeling hadden 
verzekerd, werd ook aan Veth elk officieel bewijs van 
goedkeuring onthouden. Voor iemand wien het esse quam 
vlderi, zooals hem, in het bloed zat, was die miskenning 
lichtelijk te verduwen ; maar z\j bleef een ernstige grief 
voor zijne bloedverwanten en menigvuldige vrienden, die 
het nog niet verkroppen kunnen, dat schitterende decora- 
tiën werden geschonken aan vreemde commissarissen, die 
voor de Tentoonstelling gedineerd en gefeest hadden, maar 
de eenvoudigste dankbetuiging onthouden werd aan den 
commissaris der Ned. Indische Regeering, die meer dan 
iemand tot de handhaving van Nederlands eer op die Ten- 
toonstelling door noesten arbeid had bijgedragen. 

Het Aardrijkskundig Genootschap gevoelde dit zoo diep, 
dat het, weinige weken na den afloop der Tentoonstelling, den 
IS^^»» December 1883, aan Veth het eerelidmaatschap opdroeg, 
en het Comité van Uitvoering trachtte ook van zijne zijde het 
gepleegde onrecht zooveel mogelijk te vergoeden, door den 
volgenden, den 15^«" Januari 1884, aan Veth gerichten brief: 

„Op verlangen van den Voorzitter der Koloniale Afdeeling 
van de Internationale Tentoonstelling, in het vorig jaar al- 
hier gehouden, maken wij het ons tot een aangenamen 
plicht, U aan het einde van de veel omvattende taak die 
Gij op U hebt genomen, geluk te wenschen met Uwen wèl 
volbrachten arbeid. 



Digitized by 



Google 



31 

„Gedurende de jaren 1882 en 1883 zyt GU toch onver- 
poosd werkzaam geweest, om, eerst in Indië, later hier te 
lande, voor te bereiden en te organiseeren al wat noodig was 
om aan de Koloniale Tentoonstelling die aantrekkeiykheid 
te geven, die ztj, niettegenstaande het eentonige van het- 
geen Nederlandsch Indië te zien geeft, onbetwistbaar be- 
zeten heeft. 

„De charme van deze Tentoonstelling was de plastische 
voorstelling van het Indische leven, en deze hebben wt) 
hoofdzakelyk aan U te danken gehad; terwyi voorts Uwe 
goede zorg er toe geleid heeft, dat de orde in deze oos- 
tersche nederzetting schier onafgebroken gehandhaafd is 
geworden. 

„Wy betuigen U daarvoor onze erkentelykheid, en spreken 
daarby den wensch uit, dat, ook by het gemis van eenig 
officieel bewijs van erkenning van Uwe goede diensten aan 
de Tentoonstelling bewezen, het bewustzijn van met Uwe 
beste krachten te hebben medegewerkt tot het gelukken 
van eene onderneming, die door deskundige lieden schier 
hopeloos geacht werd, en toch, dank zij de gewaardeerde 
hulp van velen, geslaagd is tot eer van het Vaderland en 
zijne Koloniën, voor U een aangename herinnering en een 
blgvende voldoening zyn zal op uwe verdere maatschappe- 
lyke loopbaan, die wy hopen dat gelukkig moge zyn.*' 

Deze erkenning was te aangenamer daar het Comité, door 
Veth tot lid van de Jury voor de Ude klasse te benoemen, 
zich ook de gelegenheid benomen had om hem eenige on- 
derscheiding voor zyne persoon lyke inzendingen toe te ken- 
nen, die anders niet onbelangryk waren. Daartoe behoorden 
twee der schoonste paarden, al de Javaansche honden, eene 
keus van 50 der beste photographiën uit zyn Photographisch 
Album van Midden-Sumatra, op 14 bladen karton in lysten ge- 



Digitized by 



Google 



32 

plaatst, en het geheele Padangsche woonhuis, met stallen en 
bediendenkamers. Ook aan de samenstelling van den Catalo- 
gus, waarvan,' helaas 1 slechts het eerste gedeelte tijdig gereed 
was en het derde zich tot Augustus liet wachten, had hij 
gewichtige diensten bewezen. 

Intusschen had, gedurende den ganschen loop der Ten- 
toonstelling, Veth nauwelijks iets naders van de zaak der 
Ombilin-kolen vernomen. Hy had, terwijl h\j zich de tweede 
maal in Indië bevond, nog eens de pen opgenomen om in 
het Algemeen Dagblad van N. I. van 8 Mei 1882 eenige 
bedenkingen op te lossen, door den Heer Quarles van Uf- 
ford in de Economist van Maart tegen zijn plan geop- 
perd, (*) maar overigens ook zelf, te midden van o verstel' 
pende bezigheden, de uitkomst rustig afgewacht. 

In de Tweede Kamer had zich de Minister van Koloniën 
niet ongunstig over dit plan uitgelaten, en gezegd dat het 
aan een technisch onderzoek was onderworpen. Van welken 
aard dat onderzoek was, bleef duister, totdat in de Verga- 
dering van het Indisch Genootschap van 12 Februari 1884 
de ontginning der Ombilin-kolenvelden en de spoorwegaanleg 
op Sumatra tot een onderwerp van opzettelyke overweging 
was gekozen. Veth, die als gast tot de vergadering toegang 
had gekregen, vond gelegenheid hier nog eens een woord tot 
verdediging van zyn ontwerp te zeggen, vooral naar aan- 
leiding der bewering van den Heer Quarles, dat ontgin- 
ning der Ombilin-kolenvelden zonder aanleg van een spoor- 
weg onmogelijk was. „Ik ben zoo vrij*' sprak Veth, „aan 
het geloof der mogelijkheid vast te houden. Ik heb indertijd 



(O Ik laat dit'stuk als bijlage D. op dit levensbericht volgen, omdat 
het mij te belangrijk en tevens te karakteristiek sch^nt om aan het ge- 
wone lot van dagblad-artikelen : de vergetelheid, te worden pr^s gegeven. 



Digitized by 



Google 



33 

die meening, waarop ook mijnerzijds eene concessie-aanvraag 
gebaseerd is, in eene brochure uiteengezet, en, zoover dat 
in mijn vermogen was, er de voor- en nadeelen van opge- 
geven. Welnu er is nooit van technische zijde .eenig ernstig 
bezwaar tegen gemaakt. 

„Zoolang dat niet gedaan wordt en het niet blijkt dat ik 
niet bij machte ben de bezwaren die mochten kunnen rij- 
zen, te weerleggen, zoolang moet ik aan het door mij aan- 
genomen stelsel vasthouden. Zes jaren geleden ben ik met 
deze zaak begonnen; ik heb haar van alle zijden bezien. 
In Duitschland en Oostenrijk heb ik dergelijke transport-in- 
richtingen in werking gezien en er met de ingenieurs die 
ze aangelegd, en de fabrikanten die ze vervaardigd hadden, 
over gesproken. Ik ben daardoor bevestigd in mijne over- 
tuiging; geen van die technici heeft op mijne vraag, of zij 
er bezwaar in zouden zien om deze inrichting te bezigen 
voor zulk een veel langoren weg dan tot nog toe is voorge- 
komen, mij dit ontraden. Zij hebben allen volmondig be- 
tuigd in dien afstand geen bezwaar te zien." 

De Heer Cluysenaer, die het debat had ingeleid, scheen 
beter te zijn ingelicht dan de voornaamste belanghebbende. 
Hij verklaarde in der tijd de brochure van den Heer Veth 
aandachtig beschouwd te hebben, maar hij had te veel ge- 
gevens gemist om een oordeel te vellen. Hierover ech- 
ter was het thans de plaats niet te spreken. „De Regee- 
ring," ging hij voort, „heeft aan een technicus opgedragen 
over dien transportkabel (^) een rapport uit te brengen, en 
zonder onbescheiden te zijn meen ik te mogen verklaren, 



(») Deze naam was kwalijk gekozen, dew\jl hij oorspronkelijk gegeven 
was aan een ander, lang veroordeeld stelsel, waarvan de kabelspoorweg 
van mijn zoon in vele opzichten verschilde. 

8 



Digitized by 



Google 



34 

dat de Regeering in het bezit is van het rapport. MJj dunkt, 
het ligt op den weg van het Gouvernement, om al de stuk- 
ken die van die zaak in het bezit der Regeering z^jn en 
daarover licht kunnen verspreiden, te publiceeren . . . Het is 
van overwegend belang dat het publiek daaromtrent alles 
wete. En nu de Regeering in tiet bezit is van een zeer uit- 
gewerkt rapport met de noodige toelichtingen, bewerkt door 
een ingenieur in haren dienst, zal ziJ wèl doen de publica- 
tie niet uit te stellen." 

Aan den wensch van den heer Cluysenaer heeft de Re- 
geering niet voldaan; de naam van den technicus die het 
rapport heeft opgesteld, is onbekend gebleven; welke z^ne 
bezwaren waren is nooit gebleken ; mtjn zoon is nooit in 
de gelegenheid geweest daarop te antwoorden. 

Weder gingen maanden voorbü, en weinige weken voor 
zijn vertrek naar Afrika werd hem, zoo kort en droog mo- 
gelijk, zonder aanvoering van eenig motief, van wege het 
Departement van Koloniën te kennen gegeven, dat zyn con- 
cessie-aanvraag niet voor inwilliging vatbaar was. Dit was 
het loon van zes jaren studie en onderzoek, met de opoffe- 
ring van aanzienlijke sommen gepaard. Men zal kunnen be- 
grijpen, dat mijn zoon niet van dwaling overtuigd was. Nog 
op de stoombootreis naar Afrika's Westkust heeft htj aan 
eene nieuwe memorie over de Ombilin-kolen gewerkt ; later 
echter vond hij het beter den nutteloozen strijd te staken 
en liet hij het geschrevene rusten ; want eindelijk had hij 
de overtuiging gekregen, dat zijn plan was afgestuit op de 
kunst van het „how not to do it" van het onsterfelijk ge- 
slacht der Barnacles, of op het onwaardig geknoei van 
geheime intrige. 

Ik zal niet beweren dat de indruk dien mijn zoon van deze 
zaak heeft ontvangen, in alle opzichten juist is, maar nie- 



Digitized by 



Google 



35 

mand zal kunnen ontkennen, dat het gebrek aan openbaar- 
iieid in de behandeling door het Gouvernement tot ongun- 
stige vermoedens aanleiding moest geven. Waarom is hü 
niet gehoord tegenover den technicus, die ztjn plannen 
meende te moeten afkeuren ? Waarom is hem de weigering 
der concessie te huis gestuurd, zonder dat hü in de gele- 
genheid is gesteld zUne inzichten te verdedigen ? Nooit 
is in het openbaar de onuitvoerbaarheid zyner plannen 
grondig aangetoond, en de Nederlandsch-Indische ingenieurs 
hebben biykbaar aan de voorstellen .van iemand die niet 
tot hun corps behoorde, en op geene diploma's van afge- 
legde examens kon wyzen, al zeer weinig aandacht ge- 
schonken. Alleen heb ik in de Jaarboeken van het Mynwe- 
zen in Ned. Indië, in een opstel over den afvoer der Om- 
bilin-kolen door den mijn-ingenieur Stoop (*), eene korte ver- 
melding der plannen van myn zoon gevonden ; maar ook 
<Jaar worden zü niet aan een ernstige kritiek onderworpen. 
De schrijver schönt ze als vry hersenschimmig te beschou- 
wen, en spreekt het gevoelen uit, dat de kosten veel te 
laag zyn geraamd. Hierbö wordt de opmerking gemaakt, 
dat hö by de kostenberekening alleen is afgegaan op de 
gegevens hem verschaft door den fabrikant Bleichert te 
Leipzig. Men moet echter vragen, of niet de fabrikant van 
alle Drahtseilbahnen van eenige beteekenis die op het vaste 
land van Europa in werking zijn, de eenige bevoegde per- 
soon was om gegevens omtrent de kosten te verschafiPen 



(«) „Het transport der OmbiUn-steenkolen naar Sumatra's Westkust", 
in „Jaarboek van het Mijnwezen in N.I." 1884, technisch en administratief 
gedeelte, bl. 165. De heer Stoop is blikbaar met de concessie-aanvrage 
▼an myn zoon geheel onbekend, heeft z\jne uitvoerige brochure in het 
geheel niet gelezen, en kent alleen zyne korte beschrQ ving van den zwe- 
▼enden kabelspoorweg in „de Indische Gids" voor Mei 1881. 



Digitized by 



Google 



36 

en of er wel eenig gevaar was dat een man als Bleichert^ 
die, ware het plan verwezenlijkt, ook met de levering van 
het materiaal zou belast zijn, de toekomst zjjner grootsche 
en met roem bekende zaak aan bedriegeiyke opgaven zou 
hebben willen wagen. 

Het bedroevendst van alles is intusschen zeker wel, dat 
ook nu nog de vraag van den afvoer der Ombilin-kolen geen 
haarbreedte is gevorderd. Hoezeer er ook de spot is gedre- 
ven met de door een hooggeplaatst officieel persoon in 
Indië naar aanleiding der concessie-aanvrage van myn zoon 
gesproken woorden: „die kolen liggen daar goed bewaarde 
laat die maar liggen," z\j z\)n tot dusver het richtsnoer der 
Regeering geweest, en, naar de uitkomst te oordeelen, als de 
uitspraak der hoogste wisheid gehuldigd (*). In Amsterdam 
had, in financiëele kringen, het plan van myn zoon veel 
belangstelling opgewekt, en hy mocht groote hoop koeste- 
ren, zoo hem de concessie was toegewezen, in de uitvoering 
te slagen. Ware de zaak dadelijk na ztjne aanvrage ernstig 
en degelijk onderzocht en met den spoed waarop zy mocht 
aanspraak maken , tot een beslissing gebracht, wellicht 
zweefden thans reeds de volgeladen bakken van het Ombi- 
lin-kolenveld naar de Brandewijnsbaai, en was mijn zoon 
het geëerde hoofd eener industriëele onderneming, die eene 
verbazende omwenteling ten goede in den economischen 
toestand van Midden-Sumatra zou hebben teweeggebracht. 
Thans liggen de Ombilin-kolen nog ongerept in den schoot 



(») Dit werd geschreven eer de tegenwoordige Minister van Koloniën 
een plan tot uitbesteding van de concessie voor de Ombilin-kolen in de 
Tweede Kamer bracht, dat echter voor het oogenblik weder is ter z\jde 
gelegd, nadat de Minister in de zitting van 18 Nov. 1886 verklaard heeft« 
dat de quaestie omtrent den spoorweg-aanleg op Sumatra'^» Westkust 
vforaf by de Kamer zal komen. 



Digitized by 



Google 



37 

der aarde, en is — onbeschryfelyk bittere gedachte voor 
zijn vader! — de jonge man vol levenskracht en levensmoed, 
die een weldoordacht plan voor hare ontginning had ge- 
vormd, zelf in de wildernissen van Afrika in den schoot der 
aarde ter ruste gelegd. 

Doch keeren wy van deze pynUjke uitweiding terug en 
vervolgen wy de geschiedenis van de ras ten einde snel- 
lende loopbaan van myn zoon. 

De Tentoonstelling liet by haar einde Veth zondereenige 
bepaalde bezigheid, zonder eenig middel van bestaan. Dat 
op de beslissing omtrent de Ombilin-kolen niet te wach- 
ten viel, had de ondervinding hem lang geleerd, en een 
man als ht), in den bloei der jaren, met groote energie en 
velerlei kundigheden begaafd, kon niet als een Micawber 
wachten, that something might turn up. Het 
Aardrijkskundig Genootschap had zich gedurende zijn laatste 
verblijf in Indiê met plannen tot een onderzoek van Oost- 
Borneo bezig gehouden ; hy zou niets liever verlangd hebben 
dan daarmede belast of daaraan verbonden te worden, maar 
de vreesachtigheid der Regeering of de naijver der lokale 
ambtenaren smoorde het plan in den dop. 

Een nieuw uitzicht bood zich voor hem aan, toen de 
Leidsche Hoogleeraren Martin en Suringar met hun plan 
voor den dag kwamen, om de West-Indische eilanden aan 
een geologisch en botanisch onderzoek te onderwerpen. Myn 
zoon zou zich gaarne daaraan voor het geographisch onder- 
zoek hebben aangesloten, indien niet het Aardrijkskundig Ge- 
nootschap getoond had, niets meer dan eene, zeker by de 
reeds bestaande kaarten niet bijzonder nuttige of noodige, 
opneming van de kleine eilanden Curagao, Bonaire en Aruba 
te begeeren, en niets over te hebben hetzy voor eene poging 
om tot het grensgebergte van Suriname door te dringen, 



Digitized by 



Google 



38 

hetzü voor een onderzoek van den stand der werken aan het 
Panama-kanaal, die Veth beide in het plan wenschte opge- 
nomen te zien. 

Daar verschenen in de Nieuwe Rotterdarasche Courant 
van 12 en 14 December 1883 twee door eene bekwame hand 
gestelde artikelen, onder den titel: „onze stamgenooten, de 
trekboeren, als Portugeesche onderdanen bij de Cunene." Dit 
opstel eindigde met den wensch, dat ook onder ons een reizi- 
ger als Lord Mayo mocht gevonden worden, die, deze streken 
bezoekende, een zoo goed reisverhaal en eene zoo goedQ 
kaart mede naar huis bracht, en een zoo goed oog had voor 
het wetenschappelijk onderzoek en de exploitatie van het land 
beide. „Het zou hem,'* meende de schrijver, „van de kolo- 
nie der boeren uitgaande, zeker niet raoeielijker vallen dan 
den Engelschman, om de eer van zgn Vaderland te hand- 
haven en voor de toekomstige praktische belangen daarvan 
werkzaam te ziJn." 

De lezing dezer artikelen deed de geestdrift van mijn zoon- 
ontvlammen. De plannen waarmede hij zich toen bezige 
hield, t. w. eene beschrijving van Indische houtsoorten, en 
de samenstelling van eene algemeene kaart van Sumatra^ 
werden, in weerwil van den groeten omvang der reeds ver- 
zamelde bouwstoffen, dadelijk ter zijde geschoven. De oude 
liefde voor het onderzoek van Afrika ontwaakte weder; de 
keuze van het terrein werd als van zelve door de ontboe- 
zeming van den schrijver in de Courant bepaald. Veth*s veel 
omvattende kennis van de geschiedenis der ontdekkingen 
in Afrika maakte het hem gemakkelijk in weinige weken- 
een duidelijk, goed omschreven en toegelicht plan te ont-^ 
werpen, en, na zich van den moreelen steun en een gelde- 
lijk subsidie van het Ned. Aardrijkskundig Genootschap» 
verzekerd te hebben, ontwikkelde hij zijne denkbeelden ook 



Digitized by 



Google 



39 

voor een grooter publiek in de algemeene vergadering des 
Genootschaps van 12 April 1884. (*) 

Dit plan werd bg de uitvoering in menig opzicht gewy- 
zigd, al dadelijk door de vert;raging die het veri;rek van den 
reiziger ondervond ; maar wat het doel en de hoofdstrekking 
betreft, bleef het geheel onveranderd, en de zucht om de 
kolonie der Trans vaalsche trekboeren, te Humpata gevestigd, 
in hunne velerlei moeieltjkheden met raad en daad te gaan 
bijstaan, beheerschte het ontwerp in niet geringe mate. 

Met groeten Uver en werkkracht begon nu Veth met de 
toebereidselen zijner onderneming, die te uitgebreider waren 
daar hij het voornemen koesterde, niet het land vluchtig 
door te trekken, maar langen tijd te midden van de boeren 
van Humpata te verwijlen, en met hunne hulp excursies te 
doen in verschillende richtingen, alles nauwkeurig te on- 
derzoeken en in kaart te brengen, en zoo mogelijk over de 
Transvaal terug te keeren. 

Het ligt aan al mijn lezers nog versch in het geheugen, 
hoe rampspoedig deze reis geweest is ; hoe snel het krachtig 
lichaam van mijn zoon, onder den invloed van Afrika's ver- 
derfelijk klimaat, door ziekte en vermoeienis werd gesloopt ; 
hoe hg reeds den 19<ien Mei 1885 aan den oever der Capo- 
rolo-rivier, weinige dagreizen van Benguella, een ontijdig 
graf vond. De geschiedenis van zijn leven is van het oogen- 
blik züner afreize naar Afrika zoodanig met die der Expe- 
ditie samengeweven, dat het hierachter volgend reisverhaal 



O Deze voordracht is medegedeeld in het „Tydschrift van het Aard- 
rijkskundig Genootschap", 2« Serie, D. I, afd. 1, Verslagen en Mededee- 
lingen, bl: 824—830. Ik vond echter onder mijns zoons nagelaten papieren 
een veel uitvoeriger stuk, blikbaar door hem verkort om zijne toehoor- 
ders niet met macht van namen en cijfers te overstelpen. Ik laat hier 
achter het oorspronkelijke stuk als b^lage E. volgen. 



Digitized by 



Google 



40 

tevens als het vervolg van z\)ne biographie kan beschouwd 
worden, en het slechts tot nuttelooze herhaling zou leiden, 
indien ik hier over de laatste maanden van zijn leven in 
nadere bijzonderheden wilde treden. 



Digitized by 



Google 



B IJ L A G E N. 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



B^lage A. 



EEN TOCHTJE IN DE BINNENLANDEN 
VAN 8UMATRA 



0. D. VETH. 

{Overgedrvkt uit de Nieuwe Rotterdarr.ache Courant van 13 September 1877)» 



Bg het bereizen van het zaidelgk deel der Padangsche Bovenlanden 
was Solok ons eerste station, Soepajang het tweede. Si Lago, welke 
plaats wij den 22*^" Mei 1877 bereikten, was voor het derde bestemd. 
Als de vracht van onderling overleg was bepaald, dat van daar het 
terrein zou worden opgenomen zuidwaarts tot Si Belaboe, noordwaarts 
tot Si Djoendjoeng, oostwaarts zoo mogelgk in de onafhankelijke 
landschappen Poelo Poendjoeng en Si €k)entoer. Snelleman zou by 
deze uitstapjes te Si Lago blyven, omdat voor zoölogische nasporingen 
een langdurig verwijl op ééne plaats verre verkieelyk is boven vluch- 
tige reizen. 

Vergezeld door onzen chef van Hasselt, die mg steeds welwillend 
ter zijde staat, door den zoon van den Penghoeloe Kapala van Si 
Lago met een drietal volgelingen en door tien koelies, begaf ik m^ 
den 7"*^° Juni op weg, om het eerst in zuidelgke richting het terrein 
tot Si Belaboe te onderzoeken. Het bad dien geheelen nacht en nog 
des morgens sterk geregend, zoodat wy ons eerst na acht uren op weg 
konden bleven. Spoedig reeds kregen wij van dien regen last, want 
toen w^ op 20 minuten afstands van het negari-huis van Si Lago het 



Digitized by 



Google 



44 

riviertje van denzelfden naam moesten doortrekken, reikte het water, 
dat b\j gewonen waterstand niet hooger dan de knie komt, tot aan 
den navel, terwijl de stroom zoo hevig was, dat wQ slechts met moeite 
op de been konden blyven. Daarna moesten wg langs een zeer mod- 
derigen weg door het eenwenhengende woud naar boven, gaten ont- 
moetende waar wij soms tot de knie inzakten, en alle krachten in- 
spannende om niet langs de glibberige helling af te glijden. Wij 
verheugden ons dus dat de waterscheiding, die wy over moesten trek- 
ken, niet hoog was, maar waren des te meer teleurgesteld toen het 
bleek, dat de weg aan de andere zyde niet aangenamer was. Hier 
toch bestond het pad uit de bedding eener beek, die in gewone tgden 
slechts een paar palmen water voert, maar waardoor wy nu tot aan 
de knie moesten plassen, terwijl er niet weinige plekken waren waar 
het water tot aan de middel steeg. Het duurde wel een uur eer wij 
door die bedding waren heengescharreld, waarna w\j, eenige kleine 
waterscheidingen en eenige beekjes overtrekkende, de Soengei Bohga 
bereikten. Dit riviertje, ongeveer een meter diep, moesten wij drie- 
maal doorwaden ; by een dezer gelegenheden had ik het ongeluk op 
een gladden steen uit te glyden en, met myn notitie-boekje in de 
hand, een oogenblik onder het water te verdwenen, 

Wy bereikten nu weldra de kampong Padang Ilalang, bestaande 
uit een achttal huizen, die gedeeltelijk aan de Soengei Bohga, gedeel- 
telijk aan de rivier Si Pottar zgn gelegen. Daar het meest verwij- 
derde, tevens het slechtste huisje voor ons ontruimd was, moesten wij 
ook nog laatstgenoemde rivier doorwaden, alvorens de plaats onzer 
bestemming voor dien dag te bereiken. 

Den volgenden ochtend gingen wg bij tyds op marscb. E^rst onder- 
weg vernamen wy dat wy Si Mawoeng, het doel van onzen tocht op 
dien dag, niet vóór den avond konden bereiken, maar ergens in het 
bosch een tentje zouden moeten bouwen om te overnachten. Wy wer- 
den op dien marsch vreeselijk geplaagd door honderden springbloed- 
zuigers, die tusschen alle openingen van de kleeding dringen om 
zich op uw bloed te vergasten, en zich by voorkeur in die moerassige 
wouden ophouden. Eerst te 4 uren kwamen wij aan de rivier van Si 
Belaboe. Hier echter werden wij aangenaam verrast door de aanwe- 
zigheid eener kleine hut, die slechts een weinig behoefde vergroot te 
worden om aan ons gezelschap een dak boven het hoofd te verschaf- 
fen. Gelukkig vonden wij hier voor dakbedekking een uitstekend 



Digitized by 



Google 



45 

materiaal in de groote bladeren eener palmBoort, Sallo geheeten. 
Wel hadden wij daaraan behoefte; want den gansehen nacht door 
stortte de regen met stroomen naar beneden. 

Den derden dag begaven wij ons weder vroeg op weg. Wg moes- 
ten thans beginnen met de rivier van Si 13elaboe door te trekken, 
aan wier oevers ons nachtkwartier was opgeslagen geweest. Ook dit 
was niet gemakkelyk wegens de diepte (ongeveer 1 meter) en den 
sterken stroom, zoodat onze benedenhelft dadelijk weder door en door 
nat was. Nn ging het steil naar boven, om den Boekit Sallo te be- 
»t\jgen, welk gebergte zgn naam aan evengemelde plant ontleent. 
Nadat wij in anderhalf uur t\jds omstreeks 600 meters geklommen 
waren, kwamen wij op de hoogte, waarna wij den kam van het ge- 
bergte volgden, steeds bij afwisseling razende en dalende om over de 
verschillende toppen heen te komen. By het naar boven klimmen 
hadden wij op één punt een weinig uitzicht in zuidoostelijke richting. 
Behalve op de kalkruggen, die in de streek van Si Belaboe menig- 
vuldig voorkomen, werd ons een blik gegund op het verwijderd ge- 
bergte der XII Kota's en op een puntigen berg, die, volgens het 
zeggen der inlanders, in de nabijheid van Tebo is gelegen. Uit den 
afstand konden wij met zekerheid besluiten, dat deze plaats niet, 
zooals ergens in de stukken over de Sumatra-expeditie werd mogelyk 
geacht, het Moeara Tebo kan zgn, dat door den oud-Besident Van 
Ophnyzen bg het opvaren der Batang Hari met het stoomschip Bont 
bereikt werd. 

Even steil als wi^ geklommen waren, hadden wij vervolgens weder 
te dalen, om de Soengei Sassei, een zyrivier van de Si Kiah te be- 
reiken en over te trekken. Daarna hadden wij nog slechts de lage 
waterscheiding tusschen die beide rivieren over te klimmen, om te 
3 uren de oevers der Si Kiah te begroeten. Maar de plaats onzer be- 
stemming, Soengei Si Mawoeng, lag aan de overzijde. Wij moesten 
dus weder te water en hadden geen gemakkelyke taak. De stroom 
was geweldig sterk en het water reikte ons tot aan de schouders. 
Herhaaldelijk raakte ik met de voeten van den grond, en slechts met 
de hulp van twee inlanders kon ik de overzgde bereiken. Ik had 
berouw dat ik het niet liever zwemmende beproefd had. De rivier 
zal hier ongeveer een veertien meter breed zijn geweest. 

Soengei Si Mawoeng bestond slechts uit twee kleine huizen, die op 
het oogenblik ledig waren, daar de bewoners zich tijdelijk in de in 



Digitized by 



Google 



46 

den omtrek gelden iadang-hui8Je8ophieldeo.(')*tlBonbegrijpelgkhoe 
menscfaen op het denkbeeld kunnen komen, een zoo afgdegeo oord 
tot woonplaats te kiezen. De afstand van Padang Ualang bedraagt, 
zooals wg gezien hebben, twee dagreizen, oftchoon een onbeladen 
inlander dien desnoods ook in één dag zon kunnen afleggen. Si 
Belaboe is twee dagreizen, Grabak (nog wel de negari waartoe Si 
Mawóeng behoort) zelfs drie dagreizen, Soengei Aboe in de laras 
Alahan pancyang weder twee dagreizen verwyderd. De naastbg gele- 
gen plaats is Alahan tiga, een ladang verder benedenwaarts aan de 
Si Kiah, door een tiental menschen bewoond. Maar ook tot daar heeft 
men een dag te marcheeren. En toch zyn dit hier de eenige verbin- 
dingen met de buitenwereld ; alvorens men ééne der genoemde plaat- 
sen bereikt, treft men nergens eene menschelyke woning aan. Dat 
langs deze wegen, die men nog te veel eer aandoet door ze paden te 
noemen, het verkeer uiterst gering is, kan men gemakkelyk begrgpen. 
Grootendeels volgen zy dan ook slechts de beddingen van beken of 
riviertjes, en om van de eene beek over het gebergte naar de andere 
te komen, moet men steeds de sporen van vroegere voorbygangers, 
zooals afgebroken of met het kapmes afgehouwen takken, zorgvuldig 
nagaan, om niet telkens van het zoogenaamde pad af te dwalen. 

Te Si Mawoeng vertoefden wy een dag, hoofiizakelyk om aan onze 
koelies eenige rust te geven. Ik maakte van die gelegenheid gebruik 
om naar de ladangs te gaan, dewyl ik hoopte van daar eenige peilin- 
gen naar omliggende bergen te kunnen doen. Des namiddags slaagde 
ik er in eenige photographiên te vervaardigen, waarvan echter wel 
de helft en, zooals dat gewoonlyk treft, de beste, ten gevolge der 
verfoeilyke wegen, op de terugreis gebroken zyn. 

Het regende dien ganschen nacht door zoo hevig, dat het den 
anderen morgen onmogelyk was door de rivier te komen, zoodat wy 
tegen wil en dank gedwongen waren nog een dag te Si Mawoeng te 
blijven. Wij kwamen toen op het onzalige denkbeeld om te vragen 
of wy niet tot Alahan tiga, ons eerste doel, de rivier met een vlot 
zouden kunnen afzakken. Niemand scheen daarin bezwaar te vinden, 
en daar wy niets beters te doen hadden, werd alle man aan het 
werk gesteld om van bamboe en rotan twee sterke vlotten te maken. 
Toen echter den volgenden ochtend de vlotten werden te water ge- 



(•) Ladangs heeten op Sumatra de velden voor de droge rystteelt. 



Digitized by 



Google 



47 

laten, wilde geen der bewoners van Si Mawoeng met ons gaan. Allen 
zeiden, dat zg er geen verstand van hadden, maar niemand vond het 
noodig ons te zeggen, dat de tocht onmogelgk was. Ook de koelies 
schenen in het vlot geen zin te hebben, en b|j nader inzien begrepen 
wy dan ook, dat het beter zou z^'n onze bagage er niet op te hebben, 
daar het hoogst bezwaarljjk zou z|jn den boel droog te houden. Maar 
op gevaar waren wjj niet verdacht; de zoon van den Penghoeloe 
Eapala van 8i Lago en eenige personen die ons van Padang Ilalang 
gevolgd waren, hadden er volstrekt niets tegen om het vlot te be- 
siggen, en toch waren zy het vooral die de zaak met de bewoners 
besproken hadden. Door hunne gerustheid werden ook w\j in slaap 
gewiegd. Daar w^ echter, nu de koelies niet medegingen, aan één 
vlot geno^ hadden, werd besloten, tot meerdere zekerheid, de vlotten 
op elkander te binden, waarna de lediggemaakte photographie-kist er 
op werd vastgebonden. Vervolgens klommen wij met ons achten op 
het vlot, het touw werd losgemaakt en snel dreven wij stroomaf- 
waarts. 

Al spoedig bemerkten w^ dat de stroom zoo sterk was, dat er aan 
sturen van het vlot weinig te denken viel. By het omslaan van een 
hoek grensde ons plotseling een rots tegen; een oogenblik slechts 
en wg waren, door den stroom medegesleurd, er tegen aan geworpen, 
terwijl door den schok twee mannen in het water vielen. Aan een 
hunner mocht het gelukken zwemmende het vlot weder te bereiken, 
doch de andere, de koelie die gewoonlyk de kist droeg, moest over 
Si Mawoeng terugkeeren, om daar den landweg naar Alahan tiga in 
te slaan. 

Inmiddels dreven wy pijlsnel voort, telkens met de rotsachtige 
oevers, groote steenen of overhangende boomen in aanraking komende, 
fl^ vlot hield zich goed, maar toch voorzagen wQ toen reeds, dat 
w^ te eeniger tyd zouden verongelukken. Ware het slechts mogel^'k 
geweest, wij hadden zeker naar den wal gestuurd om het vlot te ver- 
laten, maar de stroom sleurde ons met zooveel kracht voort, dat 
er geen denken aan was, naar dgen wil aan land te komen. 

Weder een van de tallooze hoeken omslaande, zagen wy eensklaps 
dat de rivier zich in twee takken splitste, die een klein eiland om- 
vatten. Welke zyde te kiezen? Aan beide kanten verheffen zich even 
veel steenen uit den vloed en is het water even wit van het schuim, 
links moeten wy gaan ! Neen rechts, daar is het water het kalmst I 



Digitized by 



Google 



48 

Maar er is niets meer aan te doen. Onwederstaanbaar voert de stroom 
ons links, wij schuren over de rotsen heen, de bamboezen breken als 
rietjes. Daar zitten wij vast op een grooten steen I Wat nu te doen ? 
Met de geringe bagage aan land gaan ? Maar dat zal ook niet zonder 
gevaar wezen en alles wordt druipend nat Ziet, konden w^ b^t vlot 
van de steenen afkrggen en dan tusschen die twee groote steeb^ 
doorkomen, dan waren wij het eilandje en tegelijk de stroomversnel- 
ling voorbij. Zoo gezegd, zoo gedaan ! Wij gaan allen te water^ en 
na een kwartier uurs trekken en duwen en tillen stelt het vlot zich 
weer in beweging. Alles kruipt er weer op, en de stroom sleept ons 
met weinig beschadiging tusschen de twee steenen door. Nu zijn wrj 
aan de plaats waar de beide armen zich hereenigen. Met schrik be- 
merken wij daar een draaikolk, die voor onze oogen een tamelijk 
z waren boomstam geruimen tijd onzichtbaar maakt. Wij vreezen het 
ergste voor het vlot, maar ontkomen gelukkig aan 't gevaar. Doch 
laat ons niet te vroeg juichen ! De stroom keert zich loodrecht t^^n 
een steilen rotswand. Het vlot wordt er tegen gesleurd, er tegenop 
gestuwd, de andere zyde wordt naar beneden gedrukt en het staat op 
zijn kant tegen de rots. Allen klauteren naar den bovensten kant, en 
grgpende naar eenige takken en ons vastklemmende in de spleten, 
beklimmen wg het gevaarte, waarop wij, druipnat, allen een plaatsje 
vinden. Maar het vlot, lichter geworden, heft zich weder op en drijft 
verder. De meesten onzer gaan te water en slagen er in het weder te 
bereiken ; maar twee van ons, van Hasselt en een inlander, zijn op 
de rots achtergebleven. Wat nu te doen? Wat het ook moge kosten, 
wij moeten trachten aan land te komen, w\j kunnen hen niet, van 
alles verstoken, in de wildernis achterlaten ! Wij pogen ons aan over- 
hangende takken en lianen vast te houden; maar nauwelyks hebben 
wij ze vastgepakt, of wij moeten ze weder loslaten, om niet van het 
vlot te worden weggeslingerd. Maar ziet, daar ligt een groote steen, 
en eer wij er op verdacht zgn, drijven wij er tegen aan, schuiven er 
f) ver heen, en hooren opnieuw de barstende bamboezen kraken. Wij 
zitten vast, en de beide achtergeblevenen hebben het gezien. Nu is 
het hunne beurt om een poging tot hereeniging te wagen. Zij gaan 
te water, klimmen aan land op het eerste het beste punt waar het 
mogelijk is, en na een half uur zijn zij weder bij ons. 

De inlanders, bleek en bibberende van angst, stellen thans voor 
om allen aan land te gaan. Maar de wildernis is te ondoordringbaar ! 



Digitized by 



Google 



49 

Laten wij het nog eens met het vlot beproeven : misschien zijn wij 
de moeielijkste plekken wel te boven. Nadat wy een kwartier geduwd 
en getild hebben, raken wij ook nu weder vlot. Maar, o weel daar 
li^g^n twee groote steenen, waar w\j tusschen door moeten, en zal 
ons dat gelukken ? Een oogenblik slechts en wij worden met kracht 
tegen hei ééne blok geworpen, het vlot schuift er voor een ge- 
deelte op, en zit onder een hoek van 45 graden onwrikbaar vast. 

Er zit thans niet anders op of wij moeten aan land gaan. Ieder 
onzer neemt wat op van de bagage; maar de kist kunnen wij niet 
medevoeren, die blgft op het rotsblok terug. Gelukkig is voor het 
overige niets verloren gegaan, zoodat wij twee bijlen hebben om ons 
een weg mede open te kappen. Eerst wordt een trommeltje te voor- 
schijn gebracht, dat nog een weinig geheel doorweekte scheepsbe- 
schuit bevat, die wy eerlek deelen en opeten. Daarna gaan w\j op 
marsch en banen ons een pad, steeds de rivier in hare ontelbare 
kronkelingen volgende, dan oost, dan* noord, dan west, dan zuid. Op 
dien weg hebben wy ontzaglijk van de bloedzuigers en van de door- 
nen der rotans en andere stekelige planten te lijden. Te één uur 
waren wij op weg gegaan, thans is het vijf ure ; maar behalve lang 
verlaten mijnkanalen (de bodem is hier overal dooraderd van goud- 
voerende kwartsgangen), bemerken wij geen spoor van menschen. 
Wij moeten dus in het bosch overnachten. Daar wordt het eensklaps 
donker en de regen valt weder in stroomen neder, zoodat w\j in een 
oogenblik opnieuw door en door nat zyn. Nu spoedig een slaapplaats 
voor den nacht gemaakt ! Aan twee jonge boomen wordt, anderhalven 
meter boven den grond, een horizontale bamboe bevestigd ; een zestal 
staken worden schuins daartegen aangezet, hierover worden takken 
en bladeren gelegd, en ons hutje is klaar I Het is wel aan drie 
zijden open, maar geeft dan toch eenige beschutting. Maar de grond 
is doorweekt. Daarom nog eenige bamboezen gekapt, die naast elk- 
ander op den grond gelegd, daarover eenige, helaas I natte takkenen 
bladeren gespreid, en zoo ons leger gereed gemaakt. Naast elkander 
liggende vullen wy de geheele hut Nu zullen wij trachten vuren aan 
te maken; maar alles is zoo nat dat onze pogingen vergeefs zijn. 
Ik heb toevallig eenige patronen bQ mij. Het kruit wordt er uitge- 
haald ; maar ook dit wil geen vuur vatten ; wij moeten het opgeven. 
Een handvol doorweekte rijst wordt eerlijk verdeeld en met graagte 
genuttigd. Gelukkig houdt tegen halfzeven de regen op ; maar alles 

4 



Digitized by 



Google 



50 

is toch reeds doornat en van drogen is geen sprake; men kan niets 
doen dan de bovenkleederen wat uitwringen. En na l^gen we ons 
neder. Maar hoe wjj dien nacht doorkomen, dien twaalf uren langen 
nacht der keerkringsgewesten, met al de verschrikkingen der wil- 
dernis om ons, is niet te beschryven. Eerst valt een hdrleger van 
muskieten op ons aan : elk ontbloot lichaamsdeel wordt zoo goed 
mogelijk in het een of ander kleedingstuk gewikkeld, om die marte- 
ling te ontgaan. Maar nu nemen de bloedzuigers de rol over omT>ns 
te kwellen. By dozynen komen z\j opdagen. Daartegen helpen geen 
kleedingstukken, overal dringen zy door, van alle plaatsen van ons 
lichaam worden vj afgetrokken. Slechts nu en dan vallen wy, uitge- 
put, een oogenblik in slaap; de nacht schynt eindeloos. Maar dnde- 
lijk, eindelyk breekt de morgen aan. Zonder iets te kunnen nuttigen, 
gaan wg weder op marsch; doch de inlanders hebben den moed ver- 
loren, en gaan traag en besluiteloos verder. Zoo gaat het anderhalf 
uur voort Daar bespeuren wij een afgehouwen tak, waaraan hetdui- 
deiyk te zien is, dat h\j nog geen zes weken van zijn stam kan 
gescheiden z\jn. Wg zijn dus vermoedelgk in de nabyheid van men- 
schen, w\j kunnen niet zoo heel ver meer van Alahan tiga verwijderd 
zgn. De moed herleeft. Daar zien wy een afgezette vischplaats (alahan) 
in de rivier, daar staat een kendi (waterkruik), daar liggen twee 
vischfuiken. De inlanders heffen een kreet aan. Hoort ! die kreet wordt 
beantwoord, en na een kwartier hebben wij eene versch opengekapte 
plaats in het bosch bereikt. Ziet, daar dagen ook van de andere zijde 
menschen op. Het zyn onze onder-mandoor, de koelie die van het 
vlot is gevallen, en de inlander die ons van Padang Ilalang tot gids 
heeft gediend. Zy hebben nog warme rgst bg zich, die door onze 
inlanders met graagte genuttigd wordt. Met innig genot steken wij 
een cigarette aan. 

Te negen uren hebben wg Alahan tiga bereikt, waar wij ons te 
goed doen aan eenige pisangs. 

Den volgenden morgen gingen wy bijtyds op weg. Wij hadden een 
geduchten toer voor ons, daar wij weinig lust hadden om weder een 
nacht in het bosch door te brengen, en dus Si Belaboe in één dag 
wenschten te bereiken. Met een klein vlot werden wy twee aan twee 
over de Si Kiah gezet, en te 7 uren konden wij op marsch gaan. 
Nu ging het eerst stroomopwaarts door de bedding van een zijrivier 
der Si Kiah, daarna over een waterscheiding, dan weer naar boven in 



Digitized by 



Google 



51 

«en tweede rivier, dan opnieuw over een waterscheiding, totdat wgin 
-een derde en vervolgens in een vierde rivier terechtkwamen, eindelyk 
flteil naar boven, ten einde denzelfden Boekit Sallo, waarmede w\j reeds 
kennis hadden gemaakt, maar nu op eene andere plaats, over te 
trekken. Te halfdrie is de rivier van Si Belaboe bereikt De inlan- 
ders willen daar overnachten, maar w\j drijven hen voort Met ver- 
dubbelde snelheid gaan wy thans verder, nu in de rivier, dan over 
land om een groote bocht af te sn^en, en dan opnieuw geruimen 
tgd in de bedding voortscharrelende. 

T^en vijf uren wordt Si Belaboe bereikt. De inlanders, aan geen 
Europeanen gewoon, hadden bij onze komst de vlucht genomen naar 
hunne ladangs. Qelakkig hadden wg onderweg, te Soengei Langitan, 
«en weinig rijst, een kip en twee klappers kunnen koopen, waarvan 
wg een wel is waar schralen^ maar daarom niet minder weikomen 
maalt^d hielden. 

Den volgenden morgen bleven wy te Si Belaboe om uit te rusten 
«n te wachten op de photographie-kist, die door een Maleier voor tien 
gulden van Alahan tiga gehaald en vervolgens naar Si Belaboe 
gebracht zou worden. 

Nadat zy was aangekomen, gingen w\j in prauwen den weg op naar 
Padang Ilalang, eerst de rivier van Si Belaboe af-, daarna de rivier de 
Si Pottar opvarende. Deze prauwen, bidoek geheeten, waren 8 meter 
lang, 80 centimeter breed en 27 centimeter diep. Behalve twee inlan- 
ders, die het vaartuig bestuurden, konden in iedere prauw drie per- 
sonen, van welke zich één met het uithoozen moest belasten, benevens 
eenige bagage, plaats vinden. 

Aangenaam was de vaart stroomafwaarts onder het overhangend 
geboomte, en, overal waar slechts een zonnestraal kon doordringen, 
door den kasseiboom met zijn jonge roode bladeren verlevendigd. 
Maar toen wij te tien uren de uitmonding van de Si Belaboe-rivier 
in de Si Pottar bereikt hadden, moest er stroomopwaarts geboomd 
worden, wat bij den heerschenden hoogen waterstand uiterst ver- 
moeiend was. Telkens gingen de prauwvoerders te water, om de bidoek 
tegen kleinere stroomversnellingen op te duwen. Meermalen ook 
moesten wij het vaartuig verlaten. Daar vernauwt zich plotseling de 
rivier tot een meter of acht — hare gemiddelde breedte is 30 meter - 
«n het water stroomt met kracht tusschen de enge rotsige oevers 
door. Met moeite landen w\j op eene rots, waar wij overheen klau- 



Digitized by 



Google 



52 

teren, terwijl de bidoeks met veel inspanning tegen den stroom naar 
boven worden gesleept. 

Tegen drie uren houden w^j halt by eenige verlaten ladangs. Hier 
zullen wg overnachten, daar onze lieden te vermoeid zijn om verder 
te gaan. Wij richten ons daartoe in een der daar voorhanden hutjes^ 
zoo huiselijk mogelijk in. 

Des morgens is het water lager, zoodat wg in een tweetal uren- 
zonder verdere ongelukken Padang Ilalang bereiken. Van hier nemei> 
wij terug naar Si Lago denzelfden weg dien wij gekomen waren, 
en bereiken het negari-huisje aldaar tegen één uur des namiddags van 
den tienden dag na ons vertrek. 

Ziedaar wat men een tochtje met eenige afwisseling kan noemen^ 
in de anders wel wat eentonige wouden van Midden -Sumatra. 

Si Lago, 24 Juni 1877. 



Digitized by 



Google 



Bijlage B. 



OP DE PADOMAN (<) 



JOH. F. SNELLEMAN. 



^y«<^9l'vkt u^t da Nieuwe RottenJamsche Coulant vên IJ, 21, 
23 en 24 Januari IS/Ü). 



Van Alahaa paodjang zouden wy naar Moeara Laboe gaan. Staat 
de ligging van deze beide plaatsen u misschien niet helder voor den 
geest^ lezer! dan raad ik n aan u een weinig te oriênteeren op de 
groote kaart van Midden-Samatra door kolonel Versteeg, uitgegeven 
door het Aardrijkskundig Genootschap. 

Van Alahan pandjang loopt een rijweg over Lolo naar Moeara 
Laboe (t), en niets ware dus gemakkelyker dan deze laatstgenoemde 
plaats te paard of in een bendi (') te bereiken. Daar echter zeker 
groot geleerde gezegd heeft, dat men even goed kan te huis blyven 
«Is voortdurend langs den grooten weg reizen, besloten w^ onze route 
te nemen over Talang berboenga^ Sari Alahan-tiga en Soengei Aboe, 
om van daaruit langs een voetpad door 't bosch naar Moeara Laboe 
te gaan. 



(*) Padoman is de Javaansche, ook in het Maleisch gebruikeiyke naam 
van het KompaB. 

(*) Deze kampong komt niet op de bedoelde kaart voor. maar ligt on- 
geveer tusschen Pasir Talang en Kota baroe. 

(•) Een tweewielig rytuig, zeer gebruikelyk in Ned. Indi^. 



Digitized by 



Google 



54 

Ons Yerbiyf te Alahan pandjang waa opgebroken. Als een reizende 
kermiatroep hadden wij al onze goederen geborgen in kisten en pak- 
ken, die voor een aanzienlek deel langs den grooten weg naar Moeara 
Laboe werden gebracht, terwijl alleen 't hoog noodige door koeli's die 
met ons gingen, vervoerd werd. Dit hoognoodige is : instrumenten, 
voor zoover die onderweg gebruikt kunnen worden, bedden, eetwaren 
en kookgereedschap. Den 30>t«n September 1877, te 4 uren na den 
middag, reed ons drietal te paard den weg op van Alahan pandjang naar 
Talang berboenga. De w^ ligt door het schoone dal waarin de Croemant 
stroomt; uitgestrekte sawah's geven aan beide zijden een ruim uit- 
zicht op de bergketenen die het dal begrenzen, en op de kampongs en 
alleen staande hutjes, hier en daar verspreid. Een enkele rookzuil, 
hoog tegen de berghelling aan, verraadt de plaats waar een onder- 
nemende inlander, meer op voordeel dan op gezelligheid bedacht, bezig 
is den woesten grond te ontginnen en voor de beplanting met r^jst 
en maïs geschikt te maken. Langs tal van bochten loopt de weg al 
dalende tot aan de kampong Talang berboenga. Wij namen onzen intrek 
in 'teerst onlangs voltooide negari-huisje, een houten hokje met mi- 
kroskopische raampjes en met een houten tafel gestoffeerd. Er is iets 
eigenaardigs in deze kampong, die met haar vervallen huizen en 
erven bewast betere dagen gekend te hebben. Drie evenwijdig loopende 
straten of lanen, door dwarsstraatjes verbonden, geven haar een ka- 
rakter, van dat van andere kampongs verschillend. Den volgenden 
morgen (1 Oct.), vóór ons vertrek, hadden w{j nog ruimschoots ge- 
legenheid om haar op te nemen, waarna wij onze aanteekeningen 
maakten en onze rossen bestegen, die ons dien dag naar Soengei 
Aboe zouden brengen. De weg voert over Sari, is goed onderhoudei> 
en voor voertuigen geschikt. Hy volgt den loop van de Croemanti in- 
tallooze kronkelingen en is voor een groot gedeelte uitgehouwen in 
den rotsigen bergwand. Te Barong-barong randa gekomen, stapten wij 
af bij den pakhuismeester, om een oogenblik van den warmen rit 
langs den geheel onbeschaduwden weg te verpoozen. Een steil pad 
voert van hier naar de een paar honderd meter hooger gelegen kampong 
Sari Alahan tiga. Niet daarheen echter lag onze koers, doch, rechts 
van 't koffiepakhuis afslaande, volgden w\j een paadje door 't bosch, 
dat, heuvel op heuvel af voerende, thans na hingdurige droogte vry 
goed was, doch in den regentijd te paard bijna niet bruikbaar is. De 
Goemanti overtrekkende kwamen wy aan de op een heuvel gelegei» . 



Digitized by 



Google 



55 

kampong Terata Telleng, waar men ter linkeny 't gebergte voor zich 
heeft dat de waterscheiding vormt tnsschen de Goemanti en de Sikiah. 
links van den hoogsten top daarvan loopt het pad van Soengei 
Pengalé naar Grabak. Over de Batang Lolo en eenige onbedoidende, 
thans grootendeels opgedroogde beekjes bereikten wq Soengei Aboe. 

Soengei Aboe is een kampong, maar Iqkt er al heel weinig op. 
Nadat wij lang gewacht en geroepen hadden, daagde eindelijk de 
bevoegde autoriteit op, om ons de plaats voor ons verblijf aan te wijzen, 
't Was een huis dat, tydelyk onbewoond, een weinig voor ons was 
schoongemaakt, namelijk op zgn Maleisch, met een veger van droog 
riet of droge bladeren, 't Vormde één lang vertrek, in de lengte in 
tweeën verdeeld en aan den voorkant van groote luiken voorzien. 
Dadelgk na onze aankomst in deze afgelegen kampong waren wij door 
een aantal inlanders omringd, vervelende lui, die, ieder van'tnoodige 
gevolg vergezeld, ons kwamen zitten aangapen, allerlei wisheid ver- 
kochten, en, hoe vermoeid wy ook waren, onze tegenwoordigheid aldaar 
als een publieke vermakelykheid beschouwden. Eindelgk is de laatste 
verdwenen en wg richten ons zoo goed mogelgk in ; want ook den 
volgenden dag zouden wq te Soengei Aboe blijven. 

't Is een aardig gezicht dat onze woning aanbiedt : aan alle kanten 
bosch, doch niet heel dicht, met een open plek vóór het huis, met 
laag struikgewas begroeid. Maar warm was het er, met het front vlak 
in *t westen, en die warmte trof ons te meer, omdat w\j uit het koude 
Alahan pandjang kwamen. 

Ieder op onze eigen manier, in de richting door onze speciale vak- 
ken bepaald, brachten wij den volgenden dag (2 Oct) door. Reeds had 
Van Hasselt vroeger maatregelen genomen om ons het bezit van een 
paar gidsen te verzekeren, met den weg van Soengei Aboe naar Moeara 
Laboe bekend. Een belooning van zeven gulden voor ieder was nau- 
wel^jks voldoende om twee lieden over te halen ons te vergezellen, 
ofechoon het eindelgk na veel* gepraat toch gelukte. Nog een derde 
persoon moest gevonden worden, omdat één onzer koeli's 's morgens, 
toen wij vertrekken zouden, ziek werd en onmogelijk eene vracht door 
de wildernis kon vervoeren. 

Maar ook dat kwam gereed, en in den morgen van den 3«>* October 
stonden wy te Soengei Aboe reisvaardig vóór ons huis. Het pad dat 
wij te volgen hadden wordt nog slechts hoogst zelden gebruikt, sedert 
de groote weg Soengei Aboe met Alahan pandjang en over die plaats 



Digitized by 



Google 



56 

met Moeara Laboe verbindt. Dat er dus hier en daar gekapt zou 
moeten worden, wij wisten het; alleen omtrent de hoeveelheid ver 
keerden wij in 't onzekere. Reeds den vorigen dag hadden wy afscheid 
genomen van onze paarden, die naar Alahan pandjang teruggingen, om 
zich vandaar langs den grooten weg naar Moeara Laboe te bleven. 
Wy zouden verder te voet gaan. 

Ook omtrent het aantal malen dat wg in *t bosch zouden moeten 
overnachten, verkeerden wy in het onzekere. Veth meende met twee 
stevige dagmarschen éénmaal en met twee gewone marschen twee- 
maal; de Toeankoe van Alahan pano^ang had gezegd driemaal; de 
Penghoeloe kapala van Soengei Aboe beweerde viermaal, en een ander 
wgsgeer, die ons met zgn gezelschap verveelde, meende vijfinaal ! Nu 
valt er over 't geheel ai zeer weinig te rekenen op alles wat een 
Maleier over richting, tgd of afstand vertelt »I8 die kampong nog 
ver?", vroegen wg dikwgls onderw^. vNeen, niet ver meer", was 't 
antwoord, waarna wij meestal nog twee è drie uren te loopen hadden. 
£en enkele maal gebeurde het, dat wij in eene ons onbekende streek 
geheel aan de leiding van inlanders waren overgeleverd. »BUer moeten 
wij nu overnachten/' zeiden zg en gingen bedaard zitten. »Maar", 
zoo waagden wg in 't midden te brengen, als wg nu nog wat door- 
loopen, zouden wg misschien nog vandaag ..." — »Ver, meneer, ver ! 
onmogelijk !" kregen wij dan ten antwoord en later bleken *t nog 
slechts twee uren gaans te zgn. Maar hoe weinig gevallen zijn er 
ook, waarin de Maleier werkelijk haast heeft. Bg hem is niet tgd geld, 
gelgk bg ons. Vandaag komt hij er niet, dat is zeker; morgen mis- 
schien; overmorgen, dat zal wel; maar anders, nog een dag later is 
ook goed. E^ d&4r aan den weg woont een vriend, en in gindsche 
kampong een broerskind, en zoo zal hg nooit bewoonde plaatsen 
door- of voorbg trekken, zonder er te hebben «aangelegd." 

Wg vertrokken dus tamelgk in *t onzekere omtrent den duur van 
de reis die wg gingen ondernemen, doch vol vertrouwen op onze 
gidsen en onze provisiemand. Zoowel te Alahan panciyang als in de 
kampongs die wg later doortrokken, was men ten zeerste over ons 
voornemen verwonderd. Hoe! er was een goede w^, een rgwegzelfe, 
van Alahan pandjang naar Moeara Laboe, en de heeren zouden nu 
door de wildernis daarheen gaan ! Een echte »Eamperstreek" zoo zullen 
zg geoordeeld hebben — waarschgnlgk hebben zg 't anders genoemd. 
Nu, van hun oogpunt hadden zij in hun oordeel volkomen gelgk. 



Digitized by 



Google 



57 

Een vry stellen en hoogen heuvel te beklimmen was 't begin van 
liezen tocht. Tot aan den voet daarvan hadden de Penghoeloe kapala 
en eenige soekoe-hoofden ons uitgeleide gedaan. Was de heuvel met 
varens en struikgewas begroeid, weldra omving ons het dichte woud. 
Het pad was redelyk, altyd voor een weg die bgna niet gebruikt wordt, 
't Eerste riviertje dat wij overtrokken is de Batang Lamoedjen, het 
tweede de Soengei Abang; beide vallen in de Goemanti. Bg dit 
laatste riviertje stond een oude pondok, een hutje of afdak, van tak- 
ken en bladeren vervaardigd, dat aan inlanders, die haar doortrokken, 
tot nachtverblijf diende, 't Was tien uren en wij waren ongeveer twee 
uren op weg; toch meende onze gids, dat wij hier maar moesten over- 
nachten. W\i waren zoo vry met hem in meening te verschillen, en 
na een kort oponthoud togen wy weder op weg. Steiler ging het berg- 
opwaarts, totdat wij den kam van het gebergte Boekit Koedoek Djawi 
hadden bereikt. Uitzicht is er niet, — een kleine opening in 't ge- 
boomte alleen doet ons zien, dat het nevelig en de lucht bewolkt ia. 
Nog dienzelfden dag hoopten wij tot Soengei Begojo te komen, om 
daar in de hut der mynwerkers te overnachten ; want wij bevinden 
ons in eene goudrijke streek, waar sedert onheuglijke tyden »ge- 
m^'nd" wordt. Vandaar dat men op vele plaatsen overblijfselen vindt 
van deze industrie: uitgedroogde waterleidingen, vroeger voor 't uit- 
spoelen gebruikt ; open plekken, die de plaats aanwijzen waar vroeger de 
woonplaatsen der mijnwerkers waren, en meer dergelykekenteekenen. 

Door de langdurige droogte was het pad door het bosch, anders 
glad en modderig, niet moeielyk begaanbaar. Toch was 't hier en daar 
noodig te kappen, niet zoozeer voor ons als voor de koeli's, die, met 
de vrachten op het hoofd, meer plaats noodig hebben en minder vrij 
in hnnne bewegingen zijn. 

Men stelle zich echter niet te veel voor van zulk een goed pad. 
Hier en daar ligt een boomstam over den weg, dien we moeten over- 
klimmen, of waar wij, een weinig ter zijde wijkende, omheen moeten 
loopen ; nu en dan moet een beekje of modderige plek doorwaad, een 
steile hoogte met handen en voeten beklommen of zittende afgedaald 
worden ; soms glydt de voet uit op een gladden wortel of tak en 't 
gevolg laat zich raden. Niet bijzonder vlug, maar gestadig, vervolgt de 
trein z\jn w^, allen achter elkander op 't één voet breede pad. Meestal 
loopen onze koeli's op deze wijze van één tot twee uren, naar ge- 
lang de toestand van den weg medebrengt, totdat zg een open plek. 



Digitized by 



Google 



58 

een rnstplaats, bereiken. Dfi&r worden de vrachten neergezet: ieder 
zoekt een geschikt plaatsje uit om te rusten, en spraken zij onderweg 
zooeven weinig, thans volgt een druk gebabbel onder 't opsteken van 
de traditioneele eigarette. 

Wat een taaltje ! Slechts nu en dan is 't mij mogelijk een ^ikel 
woord f een enkelen zin te verstaan. Dat rammelt door elkander als, — 
ach ! ik geloof dat wij dikwijls even zoo rammelen, maar dan noemen 
w^ het spreken, omdat wij elkander toch verstaan. Zie, daar ligt 
er één op den rug, met de knieën in de hoogte en 't strootje in dea 
mond. De man weet wel hoe men gemakkelijk uitrust ! Hier is er 
een bezig 't restje rijst op te eten dat 's morgens overbleef. Ginds 
zit er één op de gewone klagende wijs der Maleiers een pantoen 
(liedje) op te dreunen. 

Op 't horloge af houden wij telkens tien minuten stil: de vrachten 
worden opgenomen, en zwygend stappen de dragers met lichten tred achter 
elkander aan. Steil liep de weg naar boven, steiler nog daalt hij naar 
beneden. Ik geloof dat voortdurend dalen nog vermoeiender is dan lang 
achtereen klimmen ; op 't laatst is 't geen loopen meer, 't wordt glijden, 
springen en vallen met toenemende snelheid, 't Was heusch een ver- 
moeiende tocht ; want, lezer ! 't was reeds 4 uren geworden. Stil ! — 
daar hoorden we de rivier ; heel ver kan 't dus niet meer zijn ! Neen, 
dat was 't ook niet ! Al sterker en sterker werd het bruisen van 't 
water daar beneden. Zie! daar is het. Wij waren aan de Batang 
Tabé-nan-pandjang gekomen, en rechts van de Gk>emanti, een berg- 
stroom vol kolossale rotsblokken, met steile schiefer- wanden. 

Twee koeli's waren achtergebleven ; 't was hun onmogelijk geweest 
zoo snel als wij voort te maken. Maar de gidsen waren er, en met 
hunne hulp begonnen wij te zorgen voor ons nachtverblijf E^ werd 
gekapt, gegraven, boomen en takken gesleept en weldra stond daar, 
achter een paar groote steenen, op een eilandje, door 't lage water in 
de rivier gevormd, een pondok met schuinloopend dak van bladeren 
en geteerd zeildoek. Maar dat was ook alles wat wij op 't oogenblik 
bij ons hadden, 't Werd donker ! Nu moesten de koeli's toch lang- 
zamerhand komen. Wij verlangden naar onze bedden ; want — o ja ! 
't is zeer poëtisch op een grooten steen te zitten met den blauwen 
hemel, waaraan de eerste sterren beginnen te flonkeren^ boven, den 
bruisenden bergstroom beneden, 't zware donkere woud overal rond- 
om u — maar op den duur is zoo'n steen zeer hard. Onwillekeurig 



Digitized by 



Google 



59 

herinnerdeii wij ons, dat wg sedert 's morgens vroeg niet gegete» 
hadden. *t Was donker! Een klein vuurtje, een sobere verlichting^ 
was 't middelpunt waar wij ons met de gidsen omheen hadden ge- 
schaard. Al meer en meer begonnen w|j te vreezen dat de koeli's op 
de laatste rustplaats gebleven waren en door de duisternis niet verder 
konden. »Dat is dom*\ zeide onze oude gids, »want juist op die plaats 
staan boomen van wier bast men fakkels maakt." — «Maar wat zoudt 
ge er van denken om ze te gaan halen T - »Dat kan niet", hernam 
onze mentor, »want hier zijn geen fakkels !" En hij wikkelde zich tot 
een vormeloozen klomp in zijn kain bij 't vuur, evenals een schubdier 
zich t^en z\jn aanranders ineenrolt. Dit bezwaar was echter spoedig 
opgelost; want ik herinnerde mg een opgerold waslichtje te hebben, 
dat onzen vriend terstond vertoond en uitgelegd werd. »Zie je, als het 
tot zoover is opgebrand, dan wikkel je dat eind weer af." Met een 
oplettendheid alsof hij een zeer ingewikkelde machinerie hoorde ver- 
klaren, keek de man toe, nam na eenig sammelen zijn knapzak op^ 
stak zijn strootje aan en ging met zijn makker, de lendenen omgord 
en brandende de lampen, op weg. 

De tgd die er verloopen moest voordat hij kon terugkomen, ge- 
bruikten wij om een kip, die meegebracht was, te slachten, te plukken 
en te roosteren, 't Beestje werd daartoe schoongemaakt, opengesneden, 
platgel^ en in deze positie tusschen een gespleten stok bij 't vuur 
geroosterd. Zout hadden wij niet, en toch smaakte deze kip-sec uit- 
stekend ; — wel een bewijs dat wij honger hadden. Zoo zaten w^ nog 
een heelen tyd, — de steenen werden er maar niet zachter op, — totdat, 
ja! ze kwamen terug met onze koeli's, die op de laatste rustplaats waren 
achtergebleven en daarover een zeer hartige terechtwyzing ontvingen. 
Een uur daarna stond onze tafel gedekt (overdrachtelyk) en was ona 
huis gemeubeld en van alle gemakken voorzien. En allen waren wij 't 
eens dat, als 't niet erger werd, 't dan nogal schikken zou. 

Zonder veel inspanning zult gy' bemerkt hebben, lezer ! dat wij niet 
tot Soengei Begojo gekomen waren ; wy waren al zeer tevreden, dat 
wij. een geschikte plaats gevonden hadden om te overnachten, een 
plaats waar tegelijk water was om de onontbeerlijke rijst te koken. 
Wij sliepen dien nacht, die ons nog wat regen bezorgde, weinig, en 
waren 's morgens (4 Oct.) vroeg b\j de hand. Nog hing er een dof- 
grauwe tint over den geheelen omtrek, toen wij ons in den koelen 
bergstroom verfrischten en daarna onze thee warm maakten. Lang- 



Digitized by 



Google 



60 

zaam ontstond er eenige beweging in ons korps koeli's ; slaperig ont- 
wikkelden zy zich uit- hun larven toestand en maakten vuur aan om 
hun potje rgst te koken. Weldra heerschte weder de gewone bedrij- 
vigheid in ons kamp. Ieder ging er op uit zyn eigen vracht te zoeken, 
en de haast die ze maken om den boel in te pakken, tot maatstaf 
nemende, zou men tot heel verkeerde gevolgtrekkingen komen om- 
trent hun vlyt in 't algemeen. Dikwijls moeten zaken, in deze op- 
ruimwoede ingepakt, weder voor den dag gehaald worden, wat natuur- 
lyk een zeer ongewenscht oponthoud veroorzaakt 

Tegen 10 uren was iedereen gereed en begonnen wij het steile pad 
te volgen dat van de rivier bergopwaarts voert. Zulke steile hoogten 
dadelyk by 't begin van een dag vermoeien meer dan later, en bla- 
zende bereikten wij den kam van 't gefiergte, dien wij een eind weegs 
volgden, om daarna weder langzaam te dalen. Ook hier ontmoetten 
wij weder overblijfselen van vroegere woningen, met een enkelen 
vruchtboom in de nabyheid. Reeds leidt de weg door een beekje, dat 
tot waterleiding voor een myn wordt gebezigd ; wij naderen de mijnen, 
die ook thans nog bewerkt worden. Geheele bergwanden zyn steil 
uitgehouwen, geheele dalen kunstmatig gevormd. Langs een steenach- 
tig terrein, moeielijk te begaan, bereiken wy te één uur Soengei Begojo, 
waar twee woningen van mynwerkers gelegen zijn, aan lederen oever 
der rivier één. Schilderachtig liggen ze daar, die huisjes, te midden 
van 't veelgetinte groen ; zy moeten wel weinig behoeften hebben die 
bewoners, zoover van hunne maatschappy in de wildernis gehuisvest. 
Een boomstam, waarin treden gehakt zyn, voert naar boven, en 
weldra gevoelen wij ons in deze gastvrije woning op ons gemak. En 
terwijl de rijst gekookt en de onmisbare kip klaargemaakt wordt, 
vernemen wij tal van byzonderheden over het goudgraven in deze 
streken. Een dagreis stroomafwaarts is een myn, Tambang Hoeboe 
genaamd, en sinds jaren verlaten. Vroeger werd hier ook door men- 
schen van Sibanang-banang gemijnd, die echter door gewapende benden 
uit de XII Kota's verdreven werden. De mijnen zyn particulier eigen- 
dom ; de arbeiders, die er in dienst van den eigenaar werken, ont- 
vangen een gedeelte van het gevonden goud als loon, terwijl zij ge- 
zamenlyk een fonds hebben, om de kosten van ryst, kleederen, tabak 
enzoovoorts te bestryden. 

Wij oordeelen dat van 10 tot 1 uur geen behoorlyke dagmarsch is, 
en besluiten, met het oog op een wellicht moeielyker tocht op den 



Digitized by 



Google 



61 

volgenden dag, nog door- te gaan tot daar, waar, eenige uren verder, 
eveneens een mijnwerkerswoning staat. Te drie uren togen we met 
pak en zak op weg langs de Soengei Doea ; langzaam klimt het pad, 
doch te steiler gaat het over den rotsachtigen bodem naar beneden. 
DMr, waar wij in de mijnen van Soengei Pentoean afdalen, genieten 
we een prachtig gezicht op de steil afgegraven mijnwanden en in de 
verte op het gebergte Boekiet Pisang. Soengei Pentoean is een riviertje 
dat zich in de Goemanti stort. Op de plaats waar vroeger een kam- 
pong was, — sedert geheel uitgestorven, — staat nu nog één huis, 
door mijnwerkers en hunne familie bewoond. Toen wij te 5 uren aan- 
kwamen, werd dadelijk tegen het huis aan een pondok voor ons ge- 
maakt, terwijl de koeli's in de woning zelve zouden overnachten. Zg 
gaven daaraan verre de voorkeur — wij verkozen de open pondok 
boven het slapen met een aantal inlanders in een benauwde Maleische 
woning, waarin tevens gekookt werd. Na een bad in de rivier zaten 
wij een oogenblik buiten. Daar kwam een onzer gidsen ons met een 
zeer ernstig gelaat verzoeken, of de heeren hunne hoofddeksels 
zouden willen opzetten. Wij meenden eerst dat men bang was, dat 
wij kou zouden vatten, maar begrepen de zaak beter toen h\j ons 
w^dloopig verhaalde, dat in de geheele rimboe (>) tusschen Soengei 
Aboe en Moeara Laboe geen tygers voorkomen, omdat de geest Am- 
pang Limo, in de gedaante van een zwart en rood gekleurd viervoetig 
dier, daarvoor zorgt. Maar die geest zou zeer vertoornd worden, indien 
men hem niet door 't gedekt houden van het hoofd de hem toeko- 
mende eer bewees. Vol ernst toonden wij de noodige verbazing, zoch- 
ten onze hoeden op en verheugden ons in de kennis van deze zoölo- 
gische byzon derheid. Later hoorden wij van enkele inlanders die dit 
dier, waarschijnlijk een neeQe van het boschpaard (•), gezien hebben. 

Waarschijnlijk trachten de bewoners dezer onherbergzame en een- 
zame streken zich tot eigen geruststelling op te dringen dat hier geen 
tijgers voorkomen. 

En hoe onwaarschijnlijk die meening ook zijn moge, indien zij er wèl 



(*) Wildernis, maagdel\jk bosch. 

0) Het boschpaard van Sumatra bestaat sleclits in de verbeelding der 
inlanders. Wat voor boschpaarden werden uitgegeven, bleken bij onder- 
zoek tapirs te zijn. 



Digitized by 



Google 



62 

voorkomen, moet hun dit door sporen en nndere kenteekenen be* 
kend zgn. Wat zal men dus hiervan denken? 

In tegenstelling met den vorigen nacht sliepen wij nu uitstekend, 
wajb wij natuurlgk moesten dank weten aan Ampang Limo, dien wQ 
zoo eerbiedig behandeld hadden, en die ons daarom z^jn bescherming 
niet ontzeide. 

11. 

De tocht van den volgenden dag (5 Oct.) was een korte. Omstreeks 
8 uren van Soengei Pentoean vertrokken, kwamen wy langs een vrij 
goed, doch in den beginne erg steil pad te 2 uren aan de Soengei 
Sapé. Inderdaad, hier was 't een schilderachtig plekje. Reeds waren, 
toen wij aankwamen, onze lieden bezig ons nachtpaleis te bouwen 
aan den oever der rivier, die in dezen drogen tijd ongeveer half zoo 
breed is als anders. Steil rijzen aan beide kanten de dicht begroeide 
oevers op ; doch rechts en links blyft het uitzicht over de rivier vrij. Op 
het hoogste gedeelte van hare, thans droge, steenige bedding verrijst 
onze woning met verwonderlyken spoed. Beeds brandt het vuur 
waarop straks gekookt en gebakken zal worden; dicht bij ons in 't 
bosch klinken de bijlslagen, die het hout voor onze pondok doen 
vallen; — overal beweging en drukte, maar slechts voor kort. Want 
niet zoodra is het noodige verricht, of alles strekt zich in de meest 
behagelijke houding uit, om van deze heerlyke rustplaats te genieten. 

Maar bezien wij eens wat het terrein in onze buurt zooal aan onze 
opmerkzaamheid aanbiedt. Langs 't pad dat ons naar de rivier voerde, 
even voor wij haar bereikten, troffen wij koffie- en doerian-, manggis* 
en djamboe-boomen aan. Dat behoort, men herkent het bij den eersten 
aanblik, niet bij een natuurwoud. Er stond hier eenmaal een kam- 
pong; maar ze is, als zoovele andere, geheel verdwenen. Niet eene 
enkele hut bleef staan, wier bewoners u hare geschiedenis zouden 
kunnen verhalen; niets dan die weinige vruchtboomen spreekt van 
de uitgestorven bevolking, en welhaast zal de natuur ook deze laatste 
sporen hebben uitgewischt. 

Links van onze verblijfplaats spoedt het riviertje zich kalm over 
de steenen voort en verdwynt, door eene bocht in zyn loop, spoedig 
uit ons oog. Rechts, daar gaat het ^nders toe! Zie, daar komt het 
^ater aangestroomd en plast plotseling van een woest rotsblok naar 



Digitized by 



Google 



63 

beneden in een diepe kom ; voortdurend wordt dit natuurlijk bekken 
gevuld door den breeden waterstroom, die schuimend en bruisend van 
boven stort en een yskouden luchtstroom met zich voert. Nooit zag 
ik zulk een schoone, door de natuur zelve gevormde badplaats. 

Nauwelijks was de avond gevallen, of ik zag in m\jn verbeelding 
den orkest-directeur van het korps piepers en tjilpers naar den diri- 
geerstok grijpen en met een woesten zwaai het sein tot den aanvang 
geven. Phantastisch schynt het licht der phosphoriseerende insecten, 
die tusschen de boomen vliegen. Als een schaduw zeilt de vleermuis 
rondom ons huis. 

Wilt gy ons bivak eens bij avond zien, kom dan mee! — nog wat 
verder! — gij behoeft niet bang te zyn! denk om Ampang limo en 
houd uw hoed op. Zie, nu schynt de lantaarn ons niet in de oogen, 
maar verlicht een gedeelte van onze pondok van binnen. Huisel^k 
ziet het er uit, niet waar? Ook de afstand tusschen de hut en de ri- 
vier is verlicht, ja ook de rivier zelve voor een gedeelte; maartenau- 
wemood bereiken de stralen het groen aan den overkant. Slechts 
flauw zyn daar de knoestige wortels zichtbaar, door eene aardstorting 
blootgekomen; wat kyken ze grimmig! 

Maar wend nu nog uwen blik achterwaarts, naar de gelagkamer 
van ons personeel Helder vlamt het houtvuur op, waarom zy zich 
gelegerd hebben. Een pan met ryst zal weldra gaar zijn. Zie toch 
eens naar onzen ouden kok! Met een broek als eenig kleedingstuk 
zit hij daar op de gekruiste beenen voor het vuur en roert de ryst 
met een grooten lepel en veel ernst. Alles is stroef, styf en strak in 
dat gelaat van boombast Hy ziet er vreeselyk conservatief uit, en 
hel verwondert my, dat hij zoo goed terecht kan met onze HoUandsche 
ijzeren pannen en den grooten vertinden lepel. £n daar verder, met het 
vuur in 't midden, ligt én zit een cirkel Maleiers. Van hen die tus- 
schen ons en *t vuur zitten, zien we alleen de groote, zwarte scha- 
duwen ; de meeste liggen achterover, maar ook vele zitten, zooals de 
Maleier gemakkelyk zit, »op de hurken" gelyk wij *t noemen. Allen 
rooken of maken zich gereed om te gaan rooken, en luisteren naar 
den woordvoerder, een onzer nieuwe koeli's, die Schouw Santvoort 
vroeger vergezelde. Scherp is iedere omtrek te onderscheiden door het 
heldere houtvuur, dat op het bruin gelaat en bovenlyf van elk hun- 
ner een warmen gloed werpt 

Nauwelyks was onze beschouwing ten einde gebracht, of wy zoch- 



Digitized by 



Google 



04 

ten vriend Morpheus op en sliepen in onder 't eentonig ruischen van 
den waterval. 

Soengei Doerian, het station dat wij den volgenden dag (6 Oct) zon- 
den bezoeken, was niet ver. Onder de riviertjes die wij ontmoetten 
is 't het eerste dat in de Batang Hari valt. Het bosch dat we door- 
trokken was ijl en de waterscheiding niet hoog. Te één uur aange- 
komen, vonden wij gelegenheid om dien dag nog wat oit te voeren. 
Tevens kon daar ons goed gedroogd worden, — iets dat hoognoodig 
werd. En hetgeen door ons op reis verzameld was, erlangde hier ook 
de noodige verpl^ng. 

't Heeft u wellicht verwonderd, lezer! dat ik u zoo slecht op de 
hoogte bracht van wat wij in die bosschen zoo al zagen, — dat ik u 
zoo weinig van planten en dieren sprak. Maar al te zeer is men van 
meening, dat het in zulk een bosch ^in den Oost", wemelt van aller- 
lei dieren. Dat is niet zoo I 't Is overdreven te meeuen, dat ieder 
oogenblik langs het pad tygers wegspringen, dat geheele koloniën apen 
boven uw hoofd zitten te piassen, dat ge rechts en links olifanten ziet 
die boomen ontwortelen, dat papegaaien (!) en andere »bontgevederde 
woudbewoners,*' dat vlinders vreemd van vorm en bont van kleur om 
u been ^fladderen". Ik geloof dat er in zulke bosschen, als wij thans 
doortrekken, werkelgk veel dieren zijn, ~ alleen men krijgt ze niet 
te zien! Of althans hoogst zelden. Slechts aan de rivieren ziet men 

enkele vogels en insecten, maar in 't dichte woud zelf 't is mij 

reeds voorgekomen, dat ik op een geheelen dag in 't bosch geen en- 
kelen vogel zag of hoorde. »Ik denk'\ zoo zeide mij een der mijnin- 
genieurs, die op Sumatra veel rondgereisd hebben langs niet of weinig 
gebruikelijke paden, »ik denk dat het aantal dieren, dat gij in de 
rimboe aantreft, u erg tegen zal vallen.*' Ik meende dat er voor iemand, 
die speciaal met dat doel uitgaat, nog al wat te zien zou zijn, maar 
ben thans van meening veranderd. 

Voorzeker maken wouden als deze een geweldigen indruk. Onze bos- 
schen zijn weinig geschikt om vergeleken te worden met zulk een 
plantengroei. Woudreuzen zonder tal slaan hier hun taaie wortels ge- 
deeltelijk in den grond, gedeeltelijk in de lucht, als hielden zij zich 
krampachtig vast tegen de aanvallen hunner belagers. In de grilligste 
bochten en lijnen woelen hier takken, bladeren, stengels en wortels 
dooreen, elkander het leven betwistende. Als een gestrekt koord liggen 
de lianen tegen den stam tot hoog bovenaan, of slingeren zich alR 



Digitized by 



Google 



65 

een spiraal om een jeugdigen boom, terwyl zij ginds als een kurke- 
trekker naar beneden hangen. D&kr is haar prooi bezweken; de boom 
dien ze eens omknelden, is verworgd en weggerot, en ten laatste bleef 
alleen de knellende band over. Geen enkele plant kan hier ongestoord 
tieren. Overal parasieten, op de schors, op stengels en bladeren. Maar 
al te dikw^ls is 't moeielijk de stamplant uit dien chaos te herkennen. 
Tak voor tak wordt door deze parasieten veroverd, totdat eindelyk 
het laatste blad verdwijnt en de vermolmde twiijg nederhangt als de 
machtelooze arm van een overwonnene. En al dat welig opschietende 
groen wringt zich dooreen tot een ondoordringbaar net, waardoor 
slechts bijl of kapmes zich een opening kan banen. Als een adder 
kronkelt zich de slanke rotan tusschen de fijnste stengels en de dikste 
boomstammen, en als een vederbos steekt zgn sierlijke, maar scherp 
gedoomde top boven de hoogste boomen uit. Hier en daar geeft een 
bamboeboschje een aangename afwisseling; prachtig rijzen de reus- 
achtige halmen omhoog en buigen zich om in bevallige bochten. 
Déér ligt een dikke stam over het pad; in zijn val heeft hij een ge- 
heel bosch aan de eene zijde meegerukt, aan de andere zijde verplet- 
terd. Die verwarring te beschrijven is onmogelijk — mij althans. We- 
tende dat de tyd zijn werk zal doen, kapt de inlander een pad om 
dien chaos heen, een pad dat aan beide einden op den ouden weg 
uitkomt. 

Vrees niet dat ik u lastig zal vallen met — ussen, — ummen of — 
aceae. Ook met Maleische plantennamen overstelp ik u niet; wat zou 
't baten ? 

Viele Namen körest du an und immer verdrdnget 
Mü harbarischem Klang einer den andem im Ohr, 

Een somber halfduister heerscht in dit woud, waar slechts zelden 
een zonnestraal binnensluipt en een vochtig koele lucht u overal om- 
geeft Zulk een omgeving stemt tot zwijgen en te schriller klinkt het 
geluid van een bijlslag of krakenden tak door deze wildernis, zoo zel- 
den door Maleiers, nog nooit door Europeanen betreden. 

Het plan voor den volgenden dag (7 October) was van Soengei 
Doerian naar Soengei Langsé te komen. Deze laatste is een rechter- 
zijrivier * van de Batang Hari. Ik was by de gidsen in de voorhoede, 
toen wg te 7 uren op weg gingen ; mijne reisgenooten volgden met de 
koeli's op eenigen afstand. Veel behoefde er niet gekapt te worden ; 
slechts nu en dan een enkele rotan-stengel, die met zijn scherpe, als 

5 



Digitized by 



Google 



66 

weerhaken geplaatste doorns den doortocht belemmerde. Hetboschge- 
bied waar we slingerend doortrokken, is moerassig, hier en daar zelfs 
zeer modderig; wij hadden een olifantenterrein bereikt. Hier stonden 
de kolossale sporen nog versch als groote ronde kommen in de mod- 
der; ginds waren versche uitwerpselen in groote hoopen aanwezig; 
vlak langs den weg had een groote boom, met slyk bemorst, tot schuur- 
paal gediend. En geen twintig pas verder stond onze oude gids van 
Soengei Aboe met schrik stil en fluisterde : gadjah I (}) terwijl hy met 
zyn kapmes een weinig rechtsaf wees. Ja, daar stond hy, de uitvinder 
van ons ivoor, de pachydermateuse guit, met zijn proboscideaansche 
snuit allerlei antediluviaansche snakerytjes uit te voeren. Lustig schom- 
melde de groote kop heen en weder en klapten de groote ooren als 
slaphangende zeilen. Ik kneep den gids vrij onzacht in den arm van 
genoegen, en zonder mij lang te bedenken, verliet ik het pad en liep, 
zoo vlug als de struiken het toelieten, op dezen »grooten heer" aan, 
die op ongeveer 100 è 150 pas rustig bleef staan. Had men mij nu 
maar kalm laten gaan, dan was ik stellig in de gelegenheid geweest 
om het dier vry dicht te naderen ; doch zoowel de gidsen als de voor- 
ste koeli*s begonnen, bang geworden, luid te schreeuwen^ dat ik toch 
terug zou komen. Daar draaide zij (*t was een x^\ dit had ik reeds 
gezien) zich bedaard om en verdween op een sukkeldraQe tusschen de 
struiken. 

Slechts half voldaan keerde ik terug. Op de rustplaats, die we spoe- 
dig daarna bereikten, was natuurlijk de olifant onderwerp van 't ge- 
sprek. Alle inlanders vonden mijn gedrag hoogst ongepast. Dat doet 
men niet, zoo op een orang-gadang (grooten man) aanloopen ; en de 
gids en onze kok, die voor den olifant driemaal een eerbiedige sembah 
gemaakt hadden, schreven het alleen daaraan toe, dat hij zoo goed 
was geweest uit te snijden. 

De Maleier is bang voor een olifant, naar ik geloof zonder reden. 
De olifanten-jagers uit het Sidjoendjoengsche gaan eene kudde achterna, 
zoeken er een uit die hun 't meest toelacht (natuurlijk in overdrach- 
telijken zin), en schieten het dier op 5 ^ 6 pas afstands ; dus even 
onbevreesd als een vogelkoopman één sijsje uit een groote kooi met 
syzen uitzoekt. {*) 

C) D. i. olifant. 

(') In den bronstyd alleen zwervende mannetjes schijnen echter wer- 
kelijk gevaarlijk te zijn. 



Digitized by 



Google 



67 

Door Van Hasselt en Veth, die het dier niet gezien en alleen het 
Icraken der takken en het blazen gehoord hadden, werd ik, als Yan 
xelf spreekt, benijd. 

Kort daarop zagen wij nog een enkele dier modderpoelen waarin 
•de olifEinten zich gaarne wentelen, een aantal platgetrapte bamboestrui' 
ken, half afgegeten jonge bamboespr uiten en een menigte olifants- 
paden. 

Nog ruim anderhalf uur liepen wy met tal van slingeringen door 
het lage, moerassige terrein ; — eindelyk hoorden wij heel ver *t 
bruisen van de Batang Hari, die aan gene zgde van een rotsigen 
bergrug stroomt. Boven gekomen werden we als lammeren eenige 
malen door den gids langs de helling van den berg heen en weer ge- 
leid, — nog eens terug, weAr denzelfden weg, - onze gids was het 
pad kwijt. >iVIa toean ketté?'* (waar is de kleine mijnheer; zoo wordt 
Veth door onze koeli's genoemd) luidde het tegelijk aan onze ach- 
terhoede. Veth, dit had ik gezien, was op het oogenblik toen de gids^ 
het spoor bijster, terugkeerde, naar boven geklauterd, om zoodoende 
over den bergrug te komen, niet twijfelende of hij zou daar het goede 
pad terugvinden. Besluiteloos stonden wij stil, doch slechts voor een 
oogenblik. Dadelijk werd den jongeren gids last gegeven hem te vol- 
gen ter plaatse waar hij naar boven gegaan was. Intusschen lieten wg 
de koeIi*8 hun vrachten neerzetten waar wij waren — op een breed 
■olifiantspad - en zonden den ouden gids uit om het rechte pad te 
gaan zoeken. Vóórdat hij vertrok, had h\j met onzen kok een weinig 
zitten bidden, en daarop hadden zy, met de noodige formaliteiten, 
ieder een peperkorrel gegeten, als een middel om het vinden gemak- 
kelijk of mogelijk te maken. 

Xa een half uur kwam de eerst door ons uitgezondene terug zon- 
der Veth — deze was nergens te vinden. Terwijl er als signaal voort- 
durend door ons geschoten werd, zonden wij den mandoer (den op- 
icichter onzer koeli's) opnieuw den verlorene achterna. Te halfvier 
waren allen terug, zonder eenig resultaat. Men had het spoor van 
Veth vervolgd tot daar waar het zich op de rotsen verloor. Evenmin 
had de gids het pad kunnen weervinden, 't Was ver van aangenaam, 
zooals wg daar zaten, en altoos hoorden wy de Batang Hari beneden 
ons! Nog geruimen tijd duurde het alvorens eene helling van den 
berg gevonden was, zwak genoeg om rivierwaarts af te dalen. Overal 
«tuit men op hooge rotsen^ die de oevers van de Batang Hari begren- 



Digitized by 



Google 



zen, rotsen die, loodrecht of nagenoeg loodrecht, 't afklimmen onmo> 
gelijk maken. Van Hasselt wilde het spoer van Veth volgen ter plaatse 
waar hij was afgeklommen, terwgl ik de koeli's naar beneden ge- 
leidde. Maar voordat wy de plek waar wy ons bevonden, verlieten, 
werd, tegenover den weg dien wg waren afgekomen, op een groot vel 
papier, dat aan een boom werd bevestigd, vermeld wat er gebeurd 
was, en welken weg wij naar de rivier zouden volgen, alles voor 't 
geval dat Veth hier nog mocht terugkomen. 

Overal voerde thans de weg over scherpe, verweerde rotsblokken, 
namelyk de weg dien wij volgden ; want het gebruikelyke pad was 
het niet. Overal moest gekapt worden om den doortocht mogelgk te 
maken. Langer dan een uur duurde dit vermoeiende dalen. Daar had- 
den wij de Batang Hari bereikt, die hier, bij eene stroomversnelling, 
zich met donderend geweld een weg baant tusschen en over de rots- 
blokken waarmede hare bedding op dit punt bezaaid is. Niet lang 
daarna voegde Van Hasselt, die een eind lager aan de rivier was ge- 
komen, zich weder bij ons, zonder eenige tijding van den verlorene 
te kunnen mededeelen. Ons eerste werk was nu, opnieuw eenige men- 
schen met een der gidsen stroomopwaarts te zenden om Veth op te 
sporen. Eten, drinken en zijn bed werden aan die menschen medegc- 
geven, en aan ieder hunner werden vijf gulden beloofd, wanneer zij 
hun doel bereikten. 

Intusschen werd op eene plaats waar de steile rotswand terugweek 
en de oever vlak genoeg was, door de overgebleven koeli's een nacht- 
verblijf voor ons gereed gemaakt. Tegen 8 uren 's avonds kwamen de 
spoorzoekcrs terug met de ontmoedigende tyding, dat ze tevergeefs 
hadden getracht het spoor verder te volgen, en door de duisternis ge- 
dwongen waren terug te keeren. Behoef ik het nog te zeggen, dat wij een 
onrustigen nacht doorbrachten ? Nauwelyks was dan ook van den 
Sflten October de eerste schemering aangebroken, of wy namen maat- 
regelen om zes man, onder welke ook de jongste gids van Soengei 
Aboe, onder geleide van den mandoer, en van al het noodige voorzien 
uit te zenden, met last om niet terug te keeren, vóórdat ze Veth had- 
den gevonden, en als laatste middel de Batang Hari tot Soerian op 
te gaan. Want er waren twee dingen mogelijk: lo. dat hij de rivier 
gevolgd was tot aan de koffietuinen van Soerian ; 2o. dat hij, op 't 
kompas afgaande, den grooten weg had bereikt. 

Wij bleven den geheelen dag aan de Batang Hari, om daardoor den 



Digitized by 



Google 



69 

gids de gelegenheid te geven , het pad dat hij was kwytgeraakt, weder 
•op te zoeken ; want wel zaten wg aan den stroom dien w^ in allen geval 
moesten overtrekken, maar op een plek waar misschien nog nooit een 
mensch den voet had gezet en waar dus onze gids heg noch steg wist. 
Te 12 uren kwam de oude kerel vermoeid en bezweet terug ; al zgn zoe- 
ken was vruchteloos geweest. »Weet gy wat het is/' zeidehy,»ik geloof 
zeker dat de olifant mrj in de war heeft gebracht. — De weg die me- 
neer opging naar den »orang gadang" was stellig de goede richting!'* 

Spoedig daarop was hij weder in 't bosch verdwenen, om zijn na- 
sporingen voort te zetten. Eerst tegen 't vallen van den avond za- 
gen wij de lange, magere gestalte terug; met loomen tred en gebo- 
gen hoofd naderde hij, ging bg ons zitten, maar zeide niets. Hoewel 
van het tegendeel overtuigd, vroegen wy hem of hij nu den weg 
gevonden had. »Ik zal mij maar van kant maken,*' zoo begon hg, 
»'t Is mooi, ik heb mij aangeboden om de heeren naar Moeara 
Laboe te brengen ; gedurende acht jaren scharrel ik in deze rimboe 
rond, eu nu kan ik den weg niet meer vinden. Wat moet meneer 
wel van mrj denken? En ik zal 't nu maar zeggen,*' vervolgde hij, 
mismoedig voor zich starende, »ik geloof dat ik van Soengei Doerian 
^f al mis ben." Wy raadden hem z\jn bloedig voornemen af en 
vroegen wat hij nu dacht te doen. »0 ! ik ga overal mee waar de 
heeren gaan," was 't antwoord, waaruit stellig veel toewijding sprak, 
maar die ons voor 't oogenblik van weinig dienst was. Met de 
kaart voor ons belegden wg breeden krijgsraad. Het bleek spoedig 
<iat er slechts tusschen twee wegen te kiezen was : 6f teruggaan naar 
Soengei Doerian, om daar 't goede pad te zoeken, 6f trachten, van het 
punt waar wg waren zuidwestwaarts houdende, op het kompas den 
grooten weg te bereiken. Na lange overweging besloten wg tot het 
laatste. Want niet alleen zou ons de tocht naar Soengei Doerian 
terug op veel tijdverlies te staan komen, maar ook de rijst der 
koelies begon zeer te verminderen en onze voorraad eveneens. Daarbij 
was 't nog zeer de vraag, of wg daar werkelijk den goeden weg 
vinden zouden. Clelukte dit niet, dan was 't geheel en al mis. Wg 
Europeanen kunnen het zeer goed een paar dagen zonder eten uit- 
houden, maar een koeli, die een vracht draagt, moet zijn maag vol 
ryst hebben; zonder dat wordt hg onverschillig en gaat in letter- 
lijken zin hij de pakken neerzitten. 

Men meene echter niet, dat tegen den tocht op 't kompas geen 



Digitized by 



Google 



70 

bezwaren bestonden. Ieder oogenblik konden wij op hinderpalei» 
stuiten, die een grooten omweg noodzakelijk maakten ; steile boogte» 
konden zich evengoed voordoen als steile ravgnen. Daar naderde- 
ons een deputatie uit de koeli*s. De hoofddoeken werden in orde 
gebracht en met een »tabé toewan !" (l) zetten zy zich bij ons. Als 
een koeli met ^tabé toewan'* begint, dan is er iets bijzonders. Nu 
eens zou hij gaarne voorschot hebben, dan een paar dagen verlof^ 
of hij heeft de ééne of andere perkara. In een defligen spreektrant, 
zooals zy alleen bij gewichtige zaken gebruiken, verhaalden zg, dat 
zy na rijp beraad besloten hadden om te vragen, of het niet het 
best zou zgn niet langer hier te blijven, maar te trachten den groo- 
ten weg te bereiken. De kalongs (*) die wij dien avond hoog boven 
ons hadden zien vlijen, werden door hen als zoovele bewijzen 
aangehaald, dat het niet meer zoo heel ver kon zijn. omdat die 
dieren, zoo zeiden ze, zich nooit ver van bewoonde streken verwijde- 
ren. — Zoo kan ik dan gerust zeggen dat er met algemeene stem- 
men besloten werd onzen tocht voort te zetten in de richting die de- 
padoman zou aangeven. Zeker was 't een bewijs, dat die lieden op 
ons, of liever op ons kompas, vertrouwden. Zij hebben toch, ik zeide 
't reeds, van richting weinig besef (') ; op onze vraag waar zij dach- 
ten dat Moeara Laboe lag, wezen zij na eenig nadenken den kant 
van Alahan-pandjang uit. Hun vertrouwen op de padoman is on- 
begrensd. Daar waar de naald stilstaai, meenen zij dat voor ons de 
naam te lezen is van de plaats die wij wenschen te bereiken. De 
naam van ieder riviertje dat wij passeeren, staat volgens hun meening 
op *t kompas. »Hoe lang,'' vroeg eens een hoofd aan Van Hasselt^ 
terwijl 14j op zijn kompas keek, »hoe lang duurt het nog eer w^ in 
de vlakte zijn ?" — »Nog een half uur," zeide deze op goed geluk. 
— »Ja, zoo is 't," hernam onze vriend; »*t is toch mooi!" voegde- 
hg er bij, terwijl hij een bewonderenden blik op 't kompas wierp. 

(*) Wees gegroet, mijnheer. 

(*) Groote vledermuizen. 

(') De gewone meening, dat de inlanders het instinct hebben om d» 
richting te vinden, wordt ook door Wallace wedersproken, Tnsulinde. l^ 
457; alleen zgn zij zeer opmerkzaam op alle kenteekenen die tot aan 
wijzing van den weg kunnen dienen. 



Digitized by 



Google 



71 



III. 



Nog denzdfden aTond van dien oogelukkigen dag werd zooveel 
mogelök alleB voor den marsch in gereedheid gebracht. Alles wat 
Yoorloopig gemist kon worden, werd bijeengepakt ; slechts 't hoog noo- 
dige zon med^enomen worden. Op deze wijze konden de koeli's elkan- 
der aflossen in *t dragen langs het ongebaande pad. In weinig opge- 
wekte stemming werd, voor 't geval dat Veth, op ons schieten af- 
gaande, hier nog terug mocht komen, een papier gereed gemaakt, 
waarop onze lotgevallen en ons reisplan in 't kort beschreven ston- 
den. In een flesch gesloten, werd dit document aan een hoogen 
staak tegen een grooten steen bevestigd, zoodat het een bandjir 
(stortvloed^ kon weerstaan. En na een sober maal — onwetendheid 
omtrent den verderen duur der reis had ons voorzichtig gemaakt — 
begaven wij ons ter rust, nog altijd even bezorgd over den ver- 
dwaalde. 

In den duisteren nacht, met de als razend voortbruisende rivier 
naast ons, tooverde de phantasie mg beelden voor die my deden hui- 
veren. Meermalen hoorde ik, of verbeeldde het my, een angstig 
roepen dat boven het donderen van den stroom uitklonk ; meermalen 
hoorde ik onderscheiden stemmen door elkander schreeuwen, — 
stemmen die meer en meer samensmolten met het geraas van het 
water, totdat dit weder het eenige was. Tegen 4 uren *s morgens (9 
Oct) begon het te regenen : eerst tikten de groote droppels gelijk- 
matig en ieder afzonderlek op ons zeildoeken dak ; maar sneller en 
sneller werd het tempo, totdat eindelijk als 't ware een enkele stroom 
op onze tent neerviel. Vermoeid stonden wij op en zochten ons 
goed t^en 't lekken te beveiligen. Nu zachter, dan harder, volgden 
verschillende buien elkander op, totdat het eindelyk begon te sche- 
meren. Ach, die schemering, zij diende slechts om ons een droevig 
somber boschgezicht te onthullen I Alles, hoe nat ook, werd haastig 
ingepakt; want niemand onzer begeerde een oogenblik langer dan 
noodig was op deze onherbergzame plek te toeven. Hoog tegen den 
oever, boven iedere bandjir, werd, onder de wortels van een reusach- 
tigen boom, aUes wat op den tocht niet onontbeerlijk was, achterge- 
laten en met zeildoek gedekt. Snel was het luttele restje ryst ge- 
kookt en gegeten en waren alle vrachten gepakt. Nog altijd regende 



Digitized by 



Google 



72 

het Laogs een rotan, over de rivier geeiuinnen, doorwaadden wij den 
snellen stroom ; *l kostte moeite op de been te bleven. Nog even 
zag ik om; daar stond 't geraamte van onze pondok, daar hing de 
flesch met den brief! Ook dat plekje zou ik, als zoovele, nimmer 
terugzien. 

Steil ging het bergop langs het doorweekte pad. Zoo glad en 
glibberig was 't, dat de voet ieder oogenblik uitgleed op een afge- 
broken tak of wortel. De droge paden van weleer hadden ons 
verwend, 't uitblijven van den regen had ons den regen geheel doen 
vergeten. De kleine boschbloedzuigers, atjeh's, waarvan wg tot dus- 
ver slechts enkele zagen, daagden b\j menigte op. Op den grond, 
op de bladeren, tegen de boomen hebben zg zich vastgehecht en 
zoekend strekken ze het lange, dunne lichaam heen en weer uit. 
Overal weten ze in te kruipen, zelfs tusschen de mazen van fijn 
geweven kousen. Meestal verraden zg zich dadelijk door een pgn- 
lijk, prikkend gevoel ; maar dikwyls ook gebeurt het, dat men ze 
eerst ontdekt bij eene inspectie op de rustplaats, terwijl ze zich in- 
middels hebben volgezogen. 

Het pad moest kennelijk gekapt wordeu om het later te kun- 
nen terugvinden, wanneer het achtergeblevene werd afgehaald. Niet 
vlugger dan voetje voor voetje ging het voort, en dikwijls was er 
geheele stilstand, wanneer het dichte net van yzerharde wortels en 
takken weerstand bood aan de krachtige bijlslagen van onzen gids. 
Tot dusver waren we niet belangryk van de zuidwesteljjke richting 
a^eweken. Van Hasselt liep vooraan en ik achteraan, ieder met 
een kompas. Elk bevel om wat rechts of links te houden, vond 
dadelyk weerklank bjj onze koeii's, die 't noodig oordeelden om *t 
nog eens luid te herhalen, opdat de gids toch goed de richting 
weten zou. Daar weken wij hoe langer zoo meer Unks af: zuid- 
west werd zuid, toen zuidoost, eindelijk liepen wg bijna vlak oost. 
Meenende dat Van Hasselt zich vergiste, schreeuwde ik hem toe 
om toch rechts te houden. »Kan niet", was het korte, doch veel- 
zeggende antwoord, en kort daarna bleek ook mij, dat w^ gestuit 
waren op hooge rotsgevaarten, die zich, als loodrechte wanden op- 
rgzende, in onzen weg stelden. £en paar uren gingen voorby, voor- 
dat we langs een onmogelijk pad deze kalkrotsen waren omgetrok- 
ken, en, bovenop gekomen, onzen tocht in de goede richting kondeü 
voortzetten. Inmiddels waren wij een prachtige grot voorbijgegaan. 



Digitized by 



Google 



73 

met wanden en gewelven van de grilligste vormen, met diepe kloven 
eu spleten, waartusschen het nooit ontbrekende groen van allerlei 
aard, als tot versiering, had wortel geschoten. D^ in de hoogte, als 
een kroon op dit indrukwekkende natuurgewrocht, dat wellicht nog 
nooit door een menschelijk oog was gadegeslagen, stonden twee 
krachtige boomen, wier zware, lange wortels in de grot afhingen. 

De regen had opgehouden, toen wy te 11 uren 45 minuten den kam 
van dit wild gebergte bereikten. Hier was een geschikte rustplaats 
voor de koeli's, en dezen zetten hun vrachten af. O blijdschap ! 
daar was een pad! een breed pad dat, en dit was zeker wel het 
voornaamste, in de gewenschte richting voortliep. Snel ging het 
vooruit langs dezen gevonden weg. Een geheel andere stemming 
scheen allen te bezielen. Dit was immers een weg, en die wegmoest 
ergens heen leiden, naar woningen, naar een kampong misschien ? 
Hoor! luid klinken de opmerkingen onzer dragers over de mogeiyk- 
heid van dit en van dat, terwyl z\j nog zoo kort te voren elkander 
als geesten door het stille woud volgden. Schril sneden de kort 
uitgestooten kreten der koeli's door het bosch. Of het uitingen van 
blijdschap z\jn, — of ze er dieren, die wellicht in de nabgheid z\jn, 
mee willen verjagen, ik weet het niet Vroeger schrok ik dikwijls 
van dit geschreeuw, dat, door den een begonnen en door de ande- 
ren herhaald, mij deed denken aan iemand die plotseling door he- 
vige buikpijn wordt overvallen. 

Na anderhalf uur hield het pad op en liep in een bergstroompje 
uit dat wij volgden. Langzaam ging *t nu weer voort door een 
nauwe kloof met rotswanden, totdat we weldra het bruisen van een 
rivier beneden ons hoorden en na eene moeiel^'ke, steile daling hare 
oevers bereikten, 't Was een vrij groote rivier, — de gids, die, op 
ons kompas vertrouwende, al z\jne kennis scheen verloren te heb- 
ben, meende dat het de Batang Hari wel kon z\jn. Ons kwam dit 
minder waarschgnlyk voor. *t Was eerst 3 uren en een doodsch 
plekje waar wij waren aangeland; twee voldoende redenen om nog 
een eind stroomopwaarts te trekken, waar 't, naar ons voorkwam, 
veel lichter en helderder en het bosch veel meer open was. Onze 
koeli's hadden de voorstellingen van »rivier*' en »overnachten" reeds 
zoo nauw verbonden, dat zrj bij hunne aankomst op dit punt hunne 
vrachten hadden nedergezet, op eene manier alsof zij zeggen wilden : 
„Zie zoo! dat is al weer klaar." Onwillig volgden ze dus. Slechts drie 



Digitized by 



Google 



74 

kwartier later, na een lastig gesukkel over rotsblokken en geklauter 
over boomstammen, kwamen we aan een kleine ondiepe grot in een 
overhangenden rotswand van een paar honderd meter hoogte. Hier 
lag een vischfuik in de rivier; daar waren uitgebrande vuren en 
verbrande steénen : alles duidde aan dat zich op deze plaats van tyd 
tot tgd menschen ophielden. En daar ginds, een tiental schreden 
verder, liep het pad naar boven; — onze gids herkende de plaats 
duidelgk en verkondigde ons dat wy aan de rivier de Pienti Kajoe 
waren, die we stroomopwaarts moesten volgen om de Soengei Langsé 
te bereiken, en daarmede het pad naar Moeara Laboe. Vraagt ge 
nog of wij tevreden waren, lezer ? Hoe jammer slechts dat onze 
vreugde zoo vergald was door voortdurende ongerustheid over onzen 
verdwenen reisgenoot ! En onze wegwijzer ? Als een kind dat straf 
verdiend heeft, staat hij daar: een gepersonifieerde »ik kan 't niet 
helpen.** Toen Van Hasselt hem vroeg wie nu den weg gevonden 
had : hij (de gids) of het kompas» zeide hij : »Stel1ig de padoman^ 
meneer, ik zeker niet; scheld mij uit, doe me alles wat gij wilt; 
want ik heb het verdiend.'' En er sprak zeker niet veel verwaand- 
heid uit zijn antwoord, toen hij, aangemaand om nu maar wat visch 
te gaan vangen, ons toevoegde : „ik zal maar niet beproeven om visch 
te vangen, ik ben te dom voor alles, ik kan niets.'* 

Geen plaats was zeker beter geschikt om te overnachten dan deze. 
Wij hadden dan ook voor dien dag genoeg gedaan, en toen we te- 
rugkeerden van een bad in de rivier, was de pondok bijna geheel 
gereed en ons huishouden op orde. Spoedig brandden de vuren, 
en toen de groote vermoeidheid eenigszins geweken was, deden wij 
ons^ op de grenzen van het beloofde land, te goed aan het beste 
wat onze voorraadmand nog opleverde. Want het was nu zeker dat 
wij den volgenden dag Moeara Laboe nog zouden bereiken. 

Dien volgenden dag, 10 October, verdeelden we wat er nog van 
eten over was onder de koeli's — ieder ontving twee aardappelen — 
en gingen daarna te 7 uren 4 minuten op weg. Om uwe verwon- 
dering te temperen, lezer! over mijne nauwkeurigheid, die zelfs met 
minuten rekent, moet ik u zeggen, dat wij, sedert onze speciale 
terrein-opnemer was afgedwaald, ons best deden om de richting van 
den weg op te teekenen, ten einde dien later in kaart te kunnen 
brengen. Spoedig moesten we door de rivier en beklommen den 
linker-oever ; ~ het geheele terrein is hier doorsneden met olifants- 



Digitized by 



Google 



75 

paden ; — daarna passeeren we de rivier om weer op den rechter- 
oever te komen ; — die olifantspaden maken 't loopen niet gemak- 
kelijker, want — opnieuw trokken we door de rivier — de diepe 
gaten die deze dieren in den weg drukken en die telkens door een 
volgenden makker weer grooter en dieper gemaakt worden ~ hier 
leidt de weg nogmaals door de rivier heen — geven den wandelaar 
eigeniyk nog meer te doen dan een geregeld klimmen of dalen. De 
vraag rees brj mij op, wie die paden — thans moeten wij de rivier 
doorwaden — *t eerst gemaakt heeft. Ik hoorde dat de Maleier, zoo 
hij 't vermijden kan, niet gaarne olifantspaden volgt, hetgeen licht 
uit zijn vrees voor die dieren te verklaren is; dat daarentegen — wéér 
loopt de weg in den stroom uit en gaan wij naar den anderen oever 
— de oli&nt bij voorkeur door menschen gebaande paden volgt. 
Platgetrapte bamboe en de uitwerpselen van deze dikhuiders ontmoe- 
ten we dikwijls en — hier gaan we nog eens de rivier over 

Vindt gij mij vervelend, lezer! O, ik verzeker u, dat het veel ver- 
velender is, ieder oogenblik, nu eens tot de enkels, dan tot de knieën, 
door het water over gladde steenen te huppelen en tot afwisseling 
langs oiifantspaden te klauteren! De Maleier loopt echter langs 
zulk een weg even gemakkelijk en vlug als w\j over een asphaltweg 
^réserve aux ptétons,<i *t Valt niet te ontkennen dat wij op onze 
schoenen een droevig figuur maken, en toch — zonder schoenen 
gaat het nog minder; hetgeen uitsluitend aan onze voorouders te 
wijten is, die onze voeten tot loopen ongeschikt maakten. 

Te 8 uren 20 min. bereikten wg de Soengei Langsé, een rechtertak 
van de Pienti Kajoe. Nog altgd ging het hier en daar kappende 
voort; plotseling stond iedereen stil, — vóór ons^ in de richting, die 
w^j moesten volgen, hoorden we iets — ook dédr werd gekapt. 

'— Stemmen! - ook wij waren gehoord, en als uit één mond 
klonk aan beide kanten een luid vijandig : Sia iko ? (wie daar ?) ~ 
»Pengboeloe Kapala Pasir Talang !" was *t antwoord, en op hetzelfde 
oogenbiik hadden we vijf Maleiers ontmoet, die, onder de leiding 
van dat hoofd, Bandaro Basar, waren uitgegaan om ons te zoeken. 
Dat was een handjesgeschud en een verward geschreeuw en gepraat ; 
maar al wat ze vertelden, boezemde ons al heel weinig belang in, 
nadat wrj allereerst vernomen hadden, dat Veth reeds den 8sten 
October geheel alleen te Moeara Laboe was aangekomen. Ziehier 
in 't kort zijn wedervaren. Hij was, terwgl wij den weg zochten^ 



Digitized by 



Google 



76 

naar boyen geklommen, doch daar gekomen, had hij 't pad niet ge- 
vonden. Toen, zich weder bij ons willende voegen, was hij terugge- 
keerd, maar had ons niet meer aangetroffen. Van ons schieten had 
hij evenmin iets gehoord, als wij van zijn geschreeuw. Zonder bijl 
of kapmes, maar alleen van een zoogenaamd doikmes voorzien, dat 
echter spoedig in het ravijn viel, had hij de Batang Hari weten te 
bereiken en, overtuigd dat wij hooger op aan die rivier moesten 
uitkomen, haar een eindweegs gevolgd. Ook de plaats waar wij 
overnachtten was h\j voorbggekomen, lang voordat wij d&4r kwamen, 
doch ons niet vindende had hy een geschikten (!) steen uitgezocht, 
»cn toen ging ik om zes uren liggen en ben om hal&es er maar 
weer van doorgegaan..." Op 't kompas af had hij op den groeten 
weg aangehouden, door en over alles heen, en dien tegen het vallen 
van den avond bereikt, 't Was even beneden Baloen, juist daar 
waar de groote route van Lolo 't zware bosch verlaat, dat hij op 
dien weg aankwam, en na nog een paar uren loopens betrad hij de 
controleurs woning van Moeara Laboe. En op hetzelfde oogenblik 
dat wij aan de Batang Hari bezig waren om de flesch met den brief 
aan een staak vast te maken, zat de geadresseerde waarschgnlijk in 
een schommelstoel in de kleine voorgalerij te Moeara Laboe. 

Met een verruimd gemoed en ten hoogste verblijd, dat deze tocht 
zulk een gelukkig einde had genomen, trokken we verder, met de 
lieden van Pasir Talang aan het hoofd, die ons voortdurend met de 
meeste belangstelling begluurden. Te 9 uren waren wij aan de 
plaats gekomen waar zij overnacht hadden — een groeten hollen 
andoerien-boom en een afdak van bladeren. Al de rijst, door de 
mannen van Pasir Talang medegebracht, werd hier gekookt en aan 
onze koeli's gegeven, die daarvan ongeloofelijke hoeveelheden ver- 
slonden. Ook onze gids had een paar handen vol veroverd. Uit 
een doek dien h\j voortdurend op den rug draagt — zijn reisnéces- 
saire — haalde h\j een gevlochten matje voor den dag, waaruit een 
klein koperen potje te voorschijn kwam. Bedaard, met afgepaste 
bewegingen, zocht hy drie droge takken, stak die in brand en begon 
daarop de rijst te koken. Een plooi van zijn smerigen hoofddoek 
bevatte wat zout en een ander hoekje leverde wat Spaansche peper. 
Toen 't eenvoudig maal verorberd was en de laatste korrels uit 
het potje geschrapt waren, '.verdween het potje weer in het matje 
en dit in den doek. En terwijl de man als dessert een onver- 



Digitized by 



Google 



77 

m^deiyke cigarette rolde, droug zich aao mg de gedachte op, dat 
hg zeker nooit klaagde: dat het zoo'n gesukkel is met die keuken- 
meiden ! 

Na een uur van rust hernamen w\j onzen tocht, tot halflwaalf 
steeds den loop van de Soengei Langsé volgende. Het dal wordt 
hier veel nauwer, en wij gingen nu langs een pad dat, de rivier 
links latende, tegen den heuvel Perhentian Telleng opvoert, en daarna 
den kam van het gebergte volgt, om eindelijk langs een uitlooper 
zeer steil af te dalen. Tot aan het punt waar we de vlakte berei- 
ken, gaan we door de wildernis. Slechts eene enkele maal zien wij, 
door eene opening in het geboomte, een klein stukje van de sawahs 
die over de vallei van Soengei Pagoe uitgestrekt liggen ; doch 't 
was nevelig en niet meer dan een gesluierd beeld van dat alles 
mochten wy aanschouwen. »K\jk daar ligt het koffiepakhuis !" zeide 
de Penghoeloe tot m\j, en wees naar beneden. »Ah ja !*' antwoordde 
ik, ofschoon ik toen evenveel van een kofïiepakhuis zag, als gij op 
dit oogenblik, lezer ! Want onze geleiders schenen zulk een verba- 
zende haast te hebben om den volke hunne vondst te boodschappen, 
dat ik werk genoeg had met vóór de voeten te zien, ten einde niet 
hals over kop vroeger dan iemand anders beneden te zijn. 

Te halflwee hebben we de rimboe achter ons en z^n aan 't 
spruitje Soengei Pangkoer gekomen, dat in de Seliti valt. Nadat wij 
zoovele dagen in het sombere, dichte woud hadden doorgebracht, was 
het alsof eene beklemming ons losliet, toen w\j daar in het vrije veld, 
alleen met boschjes van laag struikgewas begroeid, de eindelooze reek» 
van sawahs beschouwden, thans^ met hoog gras bekleed, de weide- 
plaats van tallooze koeien en karbouwen. Een verademing was het 
dat schoone dal te zien, waarop de zon zoo helder scheen, die huizen 
met hun erven, hun padi-schuren, hun menschen! 

Na de Seliti doorwaad te hebben, waren w\j te 2 uren op den groeten 
weg — we waren thuis ! te huis op een plaats waar ik nog nooit was 
geweest In een der eerste woningen aan den weg werden ons jongo 
klappers aangeboden, waarvan het water overheerlijk smaakte. En zie! 
die vrouwen en meisjes, die anders als schuwe dieren den Europeaan 
ontw^ken^ zij stonden en zaten daar rondom ons, hoorden met be- 
langstelling ons wedervaren, en hadden tal van vragen te doen. » Allah 
coean, zoolang in de rimboe !" En zij bekeken ons met aandacht. Wel 
zeker, zy hadden ook Veth hier zien voorbykomen, gehavend en ge- 



Digitized by 



Google 



78 

scbeurd, »maar meneer was maar doorgeloopen. Waarom niet wat 
eten gevraagd?" Wat deed ze ons goed die belangstelling, wat sprak 
ze tot ons gemoed, dat door 't ondervondene voor zachte indrukken 
zoo ontvankel\jk was. 

Maar wy moesten voort ! Immers Moeara Laboe was ons doel, en 
niet bet eerste bet beste buis langs den weg. Wat was bet op dien 
weg vrooirjk en levendig! Tal van groepjes, uitgedost in de beste pak- 
jes, mannen, vrouwen en kinderen, kwamen ons tegen. Qij vooronder- 
stelt om ons in te balen. Tocb niet — 't was nieuwe jaar en de be- 
volking van Pasir Talang en Kota Baroe was opgegaan naar den 
toean kommandoer, als eerbewijs bg 't begin van dit nieuwe tijdperk. 
Daar badden ze allerlei gebak en zoetigbeid gebracbt; en tbans keer- 
den ze naar buis terug. Vroolijk scbitterden de bonte kleeding en 
gouden versierselen, de koperen tbans ledige scbotel op bet boofd, 
door een met spiegeltjes en lovertjes getooiden doek gedekt, in *thel 
dere zonlicht. Wèl staken wij er bij af, zooals wij daar liepen, als 
twee landloopers door de politie opgebracht en door een hoop jeug- 
dige Soengei-Pagoeërs gevolgd. Precies als bij ons. Evenals in onze 
steden uit stegen en gangen de klompenjeugd, die een standje ruikt, 
toesnelt, konden wij ook hier geen woning passeeren, of ons gevolg 
werd door een paar bengels vermeerderd. Dikwyh hoorden wij een 
woord van belangstelling van voorbijgaande troepjes of moesten wij 
stilstaan om 't een of ander te vertellen. Soms ook werden wij er 
geheel en al buitengelaten, en werd alleen den Penghoeloe gevraagd : 
5>dapé?" hetgeen in dit geval zooveel zeggen wil als „heb je ze?" 
Oelukkig was onze komst vooruit bekend ; anders badden we ook 
nu, zooals reeds elders gebeurde, veel kans gehad van door ijverige 
inlandsche ambtenaren als weggeloopen soldaten te worden beschouwd, 
hetgeen is toe te schrijven aan ons kostuum, dat uit hetzelfde blauwe 
katoen bestaat dat een hoofdrol speelt in de garderobe van den 
Indiscben soldaat. 

De Penghoeloe kapala, die, zoodra hij vernomen had dat wij 
waarschijnlijk verdwaald waren, het geheele feest in zijn kampong 
«r aan gegeven bad om ons te gaan zoeken, vergezelde ons trouw. 
Was 't niet natuurlek dat hij ons geheel tehuis wilde brengen? 
Allengs naderden we de kampong, reeds zagen we de HoUandsche 
vlag aan den langen bamboestaak wapperen, en na weinige minuten 
drukten we Veth de hand. Wat tal van vragen en antwoorden, van 



Digitized by 



Google 



79 

ophelderingen en uitleggingen, toen wij vertelden dat ook wij op 
denzelfden dag aan het dwalen waren geraakt. 

Toen ik een paar uren daarna over den passer ging, om onze 
nieuwe woning in de kampong op te zoeken, stond er een troepje 
Maleiers iets te bekaken dat aan een paal hing. 't Was het broekje 
van Veth, dat, vol gaten en aan flarden gescheurd, veel geleek op 
een den vijand ontnomen vaandel : een tastbaar bew\js voor den aard 
van het tochtje dat hij gemaakt had. 

Deels nog dienzelfden avond, deels den dag daarop, kwamen al de 
lieden terug die Veth vruchteloos gezocht hadden. Thans zgn ook 
de koeli's terug die w\j onder geleide van den ouden gids uitzonden 
om het goed te halen dat aan de Batang Hari achterbleef. 

Lezer! wij zijn aan 't slot van 't laatste bedrijf. In een bevallige 
groep staan de acteurs van dit bl\j-eindend treurspel vóór het voet- 
licht, en de gordijn kan, dunkt mij, vallen, nu gij weet hoe we van 
Alahan Paudjang naar Moeara Laboe kwamen. 

Moeara LaboCj 20 October 1877. 



AANHANGSEL. 
(Uit een brief van B. U. YËTH.) 

Uit het verhaal van Snelleman zult gy vernomen hebben, hoe wij 
te Moeara Laboe zijn aangekomen. Ik wil u hier nog het een en 
ander mededeelen omtrent mijn eenzamen tocht gedurende de dagen 
dat ik van het gezelschap was afgedwaald. 

Den 7den October 's morgens te 10 uren 40 min. bemerkte ik op- 
eens dat het geheele gezelschap zich niet meer bevond op de plaats 
waar ik het verwachtte. Een oogenblik te voren had ik nog bijl- 
slagen gehoord, maar de weinige minuten die ik noodig had om mij 
door het struikgewas heen te dringen, waren voldoende om den af- 
stand tusschen mij en de anderen zoo groot te maken^ dat zy myn 
geroep niet meer konden hooren. Daar de gids even te voren 
getoond had den weg niet te weten, kon ik ook niet nagaan in 



Digitized by 



Google 



80 

welke richting zij getogen waren. Van de plaats waar ik mtj be- 
vond, vervolgde ik nu een eind weegs het pad dat ona hier ge- 
bracht had, en vervolgens dat wat wij eerst waren opgegaan, maar 
dat volgens onzen gids niet het goede was geweest. Het gelukte mij 
echter niet eenig spoor van mijne reisgenooten te ontdekken. 

Ik bevond mij op een bergrug aan den linker-oever van deBatang 
Uari, welken stroom ik diep onder mij aan den voet der zeer steile 
helling hoorde bruisen. De rivier liep hier in noordoostelgke richting, 
terwijl wg op den bergrug een zuid westelijken koers gehouden hadden. 
Op onze vraag waarom wij niet dadelyk naar de Batang Hari af- 
daalden, daar wij die rivier toch moesten overtrekken, had onze gids 
geantwoord, dat de rotsen op dit punt veel te steil waren om de 
afdaling te vergunnen. 

Ik meende echter dat wat werkelijk ondoenl\jk zou geweest zyn 
voor den ganschen sleep der koeli's die onze vrachten droegen, voor 
mij alleen geen hinderpaal behoefde te zijn, en besloot dus dadelgk 
naar de Batang Hari af te klimmen, en haren loop volgende, stroomop- 
waarts te gaan. Ik moest natuurlijk op deze wijze het punt berei- 
ken, waar vroeger of later ook het overige reisgezelschap aan de 
rivier zou komen. 

Misschien zal de vraag bij u rijzen, waarom ik maar niet ben 
blgven zitten op de plaats waar ik mij alleen bevond, daar toch. 
zoodra men bemerkte dat ik aan het gezelschap ontbrak, zeker wel 
iemand zou worden uitgezonden om mij te zoeken. Hierover heb ik 
dan ook wel gedacht, maar ik meende niet zoo te moeten handelen, 
omdat de mogelijkheid bestond, dat het zeer lang zou duren alvorens 
mijne afwezigheid werd opgemerkt, daar een sleep van bijna 20 man 
natuurlijk niet geheel bijeenblijft. Gïaan nu, wat dikwijls gebeurt, 
de eersten van eene rustplaats weg, eer nog de laatsten zyn aange- 
komen, dan weet niemand precies bij welk deel van den troep een 
of ander individu zich bevindt. Ook kon ik toen volstrekt niet ver- 
moeden, dat het inslaan van een verkeerden weg door den gids meer 
dan eene tydelyke en kleine vergissing was geweest ; eerst te Moeara 
Laboe vernam ik, dat^ij niet alleen het pad maar ook de richting 
geheel en al kwijt was geraakt. Myne geheele handeling was ge- 
baseerd op de onderstelling, dat het gezelschap zich, althans wat 
de algemeene richting betreft, op den goeden weg bevond. 

Ik daalde dus, hier en daar langs b\jna loodrechte kalkwanden. 



Digitized by 



Google 



81 

rechtstreeks Daar de Batang Hari af, welke ik te 11 uren 20 min. 
bereikte. Nu giog ik langs de rivier stroomopwaarts, wat echter, in 
weerwil van den zeer lagen waterstand, vele moeielykheden opleverde. 
Nu eens moest ik over groote rotsblokken klimmen, dan weder tot 
het halve lijf door het water waden. Soms rezen de rotsige oevers 
zoo steil op en was het water langs den kant zoo diep, dat ik weder 
een heel eind naar boven moest klimmen, om een bruikbare plaats 
voor mijne schreden te vinden. Ik bemerkte dus al spoedig, dat ik 
op deze wyze niet ver zou komen, en besloot daarom de rivier over 
te steken, het gebergte aan de andere zyde te bestegen, en dan in 
zuidwestelgke richting voort te gaan. Ik volvoerde dit plan onder 
groote bezwaren, maar met weinig nut. Steil ging het naar boven, 
langs rotswanden waarop ik nauwelijks een plekje voor myn voot 
kon vinden, en dikwijls van lianen en het netwerk van wortels ge- 
bruik moest maken om mij staande te houden. Ik bleef echter in 
mjjne poging volharden, totdat ik den rug van een uitlooper bereikte ; 
maar vreezende te ver van myn koers af te dwalen, nu het voortgaan 
in de rechte richting onmogeljjk bleek, zag ik mij genoodzaakt weder 
naar beneden te gaan. Te 3 uren 20 min. stond ik andermaal aan 
den oever van de Batang Hari, in rechte richting zeker slechts 
weinig verw^derd van het punt waar ik de rivier het eerst be- 
reikt had. 

Ik vervolgde nu weder de rivier een eind opwaarts, voomameiyk 
omdat ik een sterk bruisen vernam, wat mg deed vooronderstellen, 
dat ik in de nabijheid van een waterval was. Ik moest nu echter 
eerst weder de rivier overtrekken ; want aan den oever waar ik mij 
bevond, was geen middel om verder te komen. Bij het doorwaden 
kwam ik eensklaps op eene zoo diepe plek, dat het water mij tot 
boven het middel reikte. Gelukkig bevond zich in de nabijheid een 
groote steen, waarop ik klauterde. Nu trok ik mgn jas uit, wikkelde 
er mijn instrumenten, notitieboek, alles wat niet nat mocht worden, 
in, en liet dien op den steen achter, terw\jl ik te water ging om 
eerst de plaats uit te zoeken die mij de beste gelegenheid bood om 
naar den overkant te komen. Bg deze pogiog verloor ik grond en 
werd door den stroom medegevoerd, zoodat ik eerst een eind bene- 
denwaarts den tegenovergestelden oever bereikte. Nu was ik wel 
aan de zijde waar ik wezen wilde, maar mijn jas bevond zich nog 
op den steen midden in de rivier. Ik ging dus eerst een eind 

G 



Digitized by 



Google 



82 

stroomopwaartfi, totdat ik het geluk had een plaats te vinden waar 
ik, tot den hals door het water wadende, mij staande kon houden. 
Op deze wyze keerde ik terug naar den steen en bracht mgn jas 
ook gelukkig weder aan land. 

Opnieuw ging het nu stroomopwaarts, totdat ik den waterval be- 
reikte, of liever de reeks van watervallen, a^broken door groote 
en diepe in de rotsen uitgeholde waterkommen, waarin groote vis- 
schen rondzwommen. Het geheel leverde een heerlijk schouwspel 
op. Ik beklom een groot rotsblok, vlak tegenover een waterval van 
omstreeks drie meter hoogte, terwjjl een groote en diepe kom met 
kristalhelder water zich aan mijne voeten uitstrekte. Hier overlegde 
ik wat mtj te doen stond. Na het voor en tegen rijpelijk overwogen 
te hebben, besloot ik nu maar geene verdere pogingen aan te wen- 
den om mg'n gezelschap weder te vinden, maar te beproeven Moeara 
Laboe, dat ongeveer in zuidwestelyke richting van het punt waar ik 
my bevond gelegen was, op het kompas te bereiken. 

Ik begaf m\j dus weder op weg, eerst stroomopwaarts, totdat ik 
een plaats vond waar ik nogmaals de rivier kon doorwaden, en aan 
de overzijde gekomen, tegen de steile berghelling op. Zoo min 
mogeiyk van de zuidwestelijke richting afwekende, bereikte ik te 
5 uren 45 min. een rechter zijrivier van de Batang Hari, die later, 
by het in kaan brengen te Moeara Laboe, bleek de Kajoe Pinti (') 
te zijn. Hier zag ik voetsporen van menschen, naar het my toe- 
scheen vier of vijf inlanders en één Europeaan. Was hier myn ge- 
zelschap geweest of een gedeelte er van ? Het kwam my wel on- 
waarschijnlijk voor; maar waar konden die sporen anders vandaan 
komen ? (■) 

Op een draQe vervolgde ik die sporen stroomopwaarts, nu in de 
rivier, dan langs de zandige oevers, dan langs olifantspaden, totdat 
ik te 6 uren 25 min. door de duisternis verhinderd werd ze verder te 
onderscheiden. Het was reeds zoo donker, dat het niet mogelijk 
was naar een geschikt nachtverbUjf te zoeken, en ik wel moest be- 



(*) Zoo staat ook op de kaart der zuid. Padangsche Bovenlanden in den 
Atlas der Sumatra-expeditie. In het Reisverhaal staat Pinti Kajoe. 

(*) Daar de andere reizigers eerst twee dagen later, nam. den 9den 
October, aan de Kajoe Pinti kwamen, blyven die voetsporen onver- 
klaard. 



Digitized by 



Google 



83 

sluiten te overnachten waar ik mjj bevond. Ik bereidde my dus een 
leger op een grooten steen, nabg het riviertje, waartoe ik slechts 
een paar poear-stengels (eene groote rietsoort met tamelijk groote 
bladeren) (>) a&need en op den grond uitspreidde. 

De nacht was gelukkig droog, maar veel slapen kon ik niet 
Vreeselijk lang duurt in zulk een geval een tropische nacht: van 
hal&even tot halfzes , dat zijn elf lange uren. Onophoudelijk 
hoorde ik het water aan mijne voeten ruischen, en daartusschen ver- 
nam ik — of meende ik te vernemen — allerlei vreemde geluiden. 
Nu eens was het alsof een olifant aan de rivier kwam om z^jn 
dorst te lesschen; duidelijk hoorde ik water opslurpen. Dan weder 
was het alsof zich iets achter m\j door het struikgewas een weg 
baande. Tallooze vuurvliegjes of andere lichtgevende diertjes bewo- 
gen zich op phantastische wyze tegen het donker geboomte. Ein- 
delijk begon er eenig leven te komen in de vogelenwereld ; een 
flauwe schemering werd merkbaar; een tamelijk groote, zwarte vogel 
kwam op een paar passen afstands van mg op den steen zitten, 
blijkbaar hoogst verwonderd over dien vreemden indringer. Toen het 
licht genoeg was om het spoor weder te zien, maakte ik mg op 
w^. Het was toen ongeveer halfzes. 

Tot omstreeks zeven uren vervolgde ik mijn weg door en langs dit 
riviertje stroomopwaarts ; maar het spoor had ik daarbij verloren. 
Toen beklom ik het gebergte tusschen twee ztjriviertjes, waarvan ik den 
kam te 9 uren 15 min. bereikte. Thans moest ik weder langs een 
zeer steile en dicht begroeide helling afdalen, om te 9 uren 55 min. 
een riviertje over te steken. Aan de andere zijde ging het weder 
even steil naar boven, terwijl het struikgewas, en voornamelijk de 
rotans en lianen, een bijna ondoordringbaar net vormden. Ik had 
dan ook meer dan anderhalf uur noodig om weder op de hoogte 
van het gebergte te komen, ofschoon het zich nauwelijks 350 meter 
verhief boven de plaats waar ik het riviertje was overgegaan. Met 
gescheurde broek, met gelaat, handen en beenen door de doornen 
opengereten en a«n stuk gestooten, kwam ik tamelijk afgemat boven 
aan; doch eene rust van eenige minuten was voldoende om mij te 
doen bekomen. Een eind weegs volgde ik den kam van het gebergte, 



(*) Amomum Cardamomum^ eigenlijk een Zingiberacee. 



Digitized by 



Google 



84 

totdat ik eene geschikte plaats vond om naar beneden te klimmen. 
Te 12 nren 34 min. begon ik te dalen, maar de plantengroei maakte 
het doordringen bgna onmogeiyk. 

Ik zocht das een waterloop uit, en toen ik er een vond welks alge- 
meene richting de gewenschte was, besloot ik dien te volgen. Die water- 
loop werd spoedig beek en groeide zel& tot kleine rivier aan. Het afdalen 
was ook hier alles behalve gemakkel\jk, vooral op een pnnt waar eene 
aardstorting had plaats gehad. Met moeite kroop ik over en tusschen 
de med^eslenrde boomen en reusachtige bamboestoelen door. Op een 
ander punt liep het water langs een bijna loodrechten, verscheiden 
meter hoogen rotswand; mijn voet glipte uit, en veel sneller dan 
wenschelgk was bereikte ik het benedeneinde, vlak naast eene groote, 
zwarte slang, die, gelukkig meer bevreesd dan ik, zich met snelheid 
uit de voeten maakte. Zoo daalde ik naar beneden tot ruim 3 uren. 
Gedurende al dien tijd verkeerde ik nu eens in de hoop, dat het riviertje 
waarlangs ik afklom, boven of by Moeara Laboe in de Siliti zou 
vallen, — en dan weer in de vrees, dat bet daarmede parallel liep en 
ik dus dien dag Moeara Laboe niet zou kunnen bereiken, maar ge- 
noodzaakt zon z\jn nog een nacht in de wildernis door te brengen. Wat 
my, behalve den honger, deze laatste mogelijkheid nog te onaangena- 
mer maakte, was het vinden van het versche spoor van een tijger. 

Te halfvier werd de helling zwakker, het bosch hield op, het 
terrein was met poear en andere rietsoorten begroeid, paden kruis- 
ten elkander in verschillende richtingen ; nog een tiental minuten 
gaans, en het dal van de Siliti, de vallei van Soengei Pagoe, lag 
vóór my, tegenover de plaats waar ik stond door het Barisan-gebergte 
begrensd. Nooit heb ik het uitzicht op een dal zoo schoon gevonden. 

Vijf minuten later doorwaadde ik de Siliti ; nog tien minuten, 
en ik had den grooten weg van Alahan Pandjang naar Moeara La- 
boe bereikt, op ongeveer 9 kilometer afstand van laatstgenoemde 
plaats. Tegen zes uren kwam ik te Moeara Laboe aan, waar ik bij 
den controleur Welsink een gastvrij onthaal vond. Spoedig zat ik 
mij in een schommelstoel aan een stuk brood met vleesch en een 
glas bier te verkwikken. Hoe mij dit smaakte, na een vasten van 
omstreeks 30 uren, kunnen woorden niet uitdrukken. Terwijl ik dus 
genoot, waren mijne reisgenooten nog bezig mij aan de Batang Hari 
te zoeken. Alles in aanmerking nemende, geloof ik, dat ik er nog 
het best aan toe ben geweest. 



Digitized by 



Google 



85 

Den tweeden dag na mijne komst te Moeara Laboe was het Ma- 
leisch nieuwjaar. Bijna de geheele bevolking van de omliggende 
kampongs kwam bij den Controleur. Meer dan 600 vrouwen kwamen 
geschenken aanbieden, bestaande uit een weinig gebak of een paar 
hand vollen rijst, waarvoor zij, volgens Maleische gewoonte, een klein 
tegengeschenk ontvingen. Het geheel leverde een bont en aardig 
schouwspel op. Tegen twee uren trok de bevolking af; alleen de 
hoofden bleven bij den Controleur rgsttafelen. Na afloop der geheele 
geschiedenis kwamen Van Hasselt en Snelleman opdagen. Alle ont- 
bering, vermoeienis en zorg waren vergeten in het blijde wederzien. 
Ook voor ons was de dag een ware feestdag. 

Moeara Laboe, 29 Oei. 1877. 



Digitized by 



Google 



Byiage C. 



DE PIEK VAN KORINTJI. 

DOOR 

D. D. VETH. 

(Overgedrukt uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van '6 Augustus IbJb.J 



I. 

Wij Nederlanders klagen steeds over het weder ten onzent, dat 
bet zoo veranderlijk is, en dat men er zoo weinig staat op kan 
maken. Even alsof het ergens ter wereld anders ware, alsof niet 
overal het weer er op nit ware met de menschen den gek te scheren ! 
Tweemaal ben ik met mooi weder op den Broeken geklommen, en 
tweemaal was het zoo mistig op den top, dat men zich zeer goed kon 
verbeelden op een November-avond door Amsterdam te wandelen. 

Vele bergen in Zwitserland zijn door mg bestegen, maar mooi 
weer op den top — 't leek er wat naar. Doch ik mag niet ondank- 
baar wezen. Tweemaal heb ik het wezenlijk uitstekend getroffen : 
eens op den Faulhorn, en eens op den Pizzo Centrale bij den Got- 
thardpas. Nog eens trof ik het tamelijk, op een berg bij Lugano 
wiens naam mij niet te binnen schiet. Maar hoevele malen ben ik 
* t daarentegen halverwege teruggekeerd en heb ik voor niet, klap- 
tandende van koude, op den harden vloer eener SenneYiXxt gesla- 
1, of, juister uitgedrukt, niet geslapen I Neen ! het beklimmen van 
gen is al een even ondankbaar werk als het afdalen in grotten of 
nen. In beide gevallen is het honderd tegen één dat het de moeite 
t loont. 



Digitized by 



Google 



87 

Eenmaal was ik zes dagen te Bergen in Noorwegen, eene stad 
die, als men de &am vertrouwt, slechts zelden getuige is van een 
helderen zomerdag, en nooit heb ik zulk onafgebroken prachtig s^omerweer 
genoten. Een andermaal was ik, gedurende acht dagen, reeds laat in 
het najaar, te Londen. Ik was voorbereid op de nevels en den 
zwarten rook der fabrieken, maar zag niets dan heerlijken zonneschijn, 
door een meiregentje afgewisseld. Ik had kunnen aannemen, dat 
het zwarte, sombere Londen slechts in de sprookjes-wereld bestaat. 

Bij onze afreis naar Indlê — wy vertrokken half Januari — was 
het weder aangenaam en zacht. Aan de kust van Portugal was het 
een genot op het dek te zitten ; maar nauwelijks waren wij de straat 
van Gibraltar binnen, of het werd vinnig koud, zoodat ieder weder 
zijn dikke kleederen voor den dag haalde. Bij het aan wal gaan te 
Southampton had ik het in een gewoon dun jasje warm genoeg ge- 
had : bij het aan wal gaan te Napels trok ik een winterjas aan. een 
spiksplinter nieuwen, dien ik wijselijk bij mijn Indische uitrusting ge- 
voegd had. 

In het kanaal van Suez was het guur en regende het, en in de 
golf van Aden had ik gaarne mijn winterjas weder voor den dag ge- 
haald. Alleen om mijn fatsoen, of liever het &tsoen van het weder 
op te houden, liet ik het na. 

Toen wij den Talang gingen beklimmen, was het 14 dagen lang 
het helderste weder geweest dat men zich denken kan. Den morgen 
van den dag waarop wij zijn top bereikten, lachte hij ons nog zoo 
vriendelijk toe. Maar nauwelijks waren wg boven gekomen, of hQ 
hulde zich met kop en al in zijn wolkenmantel. Tweemaal 24 uren 
bleven wij boven, maar steeds was het nevel rondom ons. Nauwelijks 
waren wij een eind weegs op den weg naar beneden, of de schelm stak 
zijn kop uit den mantel en lachte ons uit. 

Met uitzondering van slechts zeer enkele dagen is het, terwijl ik 
dit schrijf, twee en een halve maand lang ongeveer hetzelfde weder, 
en kan men niet veel verder zien dan z\jn neus lang is. Wel is het 
den eenen dag zwaar bewolkt en valt er by aangename temperatuur 
een weinig regen, terwijl het den volgenden bij zonneschijn drukkend 
heet is; maar in beide gevallen ziet men op eenigen afstand even 
weinig, en blijven boomen en bergen als in dichte sluiers gehuld. 

Het is nu de zesde dag dat ik hier te Loeboe Gedang ben, steeds 
hakende naar de gelegenheid om te photographeeren, in afwachting 



Digitized by 



Google 



van de komst mijner medereizigers en van den afloop der voorberei- 
dende maatregelen, die aan de voorgenomen beklimming van Sama- 
tra*8 hoogsten berg, Piek van Korintji of van Indrapoera gebeeten, 
moeten voorafgaan. Alleen de eerste dag was niet bepaald ongunstig, 
maar toen was de boel niet in orde, daar de donkere tent gerepareerd 
moest worden. Maar sedert — 's morgens, 's middags en 's avonds, al- 
tijd betzelfde gemis van de onmisbare helderheid. 

Wel zou het weer nu zeer gunstig z^n om personen te photogra- 
pheeren, maar die zijn juist op het oogenblik niet te krijgen, daar 
(Ie hoofden naar Moeara Laboe zijn om hunne maandelijksche op- 
Nvachting by den Ck)ntroleur te maken, en ik zonder hun voorbeeld, 
hulp en overreding geen kans zie om van anderen iets gedaan te 
krijgen. Er is bij zulke gelegenheden wel een goede dosis christelyke 
lankmoedigheid noodig, om in een goed humeur te blyven. En dan 
nog de beslommeringen met bedienden en koeli s ! lederen morgen 
herhaalt zich dezelfde moeielgkheid om er een te krijgen die gras voor 
mijn paard kan snijden; want altijd heeft de aangewezen persoon de 
eene of andere reden aan te voeren, waarom hy juist dien dag verhin- 
derd is. Heb ik het dan eindelijk zoo ver gebracht, dat er genoegzaam 
gras gesneden is, en vraag ik mijn jongen waarom het paard niets 
krijgt, dan is het gras te nat. Vraag ik hem 's morgens, waarom hy 
het paard niet naar de rivier leidt om te drinken, dan is het om het 
natte gras niet noodig. Het natte gras dat het dier niet krijgt, schijnt 
dus goed te zijn voor honger en dorst beide! 

Myn troost onder dit gesukkel is het leeren eten van doerians, die 
ik nu al zeer lekker begin te vinden, het spelen met het aapje van 
onzen kok, dat ik te vergeefe beproefd heb beschuit te leeren eten, — 
het ruikt er even aan en gooit het dan met minachting weg — en 
andere dergelijke interessante bezigheden ipeer. 

Van aapjes gesproken , — ik weet niet of het by ons wel algemeen 
bekend is, dat de bruine of Lampongsche hier afgericht worden om 
klappers (*) te plukken. Vooral hier in de XII Kota's wordt veel 
van die getemde apen gebruik gemaakt^ en zy schijnen uit de onaf- 
hankelijke landen te komen. Bondom de kampong wemelt het van 
roode en grijze of Javaansche apen ; ik heb ze nog nergens zoo stout 



(') Kokosnoten. 



Digitized by 



Google 



89 

en vermetel gezien. Op klaarlichten dag komen zg in de kampong 
om vruchten te stelen. De siamangs, een groote, zwarte, langharige apen- 
soort, schijnen hier minder voor te komen; men wordt ten minste niet 
zoo op hunne concerten onthaald. Wanneer eenige van die dieren in 
uwe nabijheid aan den gang zgn, dan is de muziek die zij maken 
oor- en hartverscheurend. Van de hoogste en schelste fluittonen gaan 
zjj eensklaps over in den diepsten bas. Nu blaffen zg als een hond 
of schreeuwen als een kind ; dan schynt er zich een in het buikspre- 
ken te oefenen of een verwijderden vriend te roepen. Van juichtonen 
en hoerahgeroep gaan zij eensklaps over tot de zwaarmoedigste of 
teederste verzuchtingen. Hoort men ze voor het eerst, dan meent men 
dat er minstens wel 20 bij elkander zgn, terwijl bij nader onderzoek 
blijkt, dat er niet meer dan drie of vier noodig waren, om al dat 
spektakel te weeg te brengen. 

Van de apen tot de menschen is slechts één stap. 

Oppervlakkig beschouwd bestaat er tusschen de bewoners van de 
XII Kota*s en hunne buren in de andere gedeelten der Padangscho 
Bovenlanden slechts weinig verschil. De taal is geheel dezelfde ; alleen 
brouwen ze nog sterker, en slikken zij nog meer letters, ja lettergre- 
pen, op, zoodat zg nog moeielijker te verstaan zijn. Verder verschillen 
zij ten opzichte van het dragen. De Twaalf-Kotenaars dragen op den 
rug, terwijl de overige bewoners der Bovenlanden alles op het hooM 
dragen. De kleeding is dezelfde, maar de haardracht verschilt. B\j de 
mannen ziet men hier veelal lange haren, die tot over den schouder 
afhangen, de vrouwen leggen het haar op het hoofd samen en win- 
den er dan een doek om, terwijl zij in andere streken het haar in een 
soort van wrong op de ééne zgde van het hoofd dragen. De manier 
van de XII Kota's staat vry wat aardiger. De vrouwen zgn hier ver- 
bazend schuw; bij het zien van een Europeaan zetten zij het reeds op 
100 passen afstands op een loopen. 

Terwijl ik mij met deze gewichtige werkzaamheden en waarnemin- 
gen bezig hield, kwamen Donderdag avond den 298ten November de 
heeren Van Hasselt en Snelleman van Moeara Laboe opdagen. Zy 
brachten een hevigen regen mee, maar die door gunstiger weer ge- 
volgd werd. Zaterdag-morgen was de Piek bgzonder helder en gelukte 
bet mij eindelijk er eene goede photographie van te krygen. Denzelf- 
den dag ging Snelleman door naar Bedar Alam, en kwamen de door 
ons verscheidene dagen te voren uitgezonden padzoekers van den berg 



Digitized by 



Google 



90 

terug. Volgens ODze rekening waren zij 19 dagen uitgeweest, volgens 
hunne eigene slechts twaalf, en toen zij in bijzonderheden traden, 
verklaarden zij dat zij vier dagen hadden gebruikt om naar boven te 
klimmen, en twee om weder af te dalen, terwyl gedurende drie dagen 
regen en wolken hen belet hadden iets te doen. Hoe nu die drie le- 
zingen te rijmen zijn, is mij nog duister. Zeker was het in allen gevalle, 
dat zij niet tot den top waren gekomen, ofechoon zy beweerden ge- 
stegen te zijn tot het punt waar het bosch ophoudt. 

Van uit I^oeboe Gedang gezien levert de Piek van Korintji een 
grootsch en prachtig schouwspel op. Eensklaps verheft zij zich tot 
eene hoogte van naar schatting 3600 (') meter, terwijl Loeboe (Jedang 
nog geen 500 meter boven de zee is gelegen. Tusschen den Piek en de 
plaats waar wij ons bevinden, liggen slechts eenige lage bergen, die 
zijne kolossale hoogte nog des te meer doeu uitkomen. Bechts ervan 
ziet men eenige toppen van het Barisan-gebergte; doch deze zinken, 
reeds om hun grooteren afstand bij vergelijking met den Piek, geheel 
weg. Het zal een heele klim zgn : ruim .3000 meter. Zelfs bij het beklim- 
men der hoogste Alpentoppen heeft men zelden zooveel te stijgen, dewijl 
men meestal van eeu reeds veel hooger gelegen punt uitgaat. De directe 
aistand van hier tot aan den top zal ongeveer 20 kilometer bedragen- 
Morgen, Woensdag den 5den December, begeven wij ons op weg; 
heden hebbeu wij ons bezig gehouden met allerlei voorbereidende 
werkzaamheden. Ons gezelschap zal bestaan uit de volgende perso. 
nen : Van Hasselt en mij, onzen kok en den mandoer met een zes- 
tiental koeli's, het larashoofd van Doerian Taroeng en twee volgelin- 
gen, en twee van onze padzoekers, daar de anderen ziek zijn geworden ; 
in het geheel dus 25 personen. Wij zijn er op ingericht om 44 
dagen te kunnen uitblijven. Ik vlei mij dat wij den top in uiterlijk 
zeven dagen zullen kunnen bereiken, dat wij slechts drie dagen noo- 
dig zullen hebben om terug te keeren, en dat wij dus vier dagen 
boven zullen kunnen blijven, om het voor onze waarnemingen gun- 
stige oogenblik af te wachten. Mocht het noodig blijken, dan zullen 
wij ons verblijf op den top altijd nog met eenige dagen kunnen ver- 
lengen. Wij behoeven daartoe slechts dadelijk na onze aankomst 
eenige koeli's, die levensmiddelen gedragen hebben, onder geleide van 
één of twee onzer wegwijzers, terug te zenden om meer te halen. 

(M Volgens de berekening der op den top verrichte waameniingen is 
de hoogte 3690 meters. P. J. V. 



Digitized by 



Google 



91 



II. 

Wij zyn, terwijl ik dit schrijf, op onze vierde plaats van overnach- 
ting gekomen. De top is wel niet heel ver meer verwijderd, maar 
tot nu toe kunnen wij geen weg daarheen vinden. De eerste twee 
dagen kwamen wy een goed eind vooruit, daar de olifanten en rhi- 
nocerossen zoo vriendelijk geweest waren een pad voor ons te banen, 
dat nog slechts hier en daar een weinig behoefde te worden uitgekapt, 
om aan onze koeli's een goeden doortocht te verleenen. Deze beide 
dagen troffen wij het ook uitmuntend met het weer, daar het overdag 
droog bleef en des nachts slechts weinig regende. Den derden dag 
was het weer ons minder gunstig. Beeds te één ure begon het te 
reenen en moesten wij in het rotsachtig bed eener kleine rivier halt 
houden. Allerkoddigst was het gezicht onzer koeli's, die zich ieder 
van een stuk zeildoek meester maakten, om zich daaronder, op hunne 
hurken gezeten, tegen den regen te beschutten. 

Toen het een weinig ophield met regenen, gingen wij weder op 
weg; maar spoedig verhinderden steile rotsen ons om verder in die 
richting door te dringen. Wij moesten terugkeeren, maar daar het 
ook nu weder spoedig begon te regenen, waren wij verplicht ons 
bivouak op te slaan ter plaatse waar wg ons bevonden. Met veel moeite 
kr^en wij onze koeli's aan 't werk om een hutje te bouwen, daar 
zij veel liever onder hunne stukken zeildoek gekropen waren. Tegen 
den avond werd het mooi weder, en kregen wij een schoon gezicht 
op den top van den berg. Ook gedurende den nacht bleef het droog,, 
wat ons bijzonder aangenaam was bij de overtuiging die wg koester- 
den, dat het hutje niet bijzonder waterdicht zou blijken. 

Gelukkig was het ook den volgenden morgen helder; maar toen 
wij te elf uren bij een ander beekje, ongeveer honderd meter boven 
ons vorig nachtkwartier, gekomen waren, konden wij niet verder^ 
daar wij overal op ondoordringbaar struikgewas stieten. Daar ook de 
nevels weder begonnen op 'te zetten, besloten wij hier eene hut te 
laten opslaan. Inmiddels gingen onze twee gidsen in ééne, ik in eene 
andere richting op weg, om een pad te zoeken waarmede wg verder 
zouden kunnen komen ; maar allen keerden wij terug met zeer on- 
bevredigend resultaat. Te een ure begon het te regenen, zoo het 
scheen met het plan om daarin lang te volharden. Ons hutje bleek 



Digitized by 



Google 



92 

gelukkig tamelgk dicht te zyn, maar alles wat wij aanraakten was 
van water doorweekt. 

Den volgenden morgen nieuwe pogingen om den top te bereiken, 
of althans buiten het bosch te komen ! Van Hasselt ging met de twee 
padzoekers den éénen, ik met twee koeli's den anderen kant op. 
Beiden waren wij gelukkig genoeg van te slagen : Van Hasselt door, 
na een grooten omweg, het beekje waaraan w^ gelegerd waren, boven 
de steile rotspunten die wij voor ons hadden, opnieuw te bereiken en 
verder zgne bedding te volgen ; ik door een pad van ¥rilde geiten te 
vinden, dat met veel kappen tot een geschikt pad voor de koeli's 
kon gemaakt worden. Daar volgens Van Hasselt het door hem ge- 
vonden pad zeer gemakkelijk was, en hij eene plaats gevonden had 
die, als het hoogste punt waar hij nog water had aangetroffen, en 
nauwelijks een half uur van den top venvijderd, voor het bouwen van 
een pondok uiterst geschikt scheen, volgden wij den anderen morgen 
den door hem aangegeven weg. De gemakkelijkheid liet, wel is waar, 
veel te wenschen over, maar de plaats voor de pondok was uitste- 
kend en goed tegen den wind beschut. Wij bouwden hier nu een 
hutje met meer zorg dan gewoonlijk, omdat wij op dit punt eenige 
dagen zouden vertoeven. Het dak bestond uit stukken geteerd zeil- 
doek, waarin op reis de vrachten gepakt werden; de wanden uit in 
het bosch gehouwen takken. Daar echter op deze hoogte de onder 
den invloed van wind en koude gekromde en verschrompelde boomen 
slechts kleine bladeren hebben, was de dichtheid dier wanden onvol 
doende om den wind geheel te weren. De grootte der hut was juist 
toereikend om er ons beider slaapsteden, eene kleine tafel en twee 
stoelen in te bergen. 

Den volgenden morgen gingen wij nu moedig op weg naar den 
top. Het half uur van Van Hasselt was reeds tot twee uren aan- 
gegroeid, toen wij op eens voor een grooten, diepen krater stonden, 
met 'een zoo smallen rand, dat men er zich nauwelijks op kon om- 
keeren. Rechts van ons zagen wij dien kraterrand tot zijn hoogste 
punt stygen, maar steile rotsen maakten het onmogelgk, van de plaats 
waar wij waren dat punt te bereiken. Ook aan de linkerzijde scheen 
het niet doenlijk verder te komen, en daar wij ons op een der 
laagste punten van den kraterrand bevonden, hadden wg alleen oit- 
zicht naar de zijde vanwaar wij kwamen, en zagen dus niets dan 
geen ons reeds bekend was. De blik in den krater, waarin 



Digitized by 



Google 



93 

wij, tot op honderden voeten diepte, rook en damp door spleten en 
kloven zagen dringen, was zeker indrukwekkend genoeg, maar daarom 
was het ons toch niet in de eerste plaats te doen. Met veel moeite 
gelakte het my ten laatste Knks een eind weegs over den kraterrand 
verder te klimmen en een hooger punt te hereiken, waardoor ik de 
eerste sawahs van de vallei van Korintji in het oog kreeg, en tevens 
een prachtig gezicht genoot op het schoone bergmeer dat op den 
Qoenoeng Toedjoeh gelegen is. Duidelijk herkende ik de overblijfselen 
van een grooten, gedeeltelijk ingestorten kraterrand, die het meer 
omvatte, en zich in zijn nog overeind staand deel hoog en steil daar- 
boven verhief; duidelijk zag ik hoe het helder blauwe water zich over 
het laagste deel van den rand een uitweg had gebaand, en, op zijn 
weg naar de Korintji-vallei een hoogen waterval vormende, zich daarna 
in een diepe, donkere bergkloof verloor. 

De Goenoeng Toedjoeh komt op de kaart, gevoegd bij het verslag 
der reis van den heer Schouw Santvoort, onder den naam van 
Goenoeng Patah Sembilan voor. Doch behalve de naamsverwisseling 
(de ware Goenoeng Patah Sembilan ligt westwaarts van den Plek) is 
ook de aangegeven ligging niet volkomen juist. De Goenoeng Toedjoeh 
ligt recht oostwaarts van den Piek en dus wat zuidelijker dan de Patah 
Sembilan op Santvoort's kaart is geplaatst. 

Van het heerlijke uitzicht kon ik, helaas! slechts weinige oogeu 
blikken genieten. Kort nadat Van Hasselt b\j mij gekomen was, werd 
alles door een dicht wolkenfloers weder aan onze blikken onttogen, - 
een slechte belooning voor zijne bezwaarlijke wandeling. Niet zonder 
moeite klommen wij langs den kraterrand weder naar onze vroegere 
standplaats af, om vandaar naar onze hut terug te keeren. Wij waren 
echter gelukkig genoeg nu een middel te ontdekken, om bij een e latere 
poging het hoogste punt van den kraterrand te bereiken. 

Die groote triomf werd dan ook werkelyk den volgenden morgen 
behaald. Te halfzes van onze tent vertrekkende, stonden wij te 
halfacht op die spits, 600 meter hooger dan onze hut en bijna 200 
meter boven het hoogste punt dat wij den vorigen dag bereikt hadden. 
Het weder was iets minder helder dan toen, doch daarentegen duurde 
het langer, tot elf uren ongeveer, eer door het opstijgen der wolken 
alle uitzicht weder verdween. 

Wel is waar was van het westerstrand en van alles wat beoosten 
het Barisan-gebergte gelegen is, niets te zien ; maar prachtig was 



Digitized by 



Google 



94 

daarentegen het panorama der Padangsche Bovenlanden dat zich voor 
onze blikken ontrolde. Talang, Merapi, Sagoe, Ophir vertoonden zich 
allen even duidelijk in scherpgeteekende lijnen. Minder gelukkig 
waren wij wat de vallei van Eorintji betreft, die wij natuurlijk te 
meer verlangden in de verte te kunnen gadeslaan, naarmate, door 
het verbod der Begeering, de hoop verflauwd was, dat wij ooit haren 
bodem zouden betreden. Grootendeels was die vallei door wolken 
bedekt, en slechts nu eu dan werd er, dan hier, dan daar, een slip 
van dien sluier opgelicht. Dit was echter genoeg om ons in staat te 
stellen, het meer van Korintji en zijn zuidelijken oever eenige malen 
in het oog te krijgen, en ons eene voorstelling van de geheele vallei 
te vormen. De indruk beantwoordde niet geheel aan het denkbeeld 
dat men zich, naar de gangbare geruchten, van den rijkdom en de 
volkr\jkheid van Eorintji maakt. De uitgestrektheid der sawahs of 
natte rijstvelden, waarvan wrj de smalle streep met het oog over het 
grootste deel van het dal konden volgen^ scheen gering in verhouding 
tot de ruimte van het daarvoor geschikt terrein, en het gedeelte 
van den meeroever dat wij het best konden onderscheiden, scheen 
tot aan den rand van het water met bosch bedekt. Ten zuiden van 
het meer rustte ons oog op een hoogen berg, waarschijnlijk de 
Goenosng Raja, die langs de westzyde der vallei slechts door lagere 
bei en met de Piek en den Patah Sembilan verbonden schijnt. Het 
gebergl.' dat zich oostwaarts van Korintji als de zuidelijke voortzetting 
van den G.; noeng Toedjoeh uitstrekt, vertoonde zich bijzonder duide- 
lijk, en deed zich voor als een zwaar bergterrein met smalle en diepe 
dalen, evenals het terrein ten oosten van den Talang. 

Den volgenden morgen was het nog minder helder. W\j klommen 
nogmaals van onze hut tot halverwegen den top naar boven, maar 
zagen spoedig in, dat wij wijs zouden doen ons met het den vorigen 
dag verkregen resultaat tevreden te stellen. Echter werd nu onze 
moeite beloond door een heerlijken blik op eenige toppen van het 
Barisan-gebergte, dat den dag te voren schier onzichtbaar was ge- 
weest. De zee en het strand bleven dat ook nu. 

De duur van den tocht was ons medegevallen eu gaarne zouden 
wij dus nog eenige dagen boven zijn gebleven, maar de gezondheids- 
toestand van ons volk begon ons ernstige bezorgdheid in te boezemen. 
Reeds had ons het larashoofd ziek verlaten en zyne volgelingen mede- 
genomen ; vier onzer koeli*8 hadden wij naar beneden moeten zenden. 



Digitized by 



Google 



96 

omdat z\j zich niet wel gevoelden, en het liet zich aanzien, dat wij 
weldra geen enkelen gezonde in ons gevolg zouden hebben overge- 
houden, daar die arme inlanders bitter van de koude en vochtigheid 
in die hooge streken te lijden hadden, en veel minder dan wij, Euro- 
peanen, daartegen bestand bleken te zgn. Toch begonnen wij ook 
zelven onder het natte en gure weder te lyden. 's Nachts hadden wij, 
wel is waar, gelukkig geen regen gehad, maar de temperatuur had 
's morgens vroeg slechts 7 graden Celsius bedragen^ en door de ne- 
velen en de stofregens van den namiddag bleef alles vochtig. Alles 
spande dus samen om ons tot het besluit te brengen, nog dienzelfden 
dag weder naar beneden te gaan. 

Met het vallen der duisternis bereikten wij het verblijf waar wy , by 
het opklimmen, den tweeden nacht hadden doorgebracht, en wij hadden 
dus dalende in een halven dag een afstand afgelegd, waarvoor wij 
klimmende drie dagen hadden noodig gehad. Den volgenden dag 
daalden wij zooveel als wij de eerste twee dagen waren gestegen en waren 
toch reeds te drie uren te Loeboe (>edang terug. In slechts tien dagen 
hadden wij den geheelen tocht volbracht, waarvan de wetenschappe- 
lijke resultaten door de verslagen van de Sumatra-expeditie nader in 
het licht zullen gesteld worden. De top van een berg was bereikt die 
nog nooit door een Europeaan, ja, zooveel men weet, nog nooit door 
een inlander was beklommen, en die niet zelden voor geheel ontoe- 
gankelijk was uitgekreten (*). Van dien top waren peilingen genomen, 
die voor de verbetering der kaarten van Midden-Sumatra goede 
vruchten zullen dragen, en was een blik in het onbekende land der 
vallei van Korintji geworpen, waardoor de gewone voorstellingen van 
de natuurlijke schoonheid des lands bevestigd, maar die omtrent zijne 
welvaart en vruchtbaarheid aanmerkel^k getemperd werden. Het 
laatste groote werk dat de expeditie in de Padangsche Bovenlanden 
te verrichten had, was hiermede afgeloopen. Zij kon thans hare blik- 
ken wenden naar verdere gedeelten van het uitgestrekte veld, dat voor 
haar onderzoek was aangewezen. Voltooid te Moeara Laboe, 

22 Dec. 1877. 

(') De Piek is andermaal beklommen in Dec. 1885, door den Sergeant- 
majoor A. F. Wolff, om een pilaar te bouwen ten behoeve der triangu- 
latie Tan Sumatra. Het houten geraamte der door de leden der Sumatra- 
expeditie nabij den top gebouwde hut was nog in wezen gebleven. Zie 
Tgdflchrift v. h. Aardr. Gen. Jg. 1886. V. en M. bl. 177. P. J. V. 



Digitized by 



Google 



Bqlage D. 



EENIGE OPMERKINGEN NAAR AANLEIDING VAK 

DE KOLONIALE KRONIEK IN DE ECONOMIST 

VAN MAART 1882, 



D. D. VETH. 

{OyerofJiukt ui' het Aigeihcen Oagblai var NtJ. indie ^an 8 Mei IS82). 



In het bovengenoemde artikel bespreekt Jhr. Mr. J. K. W.Quarle» 
van Ufford hetgeen sedert Oct. 1879 over de ontginning van het 
Ombilin-steenkolenveld en den spoorweg-aanleg in Midden-Somatra ge- 
schreven is. De geachte schrijver geeft daar een overzicht van hetgeen 
door mij hierover gepubliceerd is ('), en zonder het door mij ge> 
schrevene aan gezette kritiek te onderwerpen, heeft hij toch verschei- 
dene opmerkingen gemaakt en vragen gesteld^ die ik mij haast te we- 
derleggen of te beantwoorden. 

Op bladz. 265 wijst de heer Quarles van Ufford op het karakter van 
de inlanders, hetwelk, volgens hem, noo<kakelijk maakt, dat zij altijd 
onder toezicht werken, en spreekt de meening uit, dat de voortdurende 
zorg en oplettendheid die bij de exploitatie van den kabelspoorweg ver- 
eischt worden, nauwelijks van den inlander te verwachten zijn, — in 
verband waarmede hij op bladz. 270 meent, dat ik voor europeesch 
personeel en exploitatie-kosten te weinig in rekening heb gebracht. 



(^) De door hem vermelde geschriften z\jn nommer 4, 7 en 9 van de hier- 
achter volgende lyst der geschriften van D. D. Veth. Het bestaan van 
No. 8 was den heer Quarles ontsnapt. P. J. V. 



Digitized by 



Google 



97 

Ik kan dit niet toegeven. Nagenoeg alle aan de exploitatie d< r 
zwevende kabelspoorwegen verbondene werkzaamheden zijn van zoo 
eenvoudigen aard, dat z^', volgens myne ondervinding, steunende op 
een tweejarigen, dagelijkschen omgang, juist door den Maleier der 
Padangsche Bovenlanden uitstekend verricht kunnen worden. Dat zij 
steeds onder toezicht moeten werken, geef ik toe ; maar daarvoor heb 
ik dan ook aangenomen 26 Europeesche opzichters, even zooveel hoofd- 
mandoers en 78 mandoers, op slechts 246 koel i's. 

Dat mijne berekening der exploitatie-kosten zeker niet te laag is, 
kan ook uit het volgende blijken. Stel ik dat van de kosten welke 
ik onder het hoofd »Algemeene Administratie-kosten" in rekening heb 
gebracht, f 50,000 ten laste van den kabelspoorweg komen, zoo be- 
dragen de zuivere exploitatie-kosten daarvan, bij een vervoer van 
180,000 ton, f 350,000, zonder iets voor rente en amortisatie van het 
aanlegkapitaal in rekening tebrengen, terwijl, volgens de ondervinding, 
de exploitatie-kosten in Europa, rente en amortisatie medegerekend, 
slechts f 250,000 è f 300,000 zouden bedragen. 

Op bladz. 268 en 269 wordt er op gewezen, dat ik, althans schijn- 
baar, nog min of meer aarzel, welk plan wel als het beste aanbevolen 
moet worden, ja dat ik het zelfs nog zoo weinig met mijzelven eenn 
ben omtrent de keus der te volgen plannen en de wyze hoe die uit 
te voeren, dat ik het noodig geacht zou hebben dezer dagen naar 
Sumatra t«rug te keeren, ten einde door nadere plaatselijke onder- 
zoekingen en opnemingen daaromtrent meer zekerheid te verkrijgen. 

Dit is onjuist, hoewel mij de opmerking genoegen doet, omdat er 
uit blijkt, dat ik m\jn doel, om de verschillende mogelijke plannen 
voor het vervoer der steenkolen zoo objectief mogelyk tegenover elkan- 
der te stellen, zonder mij daarbg door ingenomenheid voor een 
b^zonder plan te laten beheerschen, bereikt heb. Hoewel ik niet kan 
ontkennen, dat het lang geéuurd heeft voordat ik een gevestigd oor- 
deel verkregen heb, zoo was ik toch reeds bij het schrijven van mijne 
laatst besprokene brochure volstrekt niet meer twijfelende, en aarzel 
ik dan ook niet om duidelijk mijne meening uit te spreken. 

Volgens myne innige overtuiging, voortgesproten uit eene driejarige 
studie van de qnaestie, is een stoomtramweg, zooals in die brochure 
geschetst is, het doelmatigste en goedkoopste middel om in de ver- 
betering van de communicatie met de Padangsche Bovenlanden te 
voorzien, terwijl ik de ontginning der steenkolen, althans zoolang de 

7 



Digitized by 



Google 



afzet niet tot over de 300,000 ton gestegen is, eene hoeveelheid die 
in de eerste tgden niet is te verwachten, alleen door middel van 
eenen zwevenden kabelspoorweg mogelijk acht ; waarmede ik bedoel, 
dat slechts bij de aanwending van dit middel de kolen voor belangqjk 
lageren prijs dan de Engelsche op de Indische markt gebracht kunnen 
worden, en toch eene voldoende, ja zelfó hooge rente van het benoo- 
digde aanleg-kapitaal te verwachten is. 

Op bladz. 270 is de geachte schrijver van de Koloniale Kroniek van 
oordeel, dat ik het transportvermogen van den kabelspoorweg te 
hoog geschat heb. Ook dit kan ik niet toegeven. 

Volgens de ondervinding is een transport van 25 ton per uur ge- 
makkelijk te bereiken, wat in 24 uren 600 ton uitmaakt, zoodat 
slechts 300 werkdagen aangenomen behoeven te worden, om tot een 
transport van 180,000 ton te geraken, en er dus 65 volle dagen over- 
schieten voor het verrichten der noodige reparatiên. Is het personeel 
behoorlijk geoefend, staan de stations onderling door middelvaneene 
telephoon leiding in behoorlijke verbinding, en is het toezicht zooais 
het wezen moet, zoo maak ik mg sterk met een enkelen kabelspoor- 
weg nog meer dan 180,000 ton te kunnen vervoeren. 

Nu kom ik aan de gewichtigste opmerking, eveneens op bladz. 270, 
waar gevraagd wordt, of het geen gebrek aan praktischen geest verraadt, 
om op Sumatra een kabelspoorweg van 62 K. M. te willen aanleggen, 
terwijl onder de in Europa bestaande slechts één genoemd kan worden 
van ruim 10 K. M. lengte, en onder de overige geen enkele de 5000 
M. overschrijdt. 

Dat de lengte der zwevende kabelspoorwegen in Europa algemeen 
gering is, ligt niet in den aard dezer inrichtingen, maar alleen in de 
omstandigheid, dat in die streken, waar dit middel van vervoer tot 
nu toe de meeste toepassing heeft gevonden, de mijnen en fabrieken 
zelden op groote afótanden van bestaande spoorwegen, bevaarbare 
rivieren en kanalen of de zee gelegen zijn. 

Waren de bestaande kabelspoorwegen slechts weinige honderden 
meters lang, dan zou deze opmerking juist kunnen zijn, maar nu de 
ondervinding op vele plaatsen heeft geleerd, dat een kabelspoorweg 
van 4 è 5 K. M. zonder bözwaar door één machine gedreven kan 
worden, behoeft men slechts 12 k 15 dergelijke kabelspoorwegen aan 
elkander te verbinden, om de gewenschte lengte te verkrijgen, terwijl, 
hoe grooter de lengte is, des te minder de exploitatie-kosten per kilo- 



Digitized by 



Google 



99 

meter zullen bedragen. Het overbrengen van de bakken van den éénen 
kabelspoorweg op den anderen geschiedt op dezelfile wyze als op de 
panten waar de weg een hoek maakt, wat op korte banen ook dikwijls 
voor kan komen. Gold het hier het transport van een artikel dat 
die kosten kon dragen, zoo zou ik geen oogenblik aarzelen om zoo 
noodig een kabelspoorweg van 600 K. M. en meer voor te slaan, daar 
in den aard van het transport-middel niets gelegen is, dat eenige 
beperking van de lengte noodzakelijk maakt. 

Ik hoop hiermede alle door den heer Quarles van Ufford gemaakte 
opmerkingen besproken te hebben, maar ik wensch deze gelegenheid 
te baat te nemen, om nog een ander punt aan te roeren. 

Van verschillende zgden namelijk wordt de berekening der aanleg- 
kosten, en wel vooral met het oog op de drijfmachines, te laag geacht. 
Ik geloof niet dat dit het geval is, maar zeife wanneer ik mij hier- 
omtrent vergis, dan kan dit wel geen grooten invloed hebben op de 
resultaten. De onder de nummers 1 tot 30 genoemde posten kunnen 
slechts dan te laag berekend z|jn, wanneer de yzer-prjjzen aanmerke- 
lijk st^'gen, wat in de eerste jaren niet te verwachten is. Ook de 
onder de nummers 30, 32, 36, 37, 38, 39 en 40 genoemde sommen 
zullen wel door niemand te laag bevonden worden ; zoodat slechts 7 
posten, tot een gezamenigk bedrag van ƒ 466,540, te laag zouden kunnen 
zijn ; wat dan toch slechts weinige honderd duizenden zou uitmaken. 

Bg post 41, drijfmachines, zou ik zeker het eerst geneigd z\jn om 
toe te geven, dat hij te laag is, daar het de eenige post is, waarbij het 
eigenlijk aan goede grondslagen ontbreekt op welke een geheel stellige 
berekening kan berusten. Men moet hier echter wèl bedenken, dat op 
de eerste 28 E. M. de st^ging zeer gering is, en er voldoende water 
aangetroffen wordt om de drgfkracht door een eenvoudig houten 
waterrad te verkrijgen, zoodat op dit gedeelte slechts ééne turbine 
noodig is. Over de volgende 11 E. M. wordt het Barisan-gebergte 
beklommen, en z\jn waarschynlyk 3 turbines noodig om de noodige 
drijfkracht te ontwikkelen. Dan daalt de weg tot aan het einde, 
over de eerste 3 E. M. weinig, maar daarna over 8 E. M. met een ge- 
middelde helling van 1 op 9, terwgl de ondervinding leert, dat reeds 
bij een helling van 1 op 15 geen drijfkracht meer noodig is. Over 
12 E. M. is de helling weder eene geringere, maar in de Padang- 
rivier is voldoende water, om door een eenvoudig waterrad de noodige 
beweegkracht te verkrijgen. 



Digitized by 



Google 



100 

Voor iemand die door opvoeding, aanleg, werkkring, niet gewoon 
is zijne gedachten op het papier te hrengen^ is het dikwijls moeielijk 
zijne denkbeelden logisch en duidelijk weer te geven, zoodat Taak 
leemten in het betoog zullen worden aangetroffen, en des schrijvers 
meening niet altjjd even duidel^k op den voorgrond zal treden. Het 
is m|j daarom bijzonder aangenaam door de opmerkingen in de Kolo- 
niale Kroniek van den Heer Quarles van üfford in de gelegenheid te 
zijn gesteld, eenige punten nader toe te lichten, en hoe meer dit het 
geval zal zijn, hoe aangenamer mij dit wezen zal. 

Ten slotte nog ééne opmerking. De heer Quarles van Ufford be- 
treurt het, dat op den titel van mijne brochure de woorden : »niet in 
den handel*' voorkomen. Om hier aan te gemoet te komen verklaar 
ik mij gaarne bereid om, zoolang de voorraad strekt, aan ieder, die 
mij 15 cents aan postzegels toezendt, deze brochure franco per post 
te doen toekomen, terwijl Professor Veth te Leiden hiertoe eveneens 
bereid gevonden zal worden. 

Batavia, 5 Mei 1882. 



Digitized by 



Google 



BQlage E. 



PLAN VAN EEN ONDERZOEKINGSTOCHT IN 
ZUID- WESTELIJK AFRIKA, 



D. D. VETH. 



In vroegere eeuwen waren het b\jna uitsluitend ontdekkingsreizen 
ter zee welke ondernomen werden om de kennis van onzen aardbol 
te vermeerderen, en behoorden die te land betrekkeljjk tot de zeld- 
zaamheden. In deze eeuw^ en wel bepaaldelgk in de laatste helft, is 
deze verhouding geheel en al omgekeerd, en z|jn de ontdekkingsreizen 
te land oneindig menigvuldiger dan die ter zee. Is dit voor onzege- 
heele aarde het geval, toch treedt deze waarheid nergens zoo op den 
voorgrond als in Afrika, waarvan de kusten reeds vroegtijdig geheel 
bekend waren, maar waarvan het binnenland eerst in de laatste 30 
jaren voor ons is ontsloten, ofechoon tot op dit oogenblik nog steeds 
groote landstreken geheel en al onbekend zijn. 

Onder de ontdekkingsreizen ter zee heeft men te allen t^de vele na- 
men van Nederlanders met eere mogen noemen, maar onder die te land 
vindt men slechts zeer zelden een Nederlandschen naam, en wederom 
springt dit nergens zoozeer in het oog als in Afrika, alwaar, onder de 
werkelijk wetenschappelgke reizigers^ naast de namen van vele Engel- 
fldien, Franschen, Duitschers, en eenige Belgen, Portugeezen, Zwitsers, 
Italianen, Zweden, Amerikanen enz., slechts twee Nederlandsche na- 
men genoemd kunnen worden, namelijk die van Schuver en die van 



Digitized by 



Google 



102 

freule Tinne, welke beiden bet slacbtofier geworden zijn Tan de beb- 
zacbt of bet godsdienstig fanatisme der inboorlingen. 

Zonderling en daarbg zeker te betreuren is bet, dat in zuidelgk 
Afrika, dat ontsloten is door mannen van Nederlandscbe afkomst, 
onder degenen die op zuiver aardrijkskundig gebied tot de vermeer- 
dering onzer kennis bebben bijgedragen geen enkele Nederlander wordt 
aangetroffen, zoodat de vrees begint te bestaan, dat geheel Zuid- en 
Midden- Afrika bekend zal raken, zonder dat een onzer landslieden 
bij die b\j uitstek vredelievende en roemrijke mededinging tusscben 
de verschillende natiën zal hebben medegestreden. 

Dit is het wat m\j reeds sedert eenigen tijd naar Znid-Afrika heeft 
getrokken, en het plan by mij heeft doen wortel schieten om vroeger of 
later te trachten een onderzoekingstocht te ondernemen naar dat, in het 
algemeen zoo merkwaardige en voor ons dubbel aantrekkelijke gedeelte 
der wereld. Zonder bepaalde aanleiding was het echter moeielijk tot 
een besluit te komen omtrent het doel dat ik wenschte te bereiken, 
en de streek die ik m\j zou voorstellen te bereizen, daar nog geen enkel 
deel van het land gelegen tusscben de Oranje-rivier en de 2^mbesi, 
al 18 het niet overal even onbekend, voldoende bekend genoemd kan 
worden, en de berichten en kaarten van de verschillende reizigers 
dikwijls met elkander in tegenspraak z\jn. 

Als een bewijs hoezeer dit zelfs b\j de hoofiizaak, de geographische 
ligging, het geval is, wil ik slechts één voorbeeld aanhalen, namelijk 
de ligging van Schoschong, even buiten de westelijke grens van de 
Transvaal gelegen. 

Deze plaats toch, liggende aan de groote route naar het Noorden 
en uit dien hoofde door vele wetenschappelijke reizigers bezocht, werd 
door Livingstone in 1853 geplaatst op eene lengte van 25^*50', door 
Mohr in 1870 op 26<»20', door Serpa Pinto op 27*'2r. Op de kaart 
behoorende bij het werk van Ds. Lion Cachet over de geschiedenis 
der Transvaal vinden wg haar gelegen op 2G*'27'. Op de groote 
Fransche kaart van Afrika in 60 bladen van Begnanld de Lannoy de 
Bissy ligt Schoschong op 24<>17' O. L. van Par\js, dus eveneens op 
ongeveer 26^27' O. L. van Greenwich; op de kaart van Anderssonin 
het Januari-nommer van de Proceedings of the E. G. S. op 26^1', en 
op de kaart van Merensky, die in dit jaar is verschenen, op 26"8'. Wij 
vinden dus een verschil van ruim een graad tusscben de waarnemingen 
van Serpa Pinto in 1879, en die van Mohr, beide waarnemers waarop ik. 



Digitized by 



Google 



103 

voordat dit groote verschil m\j bekend was, het meeste vertrouwen 
had; terwijl het in het geheel niet mogelijk schjjnt uit te maken, welke 
opgave als de meest juiste beschouwd moet worden. 

Uit bovengemelde moeielijkheid, de keuze van een terrein, werd ik 
gered door een feuilleton-artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant 
van 12 en 14 Dec. 1883, getiteld: „Onze Stamgenooten, de Trekboe- 
ren, als Portugeesche onderdanen bij de Cunene." De lezing toch van 
dit artikel bracht m\j op het denkbeeld na te gaan wat er van dit 
gedeelte van Afrika bekend was, en of het mogelgk en weuschel^jk 
zou z|jn te trachten, hierheen een onderzoekingstocht te ondernemen. 
Het resultaat hiervan was gunstig, en toen het Bestuur van het Aard- 
rijkskundig Genootschap, nadat ik mijne plannen had overgelegd, het 
fonds voor onderzoekingen in Afrika te mijner beschikking had gesteld, 
was ook de uitvoering hiervan verzekerd, zoodat ik denk in Augustus 
aanstaande (1884) naar de Zuid- Westkust van Afrika te vertrekken. 

Mijn voornemen is aldaar te Benguella, de tweede havenstad van 
de Portugeesche bezitting Angola, aan wal te gaan, terwijl de groote 
massa der bagage naar Mossamedes, de zuidelijkste Portugeesche ha- 
ven, zal doorgezonden worden. 

Van Benguella zal ik, de route van de Portugeesche reizigers Serpa 
Pinto, Capello en Ivens volgende, naar Qnillengues gaan, om vandaar 
in zuideiyke richting, over het hooge waterscheidend gebergte tusschen 
Cunene en Calunga, Humpata, de tegenwoordige woonplaats der Trek- 
boeren uit de Transvaal, te bereiken. Nadat het mij daar gelukt zal 
ZQU een ossenwagen met de noodige ossen te huren of te koopen, 
zal ik mij naar Mossamedes begeven, om aldaar de inmiddels aan- 
gekomen bagage in ontvangst te nemen en naar Humpata te bren- 
gen. Deze plaats, of eene andere misschien beter gelegene, alsdan tot 
hoofdkwartier inrichtende, denk ik tot het einde van den regentijd, 
d. i. tot Mei over een jaar, in die streek te vertoeven, om in tusschen, 
door het doen van grootere of kleinere tochten, de nog zeer onvol- 
ledig bekende rivier Cunene in kaart te brengen, de bergketenen ten 
noorden en westen dezer rivier (Serra da Neve en Serra da Chella) op 
verschillende plaatsen te beklimmen en te onderzoeken, en deljgging 
der voornaamste punten astronomisch te bepalen. 

De tijd niet gevorderd voor het streng geographisch onderzoek, zal ge- 
bezigd worden tot het verzamelen van gegevens en voorwerpen op meteo- 
rologisch, geologisch, anthropologisch, zoölogisch en ethnologisch gebied. 



Digitized by 



Google 



104 

Oedurende dien tgd zal ook aUes voorbereid worden om, na bet 
einde van den regentijd, een grooteren tocbt oostwaarts te ondernemen. 
Ik zal dan tracbten de rivier Cubango, die in baar gebeeien middel- 
loop nog totaal onbekend is, zoo noordelijk mogelijk te bereiken, om 
dan baren loop stroomafwaarts te volgen, betzij tot aan bare oitmonding 
in bet Ngami-meer, betz\j slecbts tot aan de voormalige stad Libebe 
of Dabebe, om dan vandaar uit, in noordoostelijke ricbting trekkende 
tot aan de rivier Cuando, deze tot aan bare uitmonding in de Zambeei 
af te zakken. 

Van een dezer beide punten denk ik mij dan naar de Transvaal te 
begeven, daar een terugkeer naar Humpata waarscb^jnlijk groote be- 
zwaren zal opleveren. 

Nadat ik nu in groote trekken u met m\jne plannen bekend beb 
gemaakt, wenscb ik een oogenblik stil te staan bij onze tegenwoordige 
kennis van dit gedeelte van Afrika. 

Beginnen wij daartoe met de reizen welke van uit de Portugeescbe 
bezittingen op de Westkust zgn ondernomen. De oudere reizen, zoo 
zij er zijn, ter zgde latende, vinden wij in de eerste plaats in 1853 de 
reis van den Portugees Silva Porto van de Westkust naar de Oostkust, 
eii daarna die van den Hongaar Ladislaus Magyar, die over Huilla 
en Camba de Cunene bereikte, en die rivier overtrok, maar toen langs 
denzelfden weg terugkeerde. Van veel grooter waarde zijn de reizen 
van Capello en Ivens en van Serpa Pinto; maar de beide eersten 
bebben de Cunene slechts dicbt bij haren oorsprong bezocht, om toen 
zich noordwaarts te wenden, terwijl de laatstgenoemde eerst oostwaarts 
gegaan is, om, nadat bij de Zambesi bereikt bad, in zuidwaartscbe 
richting verder te reizen en zoodoende de Transvaal te bereiken. 

Verder vind ik vermeld een reis van Leal, van Huilla naar Qui- 
pungo; maar over deze heb ik geen nadere bijzonderbeden kunnen 
vinden, — en ten laatste de reis die misschien nog bet meeste heeft 
bijgedragen tot de geograpbische kennis van de Cunene, namelgk de 
reis in 1882 ondernomen door Lord Mayo^ die, van Mossamedes uit, 
Humpata, Huilla, Humbe en Gamba bezocht. Nog later bebben de 
Duitschers von Danckelman, meteoroloog, en Dr. Höpfher, geoloog, 
deze streken bezocht. De eerste heeft slechts eenigen tijd te Huilla 
verblijf gehouden, terwijl de laatste, de route van Lord Mayo volgende, 
bij Humbe over de Cunene getrokken is, om door Ovampo-land en 
Damara-land de Walviscbbaai te bereiken. Noemen wg hier nu nog 



Digitized by 



Google 



105 

de reis Tan Leal naar de monding der Cunene in 1854, en een onder- 
zoek derzelfde monding door eenige Portugeesche zee-ofScieren in 1878, 
dan heb ik alle reizigers opgenoemd die ik heb kunnen vinden, welke 
de Portugeesche kolonie tot uitgangspunt namen. 

De Westkust tusschen de Cunene en de Oranje-rivier en de daaraan 
grenzende landstreek, d. i. dus Ovampo-, Damara- en Groot Nama- 
qua-land, is in de laatste 30 jaren in alle richtingen door tal van 
wetenschappeiyke reizigers en olifantenjagers doorreisd. Verscheidene 
dezer zijn vroeger of later tot aan de Cunene doorgetrokken, zoo- 
als de olifantenjagers Smuts in 1864 en Green in 1865, de duitsche 
zendelingen Hahn en Rath in 1856, de bekende reiziger, jager en 
handelaar Andersson, welke in 1867 bijna stervende de Cunene bereikte, 
de Fransche reiziger Dufour, die tusschen de Cunene en de Cu- 
bango vermoord is, en eindelyk Pater Dnparquet van de Missions 
Catholiques Franyaises, welke in 1880 of 1881 de Cunene bereikte en, 
ongeveer tegelijkertijd met de olifantenjagers en handelaars Axel Erich- 
son, den jongen Smuts, den jongen Andersson, Harrison en anderen, 
deze rivier overtrok, terwgl mede omstreeks dien tyd de uit de Trans- 
vaal komende Trekboeren hierlangs kwamen, om zich te Humpata te 
vestigen. 

Wenden wij ons nu een weinig meer oostwaarts, naar de streek 
gelegen tusschen de Transvaal, het Ngami-meer en de groote water- 
vallen van de Zambesi, zoo zien wij dat ook daar de routes van 
vele reizigers elkander in alle richtingen kruisen. Wij vinden daar- 
onder bijna allen weder wier namen beroemd zijn geworden door 
hetgeen zij tot de geographische kennis van Zuid-Afrika hebben bijge- 
dragen, als Livingstone, Baines, Mohr, Selous, Serpa Pinto, Chapman, 
Holnb, Mauch en vele anderen. 

De Kalahari-woestijn eindelijk, tusschen de laatstgenoemde streek en 
Ovampo-, Damara- en Groot Namaqua-land in gelegen, is wel verschei- 
dene malen door jagers en handelaars doorgetrokken, maar wat meer 
wetenschappelijke mannen betreft, zijn mij maar twee namen bekend, 
namelijk die van Andersson, welke in 1867 van de Walvischbaai het 
Kgami-meer bereikte en nabij de Cunene het leven liet, en die van een 
derden Andersson, welke de Kalahari-woestijn in verschillende richtingen 
doorkruiste en wiens kaart in het Januari-nommer voor dit jaar (1884) 
van de Proceedings of the R. G. S. is opgenomen. Ook eenige andere 
reizigers, als Galton, Hahn en Rath, Palgrave en Hartley, Baines enz. 



Digitized by 



Google 



106 

z^'n van deeeneofanderea^jde, meer ofminder ver in deze woeetgn door- 
gedrongen. De landstreek gelegen tusschen de GaneneenZambesijten 
noorden begrensd door de reisroute van Serpa Pinto en Silva Porto, 
ten zuiden door die van de hierboven genoemden, werd tot nu toe 
nooit door een Europeaan bezocht. 

Dit overzicht zal, meen ik, voldoende z^jn om u te doen zien, dat 
de streek tusschen de 13*» en 17" Z. B. en de IS'* en 23° O. L. van 
Greenwich, beslaande een oppervlakte van ongeveer 9000 O geogr. 
mijlen, tot de minst bekende gedeelten van Zuid- Afrika behoort. 

Toen Lord Mayo in 1882 aan den CJouncil of the Koyal G. S. het 
verzoek deed, hem een der meest onbekende gedeelten van Zuid- Afrika 
aan te wyzeo, voornamelijk met het doel om daar te jagen, werd hem dan 
ook het bassin van de Cunene-rivier aangewezen. De bekende Ea- 
gelsche cartograaf Ravenstein, die voor zijn gebruik eene kaart 
samenstelde waarop alles voorkomt wat van deze streek bekend was, 
zegt hieromtrent het volgende: 

»De kaart van het bassin der Gunene heb ik samengesteld met zoo- 
veel zorg, als de korte tijd die hiervoor beschikbaar was, toeliet. 
Voor een groot gedeelte is zg gebaseerd op berichten van handelaars 
en inboorlingen, welke bevestiging noodig hebben. 

»Ten noorden der Cunene is slechts de reisroute van Serpa Pinto 
voldoende juist. Omtrent de streken ten zuiden bezitten wij vele in- 
lichtingen, en is het land vol handelaren en jagers. Pater Duparquet 
heeft de inlichtingen, van deze handelaren verkregen, alsmede die van 
den Franschen reiziger Dufour, publiek gemaakt, maar zelfs hier zijn 
deze gegevens verre van voldoende. De geographische lengte van 
geen enkel punt is met vereischte zekerheid bepaald, en de opgegeven 
hoogten wijken aanmerkelijk van elkander af. 

»Voor een ontdekkingsreiziger is de landstreek die zich oostwaarts 
van de kust uitstrekt, gelegen tusschen de 13o en 17o Z. B., bijzon- 
der aantrekkel^'k. 

»De weg van Mossamedes naar Huilla en vandaar naar de Cunene 
is een gebruikelijke handelsweg, maar toch is hij, voor zooveel ik 
weet, nooit behoorlijk in kaart gebracht. Huilla, b. v., kan gemak- 
kelijk 30 of 40 mijlen dichter by de kust gelegen zijn, dan op de 
kaart het geval is. Eenige breedte-bepalingen, peilingen van herken- 
bare punten en eene zorgvuldige schatting van afstanden, zgn in dit 
gedeelte van Afrika nog zeer noodig. 



Digitized by 



Google 



107 

sAUes behalve den handelsweg is in kaart gebracht volgens de 
rowBte gegevens, terwijl, zoo ver het mij mogeiyk is een oordeel uit 
te spreken, volgens mijne overtuiging overal met ossenwagens ge- 
reisd zal kunnen worden. 

»Uit een geographisch oogpunt zou de volgende route zeer aan te 
bevelen zijn : van Mossamedes over Gambos naar Humbe aan de 
Conene, vandaar terug tot Oambos en oostwaarts naar Gamba, dan 
noordwaarts naar Mullondo. Vandaar weder oostwaarts naar de Cu- 
bango, en dan deze rivier stroomopwaarts tot Kindumda, om dan 
in weetwaartsche richting, over Luceque aan de Cunene en Quipungo, 
de terugreis te volbrengen. De af te leggen afstand zal ongeveer 900 
mijlen bedragen, wat in 90 tot 150 werkelijke reisdagen te doen is.'^ 

Uit dit alles blijkt duideiyk, dat er in dit gedeelte van Afrika op 
aardrijkskundig gebied nog zooveel te doen is, dat het plan van een 
andere ontdekkingsreis naar deze streken, door de beide Portugeezen 
Capello en Ivens, waarvan ik eerst kennis kreeg nadat myn plan 
reeds was vastgesteld, en met welks uitvoering waarschijnlijk reeds een 
aanvang gemaakt is, geene verandering in mijn plannen behoeft te 
brengen, daar er, naast hetgeen z\j willen verrichten, nog genoeg 
voor mij te doen zal overblijven. 

Hnn plan is van Loanda per scheepsgelegenheid naar Piuda te gaan^ 
om vandaar in zuidelyke richting naar de Cunene op te breken, en 
dan die rivier tot Humbe stroomopwaarts te volgen. Vanhier zal de 
een de loop van de Cunene blijven volgen tot Mullondo, om zich van- 
daar westwaarts naar Hnilla te begeven ; terwijl de ander, de Cacalovar 
volgende, direct op Huilla zal marcheeren, alwaar zij zich zullen ver- 
enigen, om dan gezamenlijk in N. N. O. richting te trachten den 
oorsprong van de Cunene -rivier, welke zich ten zuiden van deCongo 
in de zee ontlast, op te sporen, en eindelijk, vandaar steeds in noor- 
delijke richting trekkende, te beproeven Stanleypool te bereiken. 

Wordt dit plan door deze heeren volvoerd, dan zal dit wel eenige 
terugwerking op de uitvoering mijner voornemens hebben, daar ik dan 
minder tijd zal behoeven te besteden aan de Cunene-rivier, en ik reeds 
spoediger naar de zooveel minder bekende rivier Cubango, met haar even 
onbekende zgrivier de Quito, zal kunnen vertrekken, en ook meer 
t^d zal kunnen besteden aan een onderzoek van de streek, tusschen 
deze beide rivieren en de Cunene gelegen ; doch de hoofdzaak onder- 
gaat daardoor geene verandering. 



Digitized by 



Google 



108 

Is er duB op het eigenlijk geographisch gebied zeer veel te doen, 
in niet mindere mate is dit het geval met de andere takken van 
wetenschap, waaraan ik my voorstel dat onze reis in de tweede 
plaats gewyd zal zgn. 

Van de geologische en mineralogische gesteldheid weet men zoo 
goed als niets, dan dat er hier en daar verschillende mineralen wor- 
den aangetroffen, 

De anthropologie, verbonden met de ethnologie, kan in deze streken 
ook belangrgke resultaten opleveren, daar, om maar één voorbeeld te 
noemen, hier de vraag opgelost kan worden, hoever de Hottentotten 
en Boschjesmannen in noordelijke richting voorkomen, en of deze 
rassen, uit het zuiden komende, zich tusschen de reeds hier wonende 
negerstammen, behoorende tot de groote Bantu -familie, hebben ge- 
drongen, of dat het omgekeerde het geval is geweest. 

Ook op zoölogisch gebied mag men op een rijken oogst hopen ; 
want daar hier de overgang plaats vindt tusschen het klimaat en de 
flora van Zuid- en van tropisch- Afrika, zal vermoedelijk ook de fauna 
een overgang vormen, waardoor vele diersoorten die slechts in een 
van beide klimaten te huis behooren, hier zullen samenkomen. 

Voordat ik er nu toe overga om in eenige details te treden om- 
trent de uitvoering mijner plannen, wensch ik eerst nog met een 
enkel woord gewag te maken van de boven reeds vermelde Transvaal- 
sche Trekboeren. 

Deze hebben in 1874 de Transvaal verlaten, om, na een tydsverloop 
van 6 jaren, waarin zij langs het Ngami-meer trokken en voor een 
deel den loop van de Cubango volgden, zich te vestigen in het wes- 
telijk deel van Ovampo-land. Daar het hier niet houdbaar was, traden 
zij in overleg met de Portugeesche autoriteiten, die hun veroorloofden 
zich te Humpata neder te zetten. Hier hadden zij van den beginne 
af aan met allerlei moeielykheden te kampen, zoodat zy, voornamelijk 
door het verlies van hun vee en de diefstallen der inboorlingen, kom- 
mervolle dagen beleefden, terwijl velen der Portugeesche autoriteiten 
de gedane beloften niet alle ten uitvoer hebben gebracht. Over den 
werkelijken toestand dier kolonie zie ik geen kans eenig oordeel te uiten 
Beeds uit het bovengenoemde artikel in de Nieuwe Botterdamsche 
Courant blijkt, hoe verschillend het oordeel is over de boeren zelven, daar 
de een, Lord May o, zegt : »They were exceedingly moral and well con- 
ducted" ; terwijl een ander, von Danckelman, zegt : »Der grosste Theil 



Digitized by 



Google 



109 

sind zachtlose Mord- und Raubgesellen, denen es in einem Lande wo 
das Ange des Gesetzes auch nur ein wenig wacht, also selbst in dem 
hiesigen Portugiesischen Geblete^ niemals wohl zu Muthe ist." Het 
getnigenis van Dr. Höpiner, die nagenoeg tegelijkertijd met Lord 
Mayo en een weinig later dan von Danckelman hen bezocht, is weder 
even gunstig als dat van den Engelschman. 

Zoo verschillend nu als het oordeel over de eigenschappen der 
menschen, is ook tiet oordeel over den toestand der nederzetting; 
maar hoe dit ook z^j, zooveel schynt vast te staan, dat zij op den duur 
het aldaar niet zullen kunnen uithouden; ten minste kon men voor 
eenige weken in de couranten lezen, dat zij de hulp hadden ingeroe- 
pen van hunne stamgenooten in de Kaapkolonie en de Transvaal, om 
naar laatstgenoemd land te kunnen terugkeeren. 

De hoofdreden hiervan is waarschijnlijk de omstandigheid, dat zij, 
tot nu toe uitsluitend veehoeders, hier landbouwers moesten worden, 
daar zij met den geheelen ondergang van hunnen veestapel bedreigd 
werden. Zeker zijn er ook godsdienstige moeielijkheden in het 
spel, daar niet aan te nemen is, dat de katholieke zendingstations, 
welke het voortdringen der protestantsche, duitsche en finsche zen- 
delingen van uit Damara-land naar het noorden met zulke leede oogen 
aanzien, het aangenaam zullen vinden eene geheele kolonie van Pro- 
testanten in hunne onmiddellijke nabijheid te hebben. 

Indien mijne tegenwoordige meening omtrent deze zaak bij nader 
onderzoek bewaarheid mocht worden, dan zal het mij bijzonder aan- 
genaam zijn, wanneer mij de gelegenheid zal gegeven worden ook iets 
bij te dragen, om deze 250 stamgenooten van een wissen ondergang te 
redden ; en wanneer ik dan in de noodzakelijkheid mocht komen, de 
feitelijke hulp van Nederlanders en Zuid-Afrikaanders in te roepen, 
om deze menschen naar het land dat zij ten ontijde verlaten hebben, 
te kunnen doen terugkeeren, hoop ik dat mijn beroep op de nooit 
te vergeefs ingeroepen Nederlandsche liefdadigheid ook dan niet on- 
verhoord zal blijveen. 

Zooals boven reeds is medegedeeld, bestaat het plan om in Augustus 
aanstaande vanhier te vertrekken. Het reisgezelschap zal waarschynlijk 
uit 3 Nederlanders bestaan, terwijl het verdere personeel uit ter plaatse 
aangeworven negers zal moeten gevormd worden. Voor het eerste ge- 
deelte der reis, van Benguella naar Huil la, zal het noodig zijn my 
van dragers te voorzien, maar later hoop ik dit groote struikelblok 



Digitized by 



Google 



110 

der Afrika- reizigers te kunnen ontberen, en uitsluitend met den os- 
senwagen mijn weg te kunnen vervolgen. Volgens bevoegde beoor- 
deelaars toch is de beste dragerskaravaan altgd nog oneindig veel 
slechter dan de slechtste ossenwagen. 

Wat nu de financiëele aangelegenheden der onderneming betreft, 
zoo meen ik ook daarbg een oogenblik te moeten stilstaan. 

De kosten van uitrusting enz. worden door mij en één mijner reisge- 
nooten gedragen, voor zooverre althans het, zooals boven reeds vermeld, 
ter mijner beschikking gestelde Afrika-fonds daarin niet kan voorzien. 

Wat de kosten van verblijf betreft, zoo hopen wij die door de op- 
brengst der verzamelde voorwerpen en gegevens te kunnen dekken ; 
maar het behoeft geen betoog, dat hoe ruimer wij van geld voorzien 
zyn, wij ons ook des te vqjer zullen kunnen bewegen, en dienvolgens 
ook de wetenschappelijke resultaten der onderneming des te grooter 
zullen kunnen z^'n. Het is daarom dat elke versterking van het boven- 
genoemde fonds door m|j met byval zal begroet worden, terwijl ik 
niet twijfel of de Penningmeester van het Aardry kskundig Oenootschap 
zal gaarne bereid gevonden worden, om elke bydrage tot buitengewone 
vermeerdering van dit fonds, met het oog op de nu te ondernemen reis, 
in ontvangst te nemen. 

Ten slotte nog een enkel woord. Ik heb gemeend u niet te mogen 
vermoeien met eene opsomming van de te verwachten of althans mo- 
gelijke moeielykheden, welke by de uitvoering dezer onderneming te 
overwinnen zullen zijn. Ik heb evenmin getracht, aan de hand van 
de daarover bestaande berichten, een beeld te ontwerpen van land en 
volk, daar deze berichten zooveel tegenstrydigs bevatten, dat het, zelfs 
ua eene zeer nauwgezette studie en vergelijking der verschillende 
bronnen, mij onmogelijk bleef tot eene voorstelling hiervan te geraken 
die ik als eenigermate juist durfde beschouwen, waarom zelfs aan 
eene beschrijving in groote trekken niet kon gedacht worden. Al deze 
zaken hebben natuurlijk de ondernemers zelven volstrekt noodig te 
weten, maar daar omtrent alles zoo weinig zekerheid bestaat, en het 
waarschgnlijk bij de uitvoering zal blijken dat veel van hetgeen ik 
zou kunnen mededeelen, met de werkelykheid in stryd is, zoo heb ik 
gemeend, dat dit alles u voor het oogenblik ook weinig belang zou 
kunnen inboezemen. Ik verklaar mij echter gaarne bereid om ieder- 
een, die meer van de bestaande berichten wenscht te weten, nu of later, 
zooveel als in mgn vermogen staat hieromtrent in te lichten. 



Digitized by 



Google 



B^lage E. 



UB. Naar aanleiding ran het hierboren, bl. 30, medegedeelde omtrent de onthoading 
door de Regeering ran alle bew^g ran goedkenring aan hen die by de inrichting 
der Nederlandache Koloniale Afdeeling ran de Amsterdamache Tentoonatelling van 
1883 de hoofdrollen rermld hebben, deel ik hier nog een achrUren van m^ne hand 
mede, dat eigenlek voor openbaarheid was bestemd, maar om by zondere redenen 
deatQda alechts tedeeltelQk gedmkt werd. De redenen, waarom het toen niet geheel 
in de dagbladen werd medegedeeld, zfjn than:) door het verloop van tyd van xelf 
venrallen. P. J. V. 



Aan de WelEdele Heeren: 

Mr. J. e. Henny, 
A. W. Stortenbbker, 

L. ANKER8M1T, 
EM 

D. D. Veto. 



Myne Heeren! 

De indruk dien de thans afgeloopen Tentoonstelling te Amsterdam 
op intelligente vreemdelingen heeft gemaakt, heeft nergens beter en 
waardiger uitdrukking gevonden dan in bet uitnemend artikel van den 
Heer von Neuburg Spallart in het December-nommer van de „Deutsche 
Rundschau." Die schr^ver stelt in het licht, dat de ware beteekenis 
dezer Tentoonstelling zich schier uitsluitend concentreert in de Kolo- 
niale Afdeeling, en dat wat in die afdeeling door andere koloniale 
mogendheden werd geleverd, in volledigheid en waarde verre achter- 
staat bij hetgeen verricht is om eene waardige vertegenwoordiging der 
Nederlandsche Koloniën tot stand te brengen. 

Wanneer men de l\jst der offidêele belooningen overziet die de Ne- 
derlandsche Regeering toekende aan degenen die zich naar haar inzien 
omtrent deze Tentoonstelling verdienstelgk hebben gemaakt^ krygt 
men niet den indruk dat z\j in deze opvatting deelt. Juist waar het die 
vert^;enwoordiging der Nederlandsche Koloniën geldt, is de schaarsch- 



Digitized by 



Google 



112 

heid der belooningen in het oogloopend, en wijst het oordeel dergenen 
die met de inrichting van dit gedeelte het best bekend zijn, onder- 
scheiden personen aan wier namen zij meenen dat niet daarbg moesten 
gemist zijn. 

Meent niet, mijne Heeren! dat ik, deze opmerking makende, aan 
m\j zeWen denk. Wel ben ik mij bewust, dat ik onder degenen die 
tyd en krachten aan de Nederlandsche Koloniale Afdeeling gewijd 
hebben, niet de laatste plaats bekleed ; maar aannemende dat onder 
,,de vaste regelen" die der Regeering bij toekenning der belooningen 
tot leiddraad gestrekt hebben, ook deze behoord heeft, om, behoudens 
enkele onvermijdelijke uitzonderingen, niet op nieuw eerbewijzen toe 
te kennen aan diegenen die reeds bij vroegere gelegenheden een bewijs 
van goedkeuring op hun streven hadden ontvangen, erken ik ten volle 
dat er niet de minste reden tot beklag bestaat voor mij, die reeds voor 
jaren met het Kidderkruis vanden Nederlandschen Leeuw, en onlangs, 
bij de viering van het tienjarig bestaan van het Aardrykskundig Ge- 
nootschap, met het Kommandeurskruis van de Eikenkroon werd ver- 
sierd. 

Ten uwen opzichte, Mijne Heeren ! moét een andere regel van uit- 
sluiting gevolgd zijn, die niet zoo gemakkelijk is te ontdekken. Zou 
het ook deze zijn, dat gij bij de Tentoonstelling slechts de, wel is 
waar hoogst nuttige, maar nederige taak van werkbijen hebt vervuld ? 
Het is toch van ouds bekend : „de bijen maken haar honig niet voor 
zich zelven". Voor arbeid is zelfvoldoening de hoogste belooning, en 
wellicht heeft de Regeering gemeend, dat wat zijne belooning in zich 
zelf vindt, uitwendigen glans noch behoeft, noch verlangt. 

Ik voor mij deel niet geheel in deze opvatting, en ik zou aan ü, 
viertal wakkere mannen, die naar menschelijke berekening den eind- 
paal uwer loopbaan nog lang niet bereikt hebt, gaarne op uwen verderen 
levensweg de aanbeveling hebben zien medegeven die gelegen is in een 
eereteeken waarmede men de borst vëtsieren mag. 

Eere wien eere toekomt! Ligt het geheel buiten mijn vermogen U 
te bezorgen wat ü van hooger hand tot mijne spijt onthouden is, gy 
zult vertrouw ik van mij wel een klein bew\js van hoogachting en 
waardeering willen aannemen, tot welks aanbieding ik mij bevoegd 
acht, omdat ik, in mijne hoedanigheid van Eerevoorzitter der Koloniale 
Afdeeling, de beste gelegenheid had met de diensten door U aan die 
afdeeling bewezen nauwkeurig bekend te worden. 



Digitized by 



Google 



113 

Aan ü, Mijnheer Henny! vraag ik vergunning het aan te bieden, 
omdat ik met achting en bewondering vervuld ben voor den trouwen 
ijver waarmede gy U geheel belangeloos aan het Secretariaat derNe- 
derlandsche Koloniale Afdeeling hebt gew^d. in die mate zelfs, dat 
gij in de barre maanden die aan de opening der Tentoonstelling voor- 
afgingen, uwe zelfopoffering moest bekoopen met eene gevaarlijke ziekte, 
die U aan den rand van het graf bracht, en dat g^j den moed hadt, 
nauwelijks hersteld, uwe moeielijke taak met dezelfde toewijding te 
hervatten en tot den einde toe te volbrengen. 

Aan U, Mijnheer Stortenbeker ! omdat de Nederlandsche Koloniale 
AMeeling aan u het smaakvolle en doelmatige gebouw, met zijne keu- 
rige decoratie, verschuldigd is, waarin de schatten der Nederlandsche 
Koloniën werden tentoongesteld, en omdat uwe hulp en voorlichting, 
berustend op uwe b\j gelegenheid der jongste Parijsche Tentoonstelling 
verkr^en ervaring, steeds gewillig verleend, b\j de opstelling dier 
voorwerpen van onberekenbaar nut is geweest. 

Aan U, Mijnheer AnkersmitI omdat gij u geheel belangeloos met 
onbezweken volharding hebt gekweten van de omvangrijke administra- 
tie der goederen en het toezicht op het personeel der gansche Ne- 
derlandsch-koloniale en ethnographische afdeelingen, en het voor een 
goed deel aan uwe uitnemende zorgen is toe te schrijven, dat de 
goede orde en veiligheid in deze afdeelingen nooit een oogenblik z\jn 
gestoord. 

Aan ü eindel\jk. Mijnheer Veth ! — maar de nauwe betrekking 
waarin ik als Vader tot U sta, maakt mij wel tot den ongeschiktsten 
persoon om uwe diensten en verdiensten te schatten. Toch mocht 
dit voor mij ook geen reden zijn, om u van dit kleine bewijs van 
waardeering uit te sluiten, daar het van algemeene bekendheid is, 
dat gij schier twee volle jaren, eerst in Indië, later op het terrein 
zelf, in het belang der Tentoonstelling z\jt werkzaam geweest; dat 
door u het materiaal is bijeengebracht voor die plastische voorstel- 
lingen uit het Indische volksleven, die het zoogenaamde Koloniale 
Park tot een der aantrekkelijkste plekjes van de Tentoonstelling 
vormden, en dat gij voor de huisvesting, de kleeding en voeding der 
talrijke naar Europa overgevoerde inlanders gezorgd hebt en orde en 
tevredenheid steeds onder hen hebt weten te handhaven. 

Wat ik u kan aanbieden, Mijne Heeren I is op zich zelf eene 
kleinigheid. Het is niet In het onbeduidende geschenk, — al is het 

8 



Digitized by 



Google 



114 

ook dat gy wellicht de keuze van een gebonden exemplaar op groot 
papier van den Catalogus der Nederlandsche Koloniale Afdeeling als 
herinnering niet ongepast oordeelt, — het is alleen in de gezindheid 
waaruit z\j voortvloeit, dat de waarde dezer handeling kan gelegen 
z\jn. Zoo gy een exemplaar van dit werk, waaraan ik menigen dag 
heb ten offer gebracht, als een bewgs mgner hoogachting en dank- 
baarheid aanvaarden wilt, ben ik meer aan U dan gy aan my ver- 
plicht 

P. J. VETH, 
Leiden^ 8 Januari 1884. 

Eerevoorxitter der Koloniale Afdeeling. 



Digitized by 



Google 



Bijlage G. 



L IJ S T 



eSSCHBIFTEN YAN D. D. YETH. 



1. Brieven en rapporten over de Sumatra-expeditie, met zes kaarten, ver- 
spreid voorkomende in het eerste deel der B\jbladen by het Tijdschrift 
van het Aardr^kskundig Genootschap, 1879. 

2. Stukken over de Sumatra-expeditie^ tijdens de reis opgenomen in de 
Nieuwe Rotterdamsche Courant en hierboven herdrukt, als B\jlage A — C. 

5, Aardrykskundige beschrijving van Midden-Siunatra, met Atlas van 16 
Kaarten, Leiden, £. J. Brill. 1882. 

(Vormt het tweede hoofddeel van het werk : Midden-Simiatra. Rei- 
zen en onderzoekingen der Sumatra-expeditie, uitgerust door het 
Aardr^ksk. Genootschap). 

4. Reizen door Simiatra, in „de Aarde en haar Volken", Jaarg. 1881, bl. 
1—16, 48—64, 105—120, 177—202, met Kaart en vele houtsneden naar 
Veth's phothographiën. 

£ene vertaling van dit reisverhaal, met nog belangrük erooter aantal 
houtsneden van dezelfde herkomst, in „Ie Tour du Monde", 1880. 

6. Von der Niederlftndischen Expedition nach Zentral-Sumatra, 1877—1879, 
in „Aus allen Welttheilen", 18« Jahr (1881- 1882), S. 86, 74, 92, 102, 188. 

6. Een woord bij de kaart van de voornaamste wegen in het zuidelnk 
deel der residentie Palembang, in ^Tijdschrift van het Aardr\jksk. 
Genootschap". Dl. V (1881), bl. 106, met kaart 

7. De zwevende kabelspoorweg en ziin toepassing by de ontginning der 
Ombilin-kolen, in „ïndische Gids' , Mei 1881, bl. 827—836. 

8. Das Ombilin-Kohlenlager Sumatra's, met twee kaartjes, in „Deutsche 
Geographische Biatter", Bd. IV (1881), bl. 105-110. 

9. Eene stoomtramverbinding tusschen Padang en de Padangsche Boven- 
landen, en de exploitatie der Ombilin-kolen met behulp van een zwe- 
venden kabelspoorweg naar de Brandew\jnsbaai. Leiden, 1882. Niet 
in den handel. 

10. Eenige opmerkingen naar aanleiding van de KolonialeKroniekin.de 
Economist" van 1882, in „Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indiö" 
van 8 Mei 1882. Hierboven herdrukt als B\jlage D. 

11. Voordracht over het plan eener expeditie naar de Cunene, in „Tijd- 
schrift van het Ned. Aardr\jksk. Gen." 2« Serie, Dl. I, Verslagen en 
Meded., bl. 824—830. 

Dit stuk is hierboven naar eene vroegere veel uitvoeriger redactie 
herdrukt, als Bglage E. 



Digitized by 



Google 



116 

12. Brieven van de Westkust van Afrika, n°. I— V, met een vervolg door 
P. J. Vet», n\ VI— VHI, in „het Nieuws van den Dag" 18 Febr. — 26- 
November, 1885. Herdrukt in „Tydschrift van het Ned. Aardnjksk. 
Gen." 2« Serie, Dl. Hl, Versl. en Meded., bl. 22—88, 191-214,327-889. 



Kaarten van de Kei- of Evar-eilanden en van het landschap Deli met 
de partikuliere ondernemingen, bij artikelen van P. J. Vbth in „T. 
V. h. Aardr. Gen." Dl. II, 1877 ; van Midden-Sumatra voor „Petermann's 
Mittheilungen", Bd. XXVI. 1880. by een artikel over de Sumatra-ex- 
peditie van P. J. Veth; en voor de „Reizen in Midden-Sumatra door 
A. L. VAN Hasselt en Joh. F. Snelleman," uitmakende het eerste 
hoofddeel van het werk -Midden-Sumatra". Leiden, E. J. Brill, 
1881—1882. 

Midden-Sumatra. Photographie- Album, 145 photographiën op 7& 
bladen. Leiden, E. J. Brill, 1879. 



Digitized by 



Google 



IIEIS VAN D. D. VETH IN ZUIDWESTELIJK AFRIKA. 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



INLEIDING. 

Voorbereiding. — UitrusÜDg. — Personeel. — Dekking der 
uitgaven. — Aard en doel van dit reisverhaal. 



In het hierboven medegedeelde plan(') van een onderzee- 
kingstocht in Zuidwestelijk Afrika heeft Veth zelf kort en 
bondig vermeld wat hy met deze reis beoogde en hoe hij 
zich voorstelde ztjn doel te kunnen bereiken. Over de voor- 
bereiding zelve heeft hü daar niet gesproken. Hy heeft niet 
vermeld dat hy ernstige pogingen heeft aangewend om Lord 
Mayo te spreken en van hem persoonlijk nadere inlichtingen 
te ontvangen, en dat een tochtje met dat doel naar Londen 
ondernomen, wel, door de afwezigheid van den edelen Lord, 
die weder op reis was gegaan, het doel gedeeltelijk had 
gemist, maar hem toch de gelegenheid had verschaft het 
een en ander van een zijner reisgenooten te vernemen en 
in overleg te treden met eenige der uitstekendste leden van 
het Geographisch Genootschap te Londen. De gunstige in- 
druk dien hü daar gemaakt had, blijkt uit het woord in de 
Proceedings (*) aan zyne nagedachtenis gewijd, en meer nog 
uit een brief van den heer Gust aan zijn vader, waarin de 



(*) In B^lage £ achter Veth's biographie, bl. 101. 

(«) Proceedings of the B. Geogr. Society, Vol. VII, 1885, p. 671. 



Digitized by 



Google 



120 

volgende woorden voorkwamen : „We expected so much 
from his African expedition. Your son has left an honour- 
able reputation, and, had he lived longer, would have been 
distinguished as a true explorer." 

Ook uit een ander oogpunt was niets verzuimd om het 
welslagen dezer onderneming te verzekeren. Aan de aan- 
beveling van den beroemden Portugeeschen reiziger Serpa 
Pinto, met wien Veth in Engeland persoonlijk had kennis 
gemaakt, en aan de tusschenkomst van het Aardrijkskundig 
Genootschap te Amsterdam by het zustergenootschap te 
Lissabon , dankte hy eene reeks van introductiebrieven 
bij de Portugeesche autoriteiten op Afrika's Westkust, 
deels algemeene, deels ook bijzondere, gericht aan den Gou- 
verneur-Generaal van Angola, den Gouverneur van Mossa- 
medes, den Chef der Portugeesche Missie te Huïlla, en den 
Chef van het Maritiem Station ter Westkust van Afrika, 
welke stukken hem overal eene vriendelijke en hulpvaardige 
ontvangst verzekerden. Ook de Nieuwe Afrikaansche Han- 
delsvennootschap te Rotterdam, zoo roemrijk bekend door 
hare welwillendheid, betoond aan alle reizigers die Afrika 
bezoeken, bleef niet achter nu het een Nederlandsch reisge- 
zelschap gold, en stelde hare schepen voor het vervoer van 
personen en goederen, hare faktoriën voor een gastvrij 
onthaal, en de hulp harer talrijke agenten, vooral ook voor 
de bezorging der financiëele aangelegenheden, op de onbe- 
krompenste wyze ter beschikking van den heer Veth. 

De wetenschappelijke uitrusting was zoo uitgebreid en 
volledig, als ze zeker niet dikwijls voorkomt, en ook slechts 
zijn kan voor een reiziger die het voornemen heeft gedu- 
rende langen tijd in dezelfde streek te vertoeven, en daar 
een station te kiezen waar het depot is zijner goederen en 
waarheen hy telkens van zyne verschillende excursies terug- 



Digitized by 



Google 



121 

keert. Z^j omvatte een volledig stel van de beste instrumen- 
ten voor astronomische, meteorologische, topographische en 
hypsometrische waarnemingen, een photographischen toe- 
stel met een ruimen voorraad van alle benoodigdheden, 
werktuigen voor geologisch onderzoek en anthropologische 
metingen, portefeuilles en papier voor gedroogde planten, 
allerlei toestellen voor het vangen en conserveeren van 
verschillende soorten van dieren, en de noodigste weten- 
schappelijke handboeken en kaarten. Maar ook voor ver- 
voermiddelen was op ruime schaal gezorgd. Veth had, 
naar zyn eigen teekening, een stevigen ossenwagen laten 
maken, om zoowel de hulp .eener karavaan van dragers, 
het groote struikelblok der Afrika-reizigers, als het ge- 
bruik der vaak gebrekkige, halfversleten en toch slechts 
voor hoogen prUs verkrijgbare ossenwagens der boeren 
te kunnen ontgaan. In dien wagen zouden de instru- 
menten, de geweren en ammunitie, mede in ruimen voor- 
raad voorhanden, en de voor ruil met de inboorlingen be- 
stemde goederen, bij het vervoer naar het station en op 
langere tochten, geborgen worden, en bij ziekten of zware 
regens ook de reizigers zelven eene plaats kunnen vinden. 
Aan de raderen zouden trochometers bevestigd worden, eene 
soort van loggen, waardoor het aantal wentelingen van het 
rad werd aangewezen, om tot middel van bepaling der 
afgelegde afstanden te dienen, gelijk ook pedometers aan- 
wezig waren om de te voet afgelegde afstanden naar het 
aantal der schreden te berekenen. 

Was de wagen vooral voor het vervoer der goederen be- 
stemd, ten behoeve der personen zouden twee paarden 
worden medegenomen, behoorende tot het zestal ponies 
van de beste rassen van den Indischeu Archipel, die, bij 
het einde der Koloniale Tentoonstelling te Amsterdam, in 



Digitized by 



Google 



122 

handen van Veth achtergebleven waren. De twee die 
aan de reis zouden deelnemen, waren afkomstig van de 
eilanden Soembawa en Soemba of het Sandelhout-eiland*), 
en behoorden dus tot de edelste rassen van den Indischen 
Archipel. De deelen van Afrika die Veth bereizen wilde, zijn 
voor paarden een gevaarlyk land ; maar hjj stelde zich voor 
dat zyne Oost-Indische ponies, waarmede h\3 voortrefifelyk 
wist om te gaan, het klimaat van Afrika's Zuidwestkust 
beter dan Europeesche paarden zouden verdragen, en achtte 
het althans wel de moeite waard om er eene proef mede 
te nemen, welker resultaat ook aan latere reizigers zou 
kunnen ten goede komen. Het span was aan velen in den 
lande bekend. Nog onlangs maakte de heer Weruméus 
Buning, Directeur van het Museum van Land- en Volken- 
kunde te Rotterdam, er melding van in ztjne beschrijving 
van dat Museum. „Kort voor z^n vertrek naar Afrika," zegt 
hU, ^mocht ik met den heer Veth kennis maken, en praatten 
wij uren lang, en beloofde hiJ ook ons Museum goed te 
bedenken. Nog zie ik hem 's avonds met zijn rijtuig en de 
bekende kleine Indische paardjes wegrijden, zooals altijd 
vol moed en ijver voor de toekomst." Veth had kort te voren 
een aantal voorwerpen, waaronder de keur zijner photogra- 
phiën van Midden-Sumatra die hij te Amsterdam had ten- 
toongesteld *), aan dat Museum geschonken. 

Behalve deze paarden bestemde Veth ook een viertal 
Javaansche honden, die mede op de Amsterdamsche Ten- 
toonstelling waren te zien geweest, om hem op zijne Afri- 
kaansche reis te vergezellen. Zij bestonden uit één gewonen 
gladharigen Javaanschen hond en drie langharige honden 



(») In den Catalogus der Nedtrlandsche Koloniale Afdeeling vermeld 
Groep n, Klasse X, B, no. 78, h en i. 
C) Zie boven, bl. 81. 



Digitized by 



Google 



123 

uit het Tenggersche gebergte. Zy zouden des nachts als^ 
waakhonden dienst doen ; maar h\j had ze tevens allen op- 
de jacht laten africhten. 

Nog verdient vermelding dat, om belemmeringen in het 
rivieronderzoek te voorkomen, Veth zich in Engeland eene 
zoogenaamde Berthon-boot had aangeschaft, een vaartuig^ 
uit lichte, doch waterdichte stof bestaande, dat in twee ge- 
makkelijk aan elkander te verbinden helften kan gesplitst,, 
en in twee betrekkeUjk kleine pakken, waarin aan banken» 
riemen en verder onmisbaar houtwerk op vernuftige wijze- 
een plaats is gegeven, zonder veel bezwaar kan worden mede- 
gevoerd. Om op plaatsen waar het terrein-onderzoek door de 
dichte plantbekleeding belemmerd wordt, de beklimming^ 
van hooge boomen gemakkelijk te maken, werden ook een 
paar klim\jzers medegenomen, zooals in sommige streken 
bij het spannen der telegraafdraden gebruikelijk zijn. 

Eindelijk bevonden zich biJ de uitrusting nog eenige ar- 
tikelen die bij eene huishoudelijke inrichting te midden der 
boeren-kolonie van Humpata zouden kunnen dienst doen, 
waaronder vooral velerlei zaden van bloemen en groenten 
en eene massa Amerikaansch timmermansgereedschap ver- 
melding verdienen. 

Bij zulke grootsche plannen en zulk eene omvangrijke 
uitrusting, kon Veth natuurlijk niet alleen staan ; hij had 
dringend behoefte aan een vertrouwden bediende, die hem 
bg het pakken en bewaken der goederen, bij de verzorging^ 
der dieren, biJ he verrichten der waarnemingen en biJ het 
photographeeren zou ter zijde staan. Aanvankelijk had hi^ 
het oog daarvoor gevestigd op een zijner trouwe helpers bi^ 
de Tentoonstelling, die hem ook naar Afrika volgaarne zou 
zijn gevolgd, indien niet zijn familie zich daartegen verzet 
had. Voor deze teleurstelling werd hij echter spoedig scha- 



Digitized by 



Google 



124 

<ieloos gesteld, toen de Heer L. J. Goddefroy, een raan van 
veel ervaring, die vroeger als kapelmeester b\\ de infanterie lan- 
den tijd in Nederlandschlndiéhad vertoefd, later eenige jaren 
als opzichter en waarnemend custos aan 'sRyks Ethnogra- 
phisch Museum te Leiden w^as werkzaam geweest, en daar- 
Kioor goed op de hoogte was van de vereischten om eene ethno- 
logische collectie samen te stellen, te verpakken en te be- 
waren, zich bereid verklaarde hem te vergezellen. Het lot 
-begunstigde Veth door hem, nevens dezen, ook nog een twee- 
-den reisgezel toe te voegen, die zich voornamelijk met het 
schieten en vangen van zoogdieren en vogels, het praepa- 
reeren van huiden, en het zoeken en conserveeren van lagere 
diersoorten zou bezighouden. De heer P. J. van der Keilen, 
•een jongmensch van nauw 20 jaren, die, buiten Leiden op- 
-gevoed, een vrij ervaren jager was en zich reeds eenigen 
tijd aan het Museum van Natuurlijke Historie te Leiden in 
-de taxidermie had geoefend, had het plan gevormd een mid- 
•del van bestaan te zoeken door het verzamelen van voor- 
werpen van natuurlijke historie in de Nederlandsche West- 
Indische Koloniën. HiJ was dus voornemens zich eerlang 
naar Suriname te begeven, toen hij toevallig Veth ontmoette 
•en diens Afrikaansche plannen leerde kennen. Nu ontwaakte 
•bil hem de lust om zich bij dezen aan te sluiten en ook 
zijn geluk in Afrika te beproeven. Zijne ouders, die hem 
liever in het gezelschap van een man van meer ervaring, 
dan alleen zagen op reis gaan, gaven daartoe gereedelijk 
hunne toestemming. 

Voor Veth was de aanwinst dezer beide reisgezellen een 
groot voordeel. Niet slechts was hem nu bij ziekte en onge- 
val hulp en toespraak verzekerd, ook de resultaten zouden 
er biJ winnen. Hij kon zich nu meer uitsluitend aan de 
geographische waarnemingen wijden en aan Goddefroy het 



Digitized by 



Google 



125 

maken eener ethnographische, aan v. d. Keilen het bijeen- 
brengen eener zoölogische verzameling overlaten. Zij moes- 
ten echter tot hem in ondergeschikte betrekking bleven en 
zich tot stipte gehoorzaamheid verbinden ; maar werkeiyk 
was hö voor hen meer een vriend en leidsman dan een 
meester, en beiden waren weldra door sterke banden van 
genegenheid aan hem verbonden. Beiden zouden reizen ten 
laste der algemeene kas ; doch van der Keilen zou een deeï 
van de uitrusting betalen en de helft van den verkoopprijs 
der verzamelde dieren aan de algemeene kosten ten offer 
brengen, öoddefroy zou, behalve eene vaste wedde, eenige 
percenten van de opbrengst van het verzamelde genieten. 
Het is duidelijk dat eene zoo veelomvattende uitrusting 
belangrijke uitgaven vorderde, en het was te voorzien dat 
ook de kosten der reis aanzienlijk zouden ziJn. Voor de uit- 
rusting vond Veth belangrijken steun in het subsidie van het 
Aardrijkskundig Genootschap, en in de ruime bijdragen van 
Prins Roland Bonaparte, die zich, tijdens hij de Amsterdam- 
sche Tentoonstelling bezocht, bijzonder bij hem had aan- 
gesloten, en van de heeren Hendrik Muller Szn. en Dr. E. 
van Rijckevorsel te Rotterdam, A. W. van Eeghen en P. W. 
Janssen te Amsterdam, en Mr. Otto graaf van Limburg Stirum 
te *s Gravenhage. ZiJn vader opende hem een crediet bij de 
hoofdfaktorie der N. Afrikaansche Handelsvennootschap te 
Banana, en zoo was aanvankelijk in de eerste uitgaven vol- 
doende voorzien, terwijl hij hopen mocht de latere kosten 
deels door de vruchten zijner pen, waaromtrent hij met de 
Redactie van het Nieuws van den Dag eene overeenkomst 
had aangegaan, en de opbrengst zijner verzamelingen, deels- 
door de verdere bijdragen vanbelangstellenden te bestrijden. 
Men moet hierbij niet uit het oog verliezen, dat hij, eenmaal 
ruim van reisbehoeften en ruilmiddelen voorzien, daar van 



Digitized by 



Google 



126 

<ie inlanders al het noodige alleen door ruiling verkregen 
wordt, z\jn kapitaal, naar hg verwachtte, in den eersten 
tgd althans, niet dikwyis zou behoeven aan te spreken. 

Goed overlegd en degelijk voorbereid was dus de onder- 
neming, en groot was voor haar de kans van slagen. Toch 
slaagde zg niet. Voor het verhaal dezer reis, die niet slaagde, 
wordt thans de aandacht van den lezer gevraagd: „On se 
mécompte toujours dans Ie jugement qu'on fait de nos actions, 
quand elles sont plus grandes que nos desseins." Het woord 
is van la Rochefoucauld. Waar de verhouding omgekeerd is, 
en de plannen grooter zijn dan hetgeen ten uitvoer wordt 
gebracht, heeft, zoo het ons toeschynt, vaak dezelfde, mis- 
schien nog grootere misrekening plaats. De wensch dat in 
dit geval de adel van het streven niet zou miskend worden 
ter wille van de geringheid der resultaten, ziedaar wat ons 
4e pen in handen gaf. Aan de nagedachtenis van den moe- 
digen reiziger zyn wy verplicht hulde te brengen voor het- 
geen hy heeft willen doen, al kon hg het slechts voor een 
gering gedeelte volbrengen. Maar bovendien is ook uit de 
geschiedenis eener grootendeels mislukte onderneming nut- 
tige leering te trekken. 

Men meene echter niet dat geene enkele bgdrage tot de 
kennis van land en volk door deze reis is geleverd. Deaan- 
teekeningen en brieven zoowel van Goddefroy en van der 
Keilen als van Veth zelven, bevatten een schat van feiten 
^n opmerkingen, die, naar wg ons vleien, zoo goed mogelgk 
tot een geheel vereenigd, eene plaats in de Nederlandsche 
reisliteratuur niet geheel onwaardig zullen zgn. Doch onze 
berichten zgn onsamenhangend, fragmentarisch, en zullen 
hier en daar noodig hebben door de mededeelingen van anderen 
-die dezelfde streken bezocht hebben, eenigszins te worden aan- 
gevuld en toegelicht. Wg zullen echter zooveel mogelijk 



Digitized by 



Google 



127 

vermijden aan dit reisverhaal het karakter eener compilatie 
te geven, omdat waar gegevens worden samengebracht aan 
reizigers van verschillend tydvak ontleend, een waar beeld 
onmogelijk wordt. Wy stellen ons voor van deze reis 
te leveren wat onze oude schrijvers „een waarachtig ver- 
haal" noemden, een trouw relaas van de wederwaardigheden 
der reizigers, zoo zuiver mogelijk uit hunne eigen mededee- 
üngen geput. 



Digitized by 



Google 



EERSTE HOOFDSTUK. 



SplitsiDg van het reisgezelschap. — Reis van Goddefroy en 
van der Keilen naar Banana. — Ligging van Banana. — De 
hoofdfaktorie der Nieuwe Afrikaansche Handelsvennootschap. — 
De Krn-boys. — Vrije arbeiders en slaven. - Zeden en gewoon- 
ten der Kongo-negers. — Negervorsten. — Handel. — Gods- 
dienst. - Gastvrije ontvangst onzer reizigers. - Van der Kei- 
len naar Boma en Vista. — Ethnologische en zoölogische 
verzamelingen. — De zandvloo. — Merkwaardige voorvallen te 
Banana. - Scheepvaartbeweging aldaar. — De duitsche expe- 
ditie van luitenant Schulz. 

Reeds van den aanvang af hadden onze reizigers met 

tegenspoed te worstelen. Het plan had lang zoo goed 

als vastgestaan, dat de ijzeren schroef-stoomboot Afrikaan^ 

een schip van 1175 ton, gevoerd door kapitein J. Vernes, 

en behoorende aan de Nieuwe Afrikaansche Handels- 

vennootschap te Rotterdam, die door dit schip eene gere- 

ie communicatie met hare hoofdfaktorie te Banana 

erhoudt, in Augustus 1884 de gezamenlijke reizigers en 

geheele bagage derwaarts zou overbrengen. Ongelukkiger 

se bleek het dat de lading te groot werd, dat inzonderheid 

noodige dekruimte voor de paarden op de Afrikaan zou 



Digitized by 



Google 



129 

ontbreken. Veth kon niet besluiten deze dieren achter te 
laten of hunne goede overkomst aan de zorg van vreemden 
toe te vertrouwen. Hij besloot met de paarden en twee hon- 
den achter te bly ven, en vleide zich toen met de hoop, dat hö 
binnen weinige dagen gelegenheid zou vinden, z^jne reisgezel- 
len t^ volgen. Hy werd in die verwachting teleurgesteld. Wy 
zullen later zien dat hü, door een noodlottigen samenloop van 
omstandigheden, tot groote schade voor zyne onderneming en 
zonder eenig nut voor zich zelven, eerst bUna twee maanden 
later dan zijne reisgenooten de haven van Banana bereikte. 
Wy zullen thans eerst van der Keilen en Goddefroy op 
hunne reis naar „'t Afrikaensche strand" vergezellen. Den 
228ten Augustus Scheepten z\] zich in, nadat vooraf verre- 
weg het grootste deel der bagage, ook de ossenwagen, eene 
plaats aan boord had gekregen; te Banana zou een en 
ander gelost worden en zouden zij de komst van hunnen 
chef afwachten. Veth was b\j hunne inscheping tegenwoor- 
dig en riep hun een hartelijk ^tot wederziens'* toe. Zonder 
wederwaardigheden, — ongerekend de voortdurende zeeziekte 
van van der Keilen, — vervolgden zy de reis, met eene 
groote boot, de Lpanda, voor de kustvaart der Afrikaansche 
Handelsvennootschap bestemd, op sleeptouw. Zoo kwamen 
zy den 31s*«n Augustus by Madeira, waar, uit vrees voor 
cholera, quarantaine-maatregelen ook voor Nederlandsclie 
schepen verordend waren, ofschoon Nederland gelukkig van 
deze epidemie geheel vry was gebleven. Niemand mocht 
van boord en ieder was dus tevreden dat de reis nog den- 
zelfden dag werd voortgezet. Den- 28»ten Septemi)er, dus 
na 29 dagen reis, mocht men zich in de behouden aankomst 
te Banana verheugen. Onze reizigers zouden daar tyd in 
overvloed hebben, om alle merkwaardigheden van de plaats 
en hare bewoners te leeren kennen. 

9 



Digitized by 



Google 



130 

Banana ligt aan de Kongo-monding, op den noordelijken 
oever, en derhalve in het gebied van den vryen Kongo-staat, 
dat te dier plaatse züne geringste breedte heeft, en zich, om 
een uitweg naar zee te zoeken, tusschen de Fransche en 
Portugeesche bezittingen wringt. De mond van de Kongo 
levert een treffend gezicht op. By het binnenkomen heeft 
men aan de rechterhand de landtong Padrao, een moerassig 
dicht begroeid stuk grond, omlgst door rhizophoren, en hier 
en daar met fraaie boschjes van waaierpalmen (Borassvta) (^ ) 
bezet ; aan de linkerhand Banana-punt, in naam een schier- 
eiland, maar Inderdaad een eiland, daar het alleen door een 
rhizophoren-woud met den vasten wal verbonden en slechts 
met een vaartuig te bereiken is. Zonder de tusschenkomst van 
den mensch zou deze zandbank, waaraan het rivierwater 
aan de ééne, de golven van den Oceaan aan de andere zyde 
knagen, misschien reeds lang verdwenen zyn. Een Rotter- 
damsch handelshuis begon in 1857 zijn handel op Afrika's 
Westkust tot bezuiden den evenaar uit te strekken, kocht 
hier in 1862 eene faktorie van het Fransche huis Regis, dat 
genoodzaakt was zlJn handel in negers te staken, (*) en ver- 
bouwde ze allengs tot het omvangrgke établissement „Hol- 
land" genaamd, dat na den val der firma Kerdyk en Pincoffs 
in handen der tegenwoordige Nieuwe Afrikaansche Han- 



(*) De BorassiM'palm^ die zoo dikwyls bij de schryvers over Afrika's 
Westkust, ook onder den populairen naam van waaierpalm^ vermeld wordt, 
is vaak verward met Borassua flahelUformis, den palmyra- of lontar- 
palm van Hindostan en den Indischen Archipel, die echter volgens het 
gewone gevoelen der botanici tot Azi6 beperkt 'is. Afrika heeft eene nauw 
verwante en zeer verbreide soort in Borassus Aethiojmm, die zich hoofd - 
zakeiyk onderscheidt door een uitzetting van het midden van den stam. 
Waar8ch\jnl\jk is deze laatste bedoeld. 

(«) Zie Robidé v. d. Aa, Afrikaansche Studiën, blz. 129. 



Digitized by 



Google 



131 

dels vennootschap is overgegaan. Hoe geweldig ook de schok 
was die in Nederland door den val der zoo algemeen ge- 
achte Afrikaansche Handelsvereeniging was teweeggebracht, 
ter kuste van Afrika ging de onderneming schier ongemerkt 
in handen harer opvolgster over, zonder dat haar krediet 
eenige schade leed. 

De plek waar de Nederlanders zich hier vestigden, was 
weinig aanlokkend, maar, vertrouwd als zy waren met de 
kunst om den krtjg met de golven te voeren, minder af- 
schrikwekkend voor hen, dan zti voor andere natiën zou 
geweest ziJn. De zeeweringen die ze schiepen door het heien 
van sterke palen, het aanbrengen van aarde en steenen en 
het aanplanten van een menigte palmen (*)i wier vezelige 
wortels den van natuur lossen bodem bijeenhouden, hebben 
het doel volkomen bereikt. 

Bedenkt men dat de rivier achter Banana-punt een kreek 
of bocht vormt, die zoo diep is dat de grootste schepen 
haar kunnen bevaren, en zoo ruim dat er voor een geheele 
vloot plaats is om te ankeren, dan zal men gemakkelijk 
inzien, hoe uitmuntend deze plek voor een groot han- 
dels-établissement is gekozen. Mochten de verwachtingen 
die thans door velen van het vrye Kongo-gebied als han- 
delsstaat gekoesterd worden, en die zelfs plannen tot den 
aanleg van een spoorweg hebben doen opkomen, zich ook 
maar ten deele verwezenlijken, dan zou de haven van Ba- 
nana eene der eerste handelshavens der wereld worden. 
Veth geloofde echter dat die verwezenlijking zich nog lang 



(O Waarschgnlijk is hier niet de reeds vroeger vermelde Barasaus, 
maar de Hyphaene guineensiSf nauw verwant met den doempalm van Egypte, 
bedoeld, die hier gewoonlijk langs de kustlijn en op kleine zandige gras- 
vlakten dicht daarachter groeit. Zie Büttikofer, Mededeel ingen over Lihe- 
riOf bl. 8. 



Digitized by 



Google 



132 

zal laten wachten. „Voor zoover m\j bekend is," zegt hy in 
een zijner brieven, „loopt de Kongo-rivier boven de water- 
m door een moerassige landstreek. Van belangr^ke pro- 
en die daar vandaan zouden kunnen komen, heeft men 
t vernomen. Welke goederen moeten dan het belangrijke 
oer opleveren, waarvan de aan te leggen spoorweg zou 
aen bestaan?" 

)ch de wellicht te rooskleurige voorstelling der toekomst 
t ons de oogen niet doen sluiten voor Banana's tegen- 
rdige beteekenis, vooral voor z^Jne beteeken is. voor Ne- 
and, die er wellicht niet bö winnen zou, indien naast 
Tederlandsche faktorie even machtige concurrenten ver- 
n. Ook nu reeds is er te Banana een Fransch, een En- 
ch en een Portugeesch huis; maar zö allen worden in 
liet en omvang van zaken ver door het Nederlandsche 
, overtroffen. De Afrikaansche Handelsvennootschap heeft 
, behalve de hoofdfaktorie met hare uitgestrekte bijge- 
?7en, twee succursalen, die de namen Rotterdam en 
ravenhage dragen, en die ieder onder het beheer van 
eigen agent staan. In de hoofdfaktorie wordt in het 
ïel geen handel gedreven, behalve den aankoop van 
)odigdheden voor de keuken en dergelijke. Zij is het 
raaipunt, hoezeer niet in de letterlijke beteekenis des 
rds, van de vele stations die de Vennootschap hooger 
tan de rivier en langs een uitgestrekt deel der kust be- 
de stapelplaats voor de goederen, die in deze stations 
ien opgekocht; het magazijn voor de ruilmiddelen en 
eet- en drinkwaren, ten behoeve van het personeel der 
oriën uit Nederland gezonden. Hier lossen en laden de 
mbooten en zeilschepen, zoowel die tusschen Rotterdam 
Banana varen, als die voor de kustvaart en voor den 
st op de Kongo bestemd zijn ; hier is de zetel van den 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 






a 

SS 



«S 



Digitized by 



Google 



133 

Hoofdagent, wiens bevelen door al de andere agenten moeten 
geëerbiedigd worden. Voor den handel die te Banana zelf 
gedreven wordt, z^n de huizen ^.Rotterdam" en „'sGraven- 
hage" bestemd. 

Aan het uiteinde der landtong van Banana-punt ziet men 
by het invaren der haven eerst het aan de Nederlandsche 
faktorie behoorende kruidhuis, in welks nabijheid ook de 
begraafplaats ligt. Dan volgen eenige magazijnen, door het 
huis „Rotterdam" gescheiden van de wqningon der inland- 
sche arbeiders en bedienden. Aan deze grenzen de verblijven 
voor de Europeesche werklieden, waartegenover eenige 
loodsen staan, voor den scheepsbouw bestemd. Daarop vol- 
gen het gebouw waar de palmolie gezuiverd wordt en de 
loods voor de zeilmakers, en eindelijk het hoofdgebouw met 
de daarby behoorende pakhuizen, kantoren en verdere bij- 
gebouwen. Verder binnenwaarts liggen eerst het Fransche, 
dan het Engelsche huis, vervolgens het huis 's Gravenhage, 
waar een Portugees als agent fungeert, het Portugeesche 
huis en eindeltjk het postkantoor. Men kan wel nagaan, dat 
op de beperkte strook lands waarop Banana gebouwd is, de 
grond niet minder waarde heeft dan in onze groote steden. 

De gebouwen ztjn allen van hout en zonder verdieping ; 
zij zyn van venster openingen voorzien, die met houten lui- 
ken gesloten worden. Zoowel de daken als de wanden z^n 
van buiten gewit en schitteren als ztj door de zon beschenen 
worden. Van binnen z^n de gebouwen luchtig en koel. Het 
drinkwater moet steeds uit de rivier worden aangebracht, 
maar is, na gefiltreerd te zijn, zeer zuiver van smaak. 

Toen onze reizigers te Banana kwamen, woonden de in- 
landsche arbeiders nog in de primitieve hutten van hun 
eigen maaksel, bestaande uit vier paaltjes op een ouderlin- 
gen afstand van twee meters in den grond geslagen, gevat 



Digitized by 



Google 



134 

•in wanden van bladeren, gedekt met hetzelfde materiaal, 
en voorzien van eene kleine opening, waardoor men slechts 
bukkende kon binnentreden. In elk van die ellendige ver- 
blijven was een geheel gezin gehuisvest. De Afrikaansche 
Handelsvennootschap was echter reeds toen bezig om deze 
woningen door veel betere te vervangen en bracht dien ar- 
beid spoedig ten einde. In het behartigen van de belangen 
der werklieden staat dit handelslichaam in deze streken 
nagenoeg alleen. 

De arbeiders-bevolking van Banana bestaat uit zeer hete- 
rogene bestanddeelen, en is uit verschillende streken van 
Afrika bUeengobracht. Zeer onderscheiden van de anderen 
zyn de Kru-negers, hier gewooniyk Kru-boys genoemd, en af- 
komstig van de Kru-kust in het Zuiden van Liberia. (') Door 
hun stevigen, broeden lichaamsbouw, hun harde, scherpe ge- 
laatstrekken en hunne taal, niet minder dan door hunne eigen- 
aardige gewoonten en door hunne afzondering van andere 
inboorlingen, waarin zich het bewustzijn uitspreekt van een 
eigen volk te z\jn, onderkent men ze gemakkelyk van alle 
andere te Banana vertegenwoordigde negerstammen. De 
Kru-boys zgn nagenoeg de eenige Afrikanen van de West- 
kust die eenigermate voldoen aan de eischen door Europe- 
anen aan geschikte werklieden gesteld ; zy hechten zich aan 
hunne meesters en dienen hen getrouw. Gewooniyk verbin- 
den zij zich voor twee of drie jaren tegen een maandgeld 
van vier tot zes dollars, dat hun b\jna altijd in goederen 
wordt uitbetaald. Op de faktoriën worden zü ingedeeld in 
ploegen van 8 tot 10 man, onder een hoofdman die aan een 



(') Zie Büttikofer, Mededeelingen over Liberia, bl. 68. Vgl. ook Jhr. 
J. A. RoöU, in het verhaal van den tocht der Aruba van Nieuwediep 
langs Liberia en Loanda naar Suriname, in ,f Jaarboek van de Kon. Ked, 
Zeemagt'% 1876—76, bl. 278. 



Digitized by 



Google 



135 

der beambten van de faktorie verantwoording schuldig is. 
Merkwaardig is het dat zg, bij nu en dan voorkomende ge- 
schillen tusschen de Europeanen der faktorie en andere ne- 
gers, steeds de party der blanken kiezen, en door onderlinge 
aaneensluiting aan hunne kwaadwillige landgenooten ontzag 
weten in te boezemen. In *t algemeen bezitten zy een aantal 
goede eigenschappen, die wel tegen de minder goede opwe- 
gen. Hun werk is zwaar, hun kost vrtj schraal, en toch ziet 
men hen meestal met opgewektheid, lachende en zingende, 
aan den arbeid. Zy moeten echter, daar z^j van natuur traag 
zyn, tot werken worden aangespoord. Ook zijn z\] in hooge 
mate zorgeloos, en daar zU ook voor diefstal niet altyd te- 
rugdeinzen, zyn zij weinig vertrouwen waard. Maar aan den 
anderen kant is het moeilijk tevredener en verdraagzamer 
menschen te vinden. De twistzieke en jaloersche aard der 
Kamerun -negers is hun geheel vreemd, en zg gedragen zich 
in den regel als goede kameraden, die uit eigen beweging 
en zonder morren de versnaperingen, die zij kunnen mach- 
tig worden, met elkander deelen. 

Maar trots deze vele goede eigenschappen komt het enkele 
malen voor, dat ook een Kru-neger wegens het een of ander 
misdryf moet gestraft worden. Kleine vergrijpen worden ge- 
straft met slagen op de palm van de hand, met de zooge- 
naamde palm-matorie, een stok met plak, uit één stuk 
gesneden. Wordt hiermede een groot aantal slagen toege- 
bracht, dan zwelt de hand op en is gedurende eenige dagen 
onbruikbaar. By belangryke misdr\jven worden slagen toe- 
gediend met een zweep, uit de huid van een nijlpaard ver- 
vaardigd. Maar ook deze straf schijnt hun weinig te deren. 
Goddefroy was er eens getuige van dat 50 zulke slagen aan 
een Kru-boy werden gegeven. Onmiddellyk na het onder- 
gaan van de straf liet de delinquent zich de billen met een 



Digitized by 



Google 



136 

mes kerven en met aztjn en zout in wrgven, om het zweren 
te voorkomen. Trouwens fijngevoeligheid moet men by deze 
hardhandige lieden niet zoeken. Een ander maal zag Godde- 
froy hoe een meisje van ongeveer zeven jaren bezig was 
een groote wond aan de voeten te reinigen, zonder dat de 
daarb\j aanwezige moeder er ook maar een enkele maal naar 
omzag. Ook zag hl) eens in een vechtpartij tusschen twee 
Kru-boys den een den ander met een ledige kruik een slag 
in het aangezicht toebrengen, die hem een groot deel van 
ziJn neus kostte. 

Onder de vrije arbeiders die men te Banana aantreft, be- 
hooren ook vele Kabinda's, een intelligent ras, dat onder 
de negers der Westkust op den hoogsten trap van bescha- 
ving staat. Zij zyn afkomstig uit de stad Kabinda, die ruim 
50 kilometers ten N. van Banana aan het strand is gelegen 
en behoort tot het landschap Kakongo. Zij verdienen door- 
gaans den kost als schr^n werkers en scheepstimmerlieden 
en velen hunner hebben zelven slaven en stellen op het 
bezit daarvan grooten prijs. Kabinda*s die twee of drie slaven 
in dienst hebben, zijn te Banana niet zeldzaam. 

Ook de huisbedienden der Europeanen zijn doorgaans vrü 
en behooren dikwijls tot voorname negerfamilién. Men noemt 
ze muleks en prijst zeer den takt, dien zij spoedig verkrijgen, 
om hunne meestors op te passen en aan tafel te bedienen. 

Behalve de arbeiders die zich slechts voor een bepaalden 
tijd, b. V. twee of drie jaren, verhuren, en een vooraf bepaald 
loon ontvangen, zijn er ook ware slaven, die men echter 
sedert de opheffing der slavernij zoo niet meer noemt, maar 
die Crumano's, of in de wandeling Corumaners, worden ge- 
heeten. (*) Zij zijn echter geen slaven van de Europeanen, 



(1) Zie Jhr. Roëll, t. a. p., bl. 311. Het bericht van RoeU heeft ons de 
korte aanteekeningen onzer reizigers op vele punten verduidelijkt. 



Digitized by 



Google 



137 

maar van de negervorsten, die ze aan de Europeanen voor 
geld afstaan, zonder hun recht op hen geheel te verliezen 
Het zou hun dus niet baten door hunne Europeesche mees- 
ters te worden vrijgegeven ; z\) zouden dan onmiddellijk tot 
den staat van slaven der vorsten terugkeeren. De Europeaan 
voorziet in hun onderhoud en behandelt hen als vr^en, al 
laat hij hen het minste soort van v^erk verrichten. Loopen 
zij van hem weg naar hun stam, dan is de vorst verplicht 
hen kosteloos terug te brengen. Meestal komen deze slaven 
uit de streken ten zuiden van de Kongo. Zü ziJn öf in dienst 
van individueele Europeanen, waaronder er in de kustplaatsen 
zelfs velen zijn die op deze wyze hunne huishoudsters verkre- 
gen hebben, doorgaans voor handelsartikelen die eene waarde 
van 40 è, 50 gulden vertegenwoordigen, öf zij zyn in dienst van 
de faktorie, en blijven daaraan vaak hun geheele leven ver- 
bonden. In hunne gelaatstrekken vertoonen velen dezer Cru- 
mano's de stompzinnigheid aan eene onderdrukte kaste eigen. 

Wy zullen niet uitweiden over de verschillende neger- 
stammen die aan de beneden-Kongo wonen. De aanteeke- 
ningen onzer reizigers stellen ons, al raadplegen wü daar- 
by de mededeelingen van anderen, ten hoogste in staat van 
de levenswgze en zeden dezer bevolking eene algemeene 
schets fs leveren. 

By den arbeid is de eenige kleeding der mannen een doek 
die de schaamdeelen bedekt ; buiten den arbeid vinden zij 
er behagen in zich met stukken van Europeesche kleeding 
te versieren, waarby zy de belacheiykste vertooning maken, 
daar doorgaans geen enkel stuk past en bü den een de broek 
te kort, by den ander de jas te lang is. Het zijn echter al- 
leen de mannen die zich zoo dwaas toetakelen. De vrouwen 
dragen altijd dezelfde kleeding; zij wikkelen zich eenvoudig 
in een stuk gekleurd doek van nagenoeg vijf meters lengte, 



Digitized by 



Google 



138 

waarvan het uiteinde over de schouders hangt. Aan den 
anderen kant echter brengen ook zy een zwaar offer aan de 
pronkzucht, door de enkels te bezwaren met een aantal 
koperen ringen, niet zelden tot een gezamenl\ik gewicht van 
zes of acht kilogrammen, waardoor de gang in hoogemate 
belemmerd wordt. Zij kennen aan die ringen eene bUzonder 
beschermende kracht toe en doen er ongaarne afstand van. 

Zoowel vrouwen als mannen rooken gaarne tabak en 
Hamboe. Dit laatste is het blad eener plant, dat gebrand 
wordt door er een kooltje vuur op te leggen, en waarvan, 
terwyi zü er beurtelings aan trekken, de rook ingezogen en 
door den neus uitgeblazen wordt. De rook werkt prikkelend 
op de ademhalingswerktuigen en veroorzaakt een hevig 
hoesten. Nog eene andere neiging heeft de zwakke kunne 
met de sterkere gemeen, namelijk de begeerte naar be- 
dwelmende dranken. 

Hun voedsel bereiden zy in de open lucht in steenen pot- 
ten. Het bestaat hoofdzakelijk uit palmnoten, visch en 
maniok, de vleezige knollen van Jatropha manihot (in 
West-Indië Kassave genoemd), die op verschillende w^jze 
toebereid worden. De wortel van den maniok is volwassen 
en tot spUs geschikt negen maanden nadat de struik ge- 
plant is, maar wil men hem in den hoogsten graad van 
volkomenheid nuttigen, dan moet hij achttien maanden in 
den grond blijven. Wij zullen hier niet spreken over de 
onderscheidene w^zen waarop de maniok in verschillende 
deelen van Afrika's Westkust tot voedsel verwerkt wordt; 
maar het verdient opmerking dat het meel, door de Portu- 
geezen farinha de pao genoemd, alleen in Angola, van 
Ambriz tot Mossamedes, op groote schaal wordt bereid, en 
b\jna nooit tusschen de Kongo en Ambriz. (') Bij de berei- 



(*) Zie Monteiro, Angola and the river CongOf London, 1876, lp. 290. 



Digitized by 



Google 



139 

ding wordt de wortel geschild, geraspt, in zakken gepakt, 
geperst, en op ijzeren of koperen platen, door vuur verwarmd, 
gedroogd. Het produkt dier bewerking heeft dan het voor- 
komen van grof zaagsel, en is een uitmuntende spijs. Dombe 
Grande, ten zuiden van Benguella, is wel de hoofdzetel dezer 
industrie. De maniok wordt er in groote hoeveelheden ge- 
plant en h\] duizenden mudden ter verscheping naar Ben- 
guella of Cuio vervoerd. 

Over het algemeen zijn de Kongo-negers erg onzindelijk. 
Hunne morsigheid, maar vooral de gewoonte van beide 
seksen om zich met palmolie in te smeren, zyn de oorzaken 
van den onaangenamen geur dien zy verspreiden, en die 
ten onrechte als een algemeen kenmerk van bijna alle 
Afrikanen wordt beschouwd (*). Geeft men hun een geschenk 
(das) (% hetzy een bon voor sterken drank (ma^a ftis) of iets 
anders, dan klappen zij in de handen als een bew^s van 
erken teiykheid. Eerbied of ontzag doen zij blijken door een 
weinig aarde te eten van den grond, waarop hun meerdere 
staat. 

Feestvieren is voor de kustnegers hetzelfde als dansen 
en rumdrinken. Meestal wordt er feest gevierd van Zater- 
dagavond tot Zondagmorgen, alsook by volle maan (•); maar 
onder de arbeiders altyd slechts met toestemming hunner 
meesters. Mannen, vrouwen, kinderen, zelfs vrouwen met 



Het bezinksel van het water waarin het meel gewasschen is, levert de 
bekende tapioha, 

{}) Vgl. H. H. Johnstone, Ihe rioer Cango, in Proceedings of the B, 
Geogr. Soc., V, 1888, p. 706. 

(s) Büttikofer, Mededeelingen over Liberia, bl. 87, schrift dash, 
(3) Dit laatste wordt vermeld door Bastian, Die Deutsche Expedition an 
der Loango-küstey Jena, 1874, I, S. 160. Het feestvieren op Zaterdag- 
avond zal wel, oorspronkeiyk althans, eigenlijk b\j het werkvolk derfak- 
toriën te huis behooren. 



Digitized by 



Google 



140 

zuigelingea, - alles danst biJ zulk een foest op de muziek 
van een paar trommen, en bij het licht van een in den 
grond gestoken flambouw. Die flambouw vormt het middel- 
punt waarom heen zich de dansenden bewegen, terwyl zij 
allerlei lichaams verdraaiingen maken en in koor zingend 
herhalen wat de voorzanger aangeeft. Onze reizigers, die 
weinig van de negertalen wisten, konden de woorden van 
hun gezang niet verstaan. Om over ztjn diepen zin te doen 
oordeelen, geven wü hier een door Bastian medegedeeld 
refrein (*). Het luidt „Tschinanga vendoengo tschina," d. i. 
^Laat ons dansen op de muziek van de trom!'* Is het 
nachtelijk feest geëindigd, dan levert de dtonken schaar den 
volgenden morgen een afkeerwekkend schouwspel op. 

Over de muziek der negers is het niet noodig veel te 
zeggen ; het komt bij haar veel meer op de hoeveelheid dan 
op de hoedanigheid van het voortgebrachte geluid aan. 
Treffend zegt daarvan Paul Güssfeldt: „Het begrip muziek- 
instrument is by hen zeer onbepaald, daar ieder voorwerp 
dat zich leent tot het voortbrengen van een rhythmisch 
gedruisch, b. v. een houten kist, als het te pas komt, tot 
muziek-instrument wordt bevorderd." (*) 

De meisjes, — de schoonste vindt men onder de Kabinda's — 
zijn omstreeks haar twaalfde jaar huwbaar. Wanneer een 
meisje voor de eerste maal in het huwelijk wil treden, 
moet zij zich minstens drie dagen achtereen de opsluiting 
laten welgevallen in de Casa das tintas (verfhuisje), die bij 
lederen negerstam of Povo voorhanden is. (') Zy wordt daar 
heengeleid öf door den jongeling die haar ten huwelyk be- 



(*) Die Deutsche Expedition an der Loango^küste, Jena, 1874, I, S. 161. 
(s) Aangehaald b\j Ratzel, Völkerkunde, I, S. 616. 

(3) Povo is eigenlyk een Poitugeesoh woord, dat een volkf een stamy de 
gezamenlijke bewoners van een stad of dorp aanduidt. 



Digitized by 



Google 



141 

geert, óf door hare ouders, ten einde haar den trouwlustigen 
aan te bevelen. Hier wordt zU van hare kleederen ontdaan 
en geheel ingesmeerd met de roode^aArwZa- verf, die ongeveer 
de kleur van menie heeft, terwyi zij aan de voeten sandalen 
ki-\jgt. Zij mag door niemand gezien worden dan door de 
kinderen (een knaapje en meisje) die haar bedienen, en de 
oude vrouwen die haar komen onderrichten in de kennis 
die haar als getrouwde vrouw noodig is. Ook moet zy ge- 
durende die drie dagen vasten. Indien het meisje geen 
minnaar heeft, biyft zü soms weken en maanden in de 
casa, natuuriyk aan minder strenge regelen onderworpen, 
totdat er zich een voordoet. Dit duurt soms tot vöf maan- 
den, maar meestal heeft zich veel vroeger een trouwlustige 
aangemeld. 

Dezelfde takula-verf wordt ook somtijds gebruikt om het 
aangezicht van vrouwen en meisjes gedurende twee of drie 
dagen te besmeren in den tyd der menstruatie. Zy brengen 
die dagen in stille afzondering door en het wordt haar als 
een zwaar vergrijp aangerekend alsdan met mannen om- 
gang te hebben. 

Zoolang eene vrouw haar kind zoogt, draagt zU om het 
hoofd een koordje of leertje, waarvan achter in den nek 
een aantal schelpen en vruchten afhangen. Dit is een dier 
talrijke middelen tegen betooveringenschadelyke invloeden, 
die straks nader ter sprake zullen komen. Daar de man, 
zoolang de vrouw zoogt, niet met haar mag samenwonen, ver- 
zekert hy zich gedurende dien t\jd van het gezelschap eener 
andere vrouw, die hy doorgaans uit de familieleden kiest. 

De dooden worden in den grond begraven en gewoonUjk 
nemen allen die zich in de kraal bevinden aan de begrafenis 
deel. zy plaatsen zich by de groeve in zittende houding 
achter elkander en vormen een lange ry klagenden ; wie 



Digitized by 



Google 



142 

niet of niet luid genoeg medehuilt, wordt geacht eenig 
vergrijp tegen den overledene op zyn geweten te hebben, 
waarover de afgod van den stam moet worden geraadpleegd. 
Het is dus ook hier zaak om met de wolven te huilen, 
zoodat dan ook allen om strijd een groot misbaar maken. 
Op het graf wordt het een of ander teeken geplaatst, bene- 
vens eenige scherven van vaatwerk waarvan zich de over- 
ledene bediende. 

De Povo'8 der negers wonen in dorpen of kralen byeen, e n 
«dere Povo heeft een hoofd, gewooniyk met den weidschen 
titel van koning of prins genoemd, waaraan allen gehoor- 
zaamheid bewijzen en die kenbaar is aan de bonte en pot- 
aierlyke Europeesche k leederdracht, waarmede hg zich tooit. 
De Povcts zyn dikwyis met elkander in oorlog en vele vorste n 
zyn dan tydeiyk verbonden of vormen ook een meer bly- 
vend bondgenootschap; maar die oorlogen leiden doorgaans 
tot meer misbaar dan bloedstorting. De negers schieten 
slecht en blyven van elkander op zoo groeten afstand dat 
zy elkander weinig kwaad kunnen doen. Hunne voornaamste 
heldendaden bestaan in springen en geraas maken. De party 
die het eerst eenige gewonden bekomt, erkent zich als 
overwonnen en vergoedt aan de overwinnaars de geleden 
schade in levensmiddelen of vee. Onze reizigers hebben over 
het bestuur en het rechtswezen niet veel opgeteekend, 
maar genoeg om te doen zien dat men er zich geen hooge 
gedachten van moet vormen; want zy gewagen van een 
gewezen Prins van Banana, een zeer oud man, die rond 
liep in lompen van zakken gemaakt, het genadebrood der 
Afrikaansche Handelsvennootschap at, en eens in dronken- 
schap zyn arm brak. 

Voor den kleinhandel wordt te Banana eene markt ge- 
houden naby de woningen der inlanders, die eiken morgen 



Digitized by 



Google 



143 

hunne visch met kano's, hunne palmpitten, maniok en ande- 
re waren te voet aanbrengen. Beiden, mannen en vrouwen — 
op deze markten spelen de laatste de hoofdrol — dragen 
hunne vrachten steeds op het hoofd, in lange van palmbla- 
deren gevlochten draagmanden. Van geld wordt hierbtj in 
het geheel geen gebruik gemaakt. Het voornaamste en meest 
gangbare ruilmiddel is een soort van rum. Met rum worden 
de bedienden betaald en gaan zU ter markt om hunne be- 
hoeften te koopen; ook de huishoudsters der Europeanen 
krijgen lederen morgen een flesch rum, om die tegen levens- 
middelen in te ruilen. In den groothandel zjjn de gewone 
ruilmiddelen vuursteengeweren, kruid, katoentjes, echte en 
valsche bloedkoralen, glaskoralen, spiegeltjes, koperdraad, 
bandijzer en meer dergelijke artikelen, die sedert onheuge- 
lijke tijden het verkeei-smiddel tusschen blanken en zwar- 
ten hebben uitgemaakt. De voornaamste artikelen die aan 
de faktorién geleverd worden, zijn palmpitten, grondnoten, 
gom en ivoor. Velerlei vruchten, zeker voor een groot deel 
door de Europeanen ingevoerd, daar ze alleen aan de kus- 
ten en niet in het binnenland geteeld worden, zooalszuur- 
zakken , sinaasappelen , ananassen , kokosnoten, bananen, 
spaausche peper, worden nevens maniok-knollen en de pro- 
dukten daarvan, hamels, kippen, eieren, visch, op de mark- 
ten te koop geboden. Koopen en verkoopen gaat hier steeds 
met een vervaarlijk marktgeschreeuw gepaard. De inlanders 
spreken onder elkander hun eigen taal, en bedienen zich 
van neger-portugeesch in het spreken met de blanken. 

De meeste schrijvers over Afrika noemen den godsdienst 
der negers, niet slechts van het Kongo-gebied, maar in het 
algemeen, met den naam van fetisisme, en gebruiken het 
woord fetis voor alle voorwerpen hunner religieuse vereering. 
Zij konden echter de twee elementen waaruit die godsdienst 



Digitized by 



Google 



144 

is samengesteld, niet geheel miskennen. In den laatsten 
tyd hebben onderscheidene EngelscheenDuitscheschryvers, 
in ons vaderland ook de hoogleeraren C. P. Tiele en G. A. 
Wilken (^), den godsdienst der natuurvolken nauwkeurig 
bestudeerd, en aangetoond dat het oorspronkel\jk animisme, 
het geloof dat alles wat bestaat, denkt, een wil heeft en, 
met één woord bezield is, aan twee godsdienstvormen het 
aanzijn heeft gegeven, die als fetisisme en spiritisme worden 
onderscheiden. Het fetisisme is de aanbidding van zinnel^k 
waarneembare voorwerpen, als levend, gelijk de mensch 
gevoelend en met buitengewone macht begaafd; het spi- 
rUisme^ uitgaande van het geloof dat de zielen niet aan 
bepaalde lichamen gebonden, maar in hare beweging vry 
zyn en ook bü de ontbinding der lichamen waarin zy huis- 
den, voortduren, is de vereering van de zielen der afgestorve- 
nen en van de onzichtbare geesten die in de lucht, de ber- 
gen, de bosschen, de wateren wonen. Niet alles wat fetis 
zou kunnen zUn — want daarvan is eigenlijk niets buitenge- 
sloten — wordt werkelijk als zoodanig vereerd. Om eenig 
zinnelijk waarneembaar voorwerp tot fetis te stempelen, 
is noodig: vooreerst dat het een zeldzaam, eigenaardig, kost- 
baar voorwerp zü; ten andere dat er eenige bijzondere aan- 
leiding zij om het anthropopathisch, d. i. als gevoelend en 
willend te beschouwen ; ten derde dat er reden zij om tus- 
schen den wil van dat voorwerp en de verschijnselen 
die de mensch rondom zich ziet en die hem belangstel- 
ling inboezemen, een bepaald verband aan te nemen; ten 
vierde dat zulk een voorwerp als machtig beschouwd worde 



(•) C. P. Tiele, een probleem der Godadiensiwetenschap in „de Gids,* 
jaarg. 1871, D. I, bl. 98, en andere schriften ; G. A. Wilken, hei Animisme 
hij de volken van den Indischen Archipel, Amsterd., 1885 (oyerdruk uit 
de Indische Gids." Jaarg. 1884 en 1886). 



Digitized by 



Google 



145 

en er aanspraak op hebbe met eerbied behandeld te worden, 
omdat van zyne welwillendheid veel goeds te hopen, van 
zijne vijandelijke gezindheid veel kwaads te vreezen is. 

Ieder voorwerp kan dus fetis wezen, maar of het dit 
werkeiyk is of worden zal, hangt af van velerlei, deels geheel 
toevallige omstandigheden ; waarschtjnltjk is de oorzaak in 
vele gevallen niet meer op te sporen. Tot de warefetissen 
behooren de verschillende middelen die de negers, ook de 
Kongo-negers, altyd by zich dragen, om zich tegen booze 
invloeden te beschermen, waarvan wy reeds een voorbeeld 
aantroffen in 4e bundels vruchten en schelpen door de 
zogende moeders ter bescherming harer kinderen gedragen. 
Andere dergelijke voorbeelden zullen wjj later in menigte 
ontmoeten. 

Wat ons echter in de berichten onzer reizigers als fetissen 
der Povo's of groote fetissen worden voorgesteld, zyn geen 
ware fetissen. Wy hebben hier inderdaad met spirüismey^Q 
vereering van onzichtbare, vrü rondwarende geesten te doen ; 
maar het is een eigenaardigheid van het spiritisme, dat 
het zich gaarne van zichtbare voorwerpen, en wel het meest 
van beelden, als mediums bedient. Inzonderheid is dit het 
geval by de vereering van de voorouderen, wier geesten ook 
als de hoeders en wachters der dorpen optreden. Een beeld 
of pop wordt opgericht, waarin die geesten geacht worden 
neder te dalen. Waar zulke beelden voorhanden zyn, worden 
de plechtigheden ter eere dier geesten by die beelden vol- 
trokken. Waar echter het spiritisme zuiver is, wordt aan 
*lie beelden zelve geene heiligheid toegekend, maar zyn zy 
slechts een zinnelyke voorstelling van den onzichtbaren 
geest. Doch in het algemeen is het spiritisme een verwarde, 
ongeordende leer, die door geene scherpe Ujn van het fetisisme 
gescheiden is. Het beeld wordt een warefetis, wanneer het, 

10 



Digitized by 



Google 



146 

geiyk zoo vaak het geval is, zelf het voorwerp der veree- 
ring wordt, terwijl de geest dien het voorstelt, geheel wordt 
vergeten ; en daarom is het dan ook zeer vergefelUk dat de 
ruwere vormen van beelden vereering zoo dikwijls onder den 
naam van fetisisme begrepen worden. 

Niemand zal hier eene nauwkeurige uiteenzetting van dit 
gewichtig probleem der godsdienst-geschiedenis zoeken ; doch 
daar wy ook later nog meermalen over de religieuse begrip- 
pen der volken v an Afrika zullen te spreken hebben, kwam 
het ons niet ongepast voor, hier zoo kort mogelyk die door 
de nieuwere wetenschap ontdekte grondwaarheden te ver- 
melden, waaruit de byzondere verschijnselen moeten ver- 
klaard worden. 

Volgens Goddefroy heeft by de Kongo-negers elke Povo een 
groeten fetis, d. i., zooals het ons toeschijnt, een beeld dat den 
beschermgeest van het dorp, zijn stichter en den handhaver 
van het voorvaderlijke recht voorstelt. Dat zij op zulk een 
beeld groeten prijs stellen, en niet te bewegen zyn om 
daarvan afstand te doen, zoodat het doorgaans alleen in tijden 
van oorlog mogelyk is er een machtig te worden, spreekt 
vanzelf. De heer van der Keilen, die van den heer van 
Eysden, chef van de nederlandsche faktorie te Boma, de 
voornaamste hooger aan de Kongo, zulk een afgodsbeeld 
ten geschenke kreeg, dat thans in het Ethnographisch Mu- 
seum te Leiden wordt bewaard, verzekert dan ook dat het 
in een neger-oorlog was buitgemaakt. 

Van plechtigheden bij zulk een beeld voltrokken vermel- 
den onze reizigers de volgende voorbeelden. Goddefroy was 
er getuige van, dat, ter gelegenheid dat eenige stukken 
waschgoed vermist waren, twee personen elkander beschul- 
digden van den diefstal gepleegd te hebben. Daar alle po- 
gingen om het goed weer te vinden mislukt waren, werd 



Digitized by 



Google 



147 

tiet afgodsbeeld gehaald, en de beide verdachten moesten, 
in het büzgn van eene groote menigte, ieder een spyker 
in het beeld slaan. De zin dezer plechtigheid is niet recht 
duidelgk. Güssfeldt, die eene dergelijke ceremonie by- 
woonde, (^) kreeg den indruk dat het inslaan der sp\jkers 
^an het aangeroepen beeld de verplichting oplegde om den 
schuldige aan te wyzen. Is dit zoo, dan heeft het middel 
in het door Goddefroy vermelde geval volkomen het doel 
bereikt De eerste der verdachten sloeg met moed en ver- 
trouwen den spijker in het beeld ; de andere durfde de zaak 
niet aan en bekende den diefstal gepleegd te hebben. 

Het tweede voorbeeld behoort tot de in Afrika zoo alge- 
meene giftordalién, waarvan onlangs Dr. A. H. Post eene 
menigte voorbeelden bUeenbracht. (*) Een te Banana te huis 
behoorendevrouw, maar die van een Povo in den omtrek afkom- 
stig was, werd door haren echtgenoot van een zwaar vergryp 
beschuldigd. Zy werd nu tot haar Povo gebracht, om voor 
den afgod terecht te staan. Het beeld had verschillende 
zakjes met kruiden om het middel hangen, waarvan sommige 
zware vergiften, andere, hoewel eenige ongesteldheid ver- 
oorzakende, vry onschuldig waren. Uit een van die zakjes 
moest de beschuldigde in aller tegenwoordigheid eten. Na- 
tuuriyk zou, indien de vrouw een zakje met zwaar vergift 
had gekozen, de dood gevolgd zyn, en men zou dan hare 
schuld voor bewezen gehouden hebben. Zy koos echter 
een minder schadeiyk kruid en werd wel wat ongesteld, 
maar zonder ernstig gevolg. Men oordeelde nu dat de god- 
heid haar voor de werking van het vergift behoed had^ 
omdat zy onschuldig was. Nog dezelfde week werd ter eere 



0) Die Loanga-expedition^ Ie Abth. (Leipzig, 1879), S. 63. 
(*) In een opstel in de Deutarhe geographisrhe Bintter, Band IX, Heft 
IV (Bremen, 1886), bl. 808-313. 



Digitized by 



Google 



148 

der vrijgesprokene, die er echter nog vry betrokken uitzag^ 
een groot feest gegeven, waarb^ zy op een bankje werd ge- 
plaatst, met een regenscherm boven het hoofd, en omringd 
door vele vrouwen, die zich bereid verklaarden om haar te 
bedienen. 

Het derde voorbeeld betrof een man die medicynen had 
gegeven aan een zieke, waaraan diens spoedig gevolgde 
dood werd toegeschreven. Ook deze werd tot zyn Povo 
gebracht, om voor het beeld van den beschermgeest terecht 
te staan ; maar van den afloop had men te Banana nooit iets 
vernomen. 

Hoe onvolledig deze berichten over Banana en de bewo- 
ners van die plaats en hare omstreken ook zyn mogen, z\> 
zijn waarschynlyk nog de beste en nauwkeurigste die in 
het Nederlandsch voorhanden z^'n. Had Veth zoolang als 
zyne reisgenooten te Banana vertoefd, wy zouden waar- 
schynlyk over vele punten beter onderricht wezen. 

De beide assistenten van Veth waren te Banana met de 
gewone, ook) door vreemdelingen zoo vaak geroemde gast- 
vrijheid ontvangen. Van den waarnemenden Hoofdagent^ 
den heer F. de la Fontaine Verwey, van den Chef der 
faktorie Rotterdam, den heer Jongbloed — later door den 
heer Klein vervangen, — en van velen der mindere be- 
ambten ontvingen zy hulp en voorlichting en velerlei be- 
leefdheden. Den 8sten October was Goddefroy (v. d. Keilen 
was toen nog niet terug van een tocht op de Kongo) tegen- 
woordig by de viering van den geboortedag van den heer 
Verwey. Geheel Banana en de schepen op de reede waren 
met vlaggen getooid, terw^yl des morgens ook saluutschoten 
gelost werden. Alles gaf blyken dat die dag voor ganscb 
Banana een ware feestdag Vas. Te elf uren hield de heer 
Verwey receptie, om de gelukwenschen der beambten en 



Digitized by 



Google 



149 

verdere belangstellenden te ontvangen, die allen op Madera- 
wyn werden onthaald. Ook de avoiid werd zeer gezellig doorge- 
■bracht en menige flesch Champagne werd ontkurkt. 

Eenige dagen later werd aan Goddefroy in het huis „Rotter- 
dam", ter gelegenheid dat hü den heer Jongbloed een bezoek 
bracht, de kop van een roofvogel vertoond, die door een 
inboorling zeer kunstig uit een kokosnoot was gesneden. 

Voor het doen van uitstapjes waren de omstandigheden 
niet zeer gunstig. Reeds kort na de aankomst moest God- 
defroy tol betalen aan het klimaat, daar hy dagelyks de 
4coorts kreeg, zoo zelfs dat h\j niet met van der Keilen kon 
gaan, toen deze, reeds den 299teii September, d. i. den 9den 
dag na de komst te Banana,. met het stoomschip Prins 
Hendrik, aan de Afrikaansche Handelsvennootschap behoo- 
rende, een tocht van eenige dagen op de Kongo ondernam, 
■die zich minstens uitstrekte tot het reeds vermelde Boma 
Deze, op ongeveer 90 kilometers afstands van Banana op 
een rivier-eiland gelegen plaats, Is bekend als het tooneel 
der werkzaamheid van onzen Nederlandschen Kongo-reiziger 
Anton Greshofif, die hier in 1879 en volgende jaren, als 
€hef der Nederlandsche faktorie, plantages aanlegde en een 
gebouw stichtte voor de verpleging van invalide beambten 
der Vennootschap, en die, van bewondering vervuld voor 
Kien zelfopofiferenden en zegenryken arbeid der Fransche 
zendelingen van de „Congrégation du St. Esprit et du 
St. Coeur de Marie", hen zoo krachtdadig beschermde, dat 
hy, ofschoon niet tot de Roomsche kerk behoorende, door 
tien als „Ie protecteur dévoué de toute la Préfecture du 
CJongo, Tappui et Ie soutien de la mission d'Aboma (')'* 



(*) Men schrijft Boma en Emhoma, de Franschen gewoonl\jk Ahoma, 
Zie over de werkzaamheid van Greshofif te Boma en Vivi het lifdxrhr. 
m. h, Aardr, Oen.^ Jg. 1884, V. en M., bl. 141—147, en over zyne latere 



Digitized by 



Google 



150 

geroemd werd. Over de ontmoeting van van der Keilen 
met den heer van Eysden, die hier den heer Greshoflf als 
Agent opvolgde, werd reeds gesproken. Of 6e Prins Hendrik 
op dien tocht ook de nog hooger gelegen faktoriën Ango-Ango 
en Vivi in de nabijheid der Jellala-cataracten bezocht heeft, is 
ons niet gebleken ; wèl dat v. d. Keilen den 10i©n October^ 
d. i. op den dag waarop de regens aanvingen, te Banana 
terugkeerde, en er reeds den volgenden dag de koorts kreeg» 
waarvan h\i echter gelukkig na een paar dagen herstelde. 
Reeds den 19<ien October maakte hü weder een uitstapje naar 
Vista, eene plaats tusscheri Banana en Kabinda aan het strand 
gelegen, op een afstand van Banana van 20 è, 22 kilometers. 
Vista wordt om zijn schoone ligging als de lusthof van 
West-Afrika beschouwd en doorgaans door alle Europeanen 
die Banana aandoen, bezocht. De weg, door van derKellei> 
te paard afgelegd, voert, langs het strand, over een smal 
pad, door de natuur zelve tusschen den Oceaan en de steil 
oprijzende strandrotsen gevormd en schier van allen plan- 
tengroei verstoken, totdat men een in de zee uitmondend 
dal bereikt, waar deze vermoeiende eentonigheid voor eene 
afwisseling van kleine grasvlakten en donkere boschjes 
plaats maakt, uit welke laatste zich hier en daar detoren- 
hooge stammen van den Apenbroodboom (Ada^isonia digüata} 
verheflfen. Wanneer men het fraaie negerdorp Moanda voorbij 
is, bereikt men spoedig de Nederlandsche faktorie te Vista» 
waar van der Keilen tot den 29«tenOctober, den dag van zijn 
terugkeer naar Banana, de gastvrijheid van den Chef, den 
heer Cremer, genoot, en van nabij getnige mocht zijn van 

reizen van Ango-ango naar San Salvador en Léopold-ville en langs de 
Kassai, het verhaal opgenomen in hetzelfde Tijdschrift, Jaarg. 1886, Meer 
uitg. artt., bl. 889-378 en 684—620. 



Digitized by 



Google 



151 

een dier schier bloedelooze negergevechten, waarvan wtJ 
boven gewa^ maakten. 

Het bleek intusschen spoedig, dat de nu aangebroken 
regentyd, die hier van October tot April duurt, ook wegens 
de grootere hitte, voor de gezondheid van nog niet geaccli- 
matiseerde Europeanen nog ongunstiger is dan de droge 
maanden. De reizigers begonnen dus zeer te verlangen naar 
de aankomst van hunnen Chef, te meer daar zy, steeds 
onzeker omtrent het tydstip waarop men hem verwachten 
mocht, b\J gebrek van leiding en van bedienden, niets be- 
langrijks konden ondernemen. Langzamerhand begon ook 
eenige ongerustheid over de oorzaken van ztjn lang uitbly ven 
hen te kwellen. 

Onder deze omstandigheden kon Goddefroy niet veel meer 
doen dan eenige ethnologische voorwerpen büeenbrengen, 
die in een der magazijnen van de Vennootschap werden 
geborgen, tot de gelegenheid ter verzending naar Rotter- 
dam zich zou opdoen. Van der Keilen hield zich zooveel 
mogeiyk met de jacht bezig; maar in den onmiddeliyken 
omtrek van Banana leverde die niet veel op. Antilopen en 
andere grootere zoogdieren ziet men daar zelden ; van vleder- 
muizen verkreeg hlj twee exemplaren van Nycteris macro- 
lis en één van Vesperitgo nanus. Zoowel hier als op de 
beschreven uitstapjes schoot hy zooveel vogels als hij kon 
machtig worden, maar in alles slechts 15 in getal en 
allen van reeds bekende soorten ; zü werden door den heer 
Büttikofer onmiddeliyk herkend als identisch met soorten die 
hy in Liberia gevangen had. Zeer algemeen bleken Ceryle rudis 
en Halcyon senegcderms te zyn. Het merkwaardigste was nog, 
dat van eene prachtige, ofschoon niet zeldzame Nectarinia- 
«oort, metschitterende metaalkleuren {Nectarinia venu8ta\ twee 
mannetjes, één wyQe, een nest en een eitje voorhanden 



Digitized by 



Google 



152 

waren. Slangen en sauriërs zyn hier zeer menigvuldig; de kleine 
verzameling bevatte daarvan 20 soorten, terwyl de schildpad- 
denalleen door een exemplaar van Sternothaerusderbianu8\er- 
tegenwoordigd waren. Onder de weinige vlinders waren 
eenige fraaie, maar geene nieuwe soorten. Sommige, zooals 
Papüio demoleus en Pieris agcUhina ziJn in Afrika zeer ge- 
meen; andere, zooals: Neptis agcUha, Acraea pseudigena^ 
Yphthinia doleta^ schijnen alleen tot dat werelddeel beperkt, 
terwijl daarentegen Diademami8ippu8,Lycaenabaetica,Lycaena 
lysitnon, Diopeia pulchella aan Afrika met Zuid-Europa, tro- 
pisch Azië en gedeeltelijk ook met Australië gemeen zyn. 
Onder de betrekkelyk veelvuldige soorten van Coleoptera 
zyn weder eenige nieuwe, maar wanneer is dit niet het 
geval ? Het beste wat van deze geheele zoölogische collectie 
kan gezegd worden, is dat zU uitmuntend behandeld was. 
en het Leidsche Museum spoedig en in den besten staat 
heeft bereikt. 

Onder de insekten dezer streken verdient vooral opmerking 
eene soort van vloo, die voor menschen en beesten eene vree- 
sel\jke plaag is en door de Europeanen sandt?Zoo genoemd wordt. 
Haar wetenschappelijke naam is Sarcopsylla penetrans. Zij is 
zwart, veel kleiner dan de gewone vloo, en byna onzichtbaar 
voor het ongewapend oog ; zy huist in het zand, liefst in de na- 
bijheid der woningen. De bevruchte wijfjes nestelen zich in de 
voeten, bij voorkeur onder de nagels der toonen, en leggen daar 
hare eieren. Wanneer het niet gelukt den eierzak ongeschonden 
te verwijderen, ontstaat spoedig eene kwaadaardige ontsteking, 
die groote wonden veroorzaakt en ernstige gevolgen na zich 
sleept. Afrika had waarlijk kwellingen genoeg, om voor deze 
gruwzame insekten gespaard te blijven ! Zy zyn eerst voor 
eenige jaren te Ambriz met een schip uit Brazilië aangebracht, 
en zyn spoedig vandaar noordwaarts tot Gaboen en diep in 



Digitized by 



Google 



153 

het binnenland verbreid. Naar het zuiden schijnen zy min- 
der verspreid te zyn ; in Mossamedes z\jn z\] nooit door onze 
reizigers waargenomen. (*) 

Men kan naar de ervaring onzer reizigers te oordeelen, 
het leven te Banana niet van eentonigheid beschuldigen ; 
aan verscheidenheid van tooneelen,aan afwisselende emoties 
ontbrak het volstrekt niet. Nu eens vertoonde zich op verren 
afetand een geduchte boschbrand, die een prachtig gezicht op- 
leverde. Dan eens brak er een hevige twist uit tusschen twee 
portugeesche beambten van het nederlandsche huis, waarvan 
de een zijn makker een steek van een paar duim diep in 
de nabyheid van het hart toebracht ; de schuldige werd op- 
gepakt en bewaakt, totdat er gelegenheid was om hem met 
een portugeesch oorlogschip op te zenden naar Loanda, waar 
hy voor zyn misdrijf zou terechtstaan. Een ander maal deden 
eenige bedienden der faktorie voor pleizier een zeiltochtje; 
in den mond der Kongo-rivier sloeg de boot om, en slechts 
met veel moeite werden allen door spoedig aangebrachte 
hulp gered. De stoomboot La Ville d'Anrers bracht den 14^^ Oc- 
tober, van de Kongo komende, een engelschen zendeling van 
de nabij Stanley-pool gevestigde Baptist Missionary Society 
mede, die een jongen mulat van 6 a 8 jaren h\] zich had, 
bestemd om in Engeland zyn opvoeding te ontvangen. Beide 
werden gehuisvest in de hollandsche faktorie, tot zU den 
239ten October gelegenheid vonden met eene engelsche mail- 
boot naar Liverpool te vertrekken. Gedurende de reis van 
van der Keilen op de Kongo, was Goddefroy getuige van 
de schipbreuk eener met kolen geladen brik, de Distinto, 

(1) Men zie over deze dieren in hun vaderland Dr. E. van Rijckevorsel, 
VU BrazUië (Rotterdam, 1886), Dl. I, bl. 209, Dl. II, bl. 89, en over hunne 
overbrenging naar Afrika Güssfeldt, die Lonngn-rxpedition, I, bl. 150. 



Digitized by 



Google 



154 

gevoerd — en in dit ^eval aan den mond der rivier op 
een zandbank gevoerd — door kapitein Massone. Het vaar- 
tuig liep met volle zeilen op de bank en bleef daar zitten. 
De bemanning kwam des anderen daags met hare roerende 
goederen te Banana aan M^al, en aan Goddefroy viel daarbij 
de verrassing ten deel van een ouden kennis uit Indiê te 
ontmoeten, een Ambonsch militair, die van Singapore met 
een spaansch schip naar Europa gegaan en te Rotterdam 
met spaansche papieren aangemonsterd was. Den ö^en Oc- 
tober werd de brik met tuig en lading voor ongeveer £ 200 
in 't openbaar verkocht; de bemanning vertrok den 233*®» 
October als passagiers naar Liverpool met dezelfde mailboot, 
waarop zich de engelsche zendeling had ingescheept. Voeg 
bij dit alles het gedurig af- en aanvaren van nederlandsche, 
belgische, engelsche, duitsche en portugeesche booten, 
waarvan vele brieven medebrachten. De gelegenheden om 
tijding te krygen zyn inderdaad menigvuldig genoeg, maar 
toch verkeert men overal op Afrika's Westkust vaak in 
spanning over het lang uitblijven ; want er varen geen ge- 
regelde postbooten die op vaste tyden vertrekken en aan- 
komen. Het zijn gewone vrachtbooten, die dikwyis voor het 
laden worden opgehouden, en daardoor hunne aansluiting 
missen. Soms blyft een brief eenige maanden onderweg, 
terwyl een andere wellicht met verrassende snelheid zyne 
bestemming bereikt. 

Ofschoon ons alle statistieke gegevens omtrent den han- 
del en de scheepvaart van Banana ontbreken, krygen wg 
toch eenig denkbeeld van de daar heerschende beweging 
uit de volgende fragmenten van Goddefroy's dagelyksche 
aanteekeningen. Den 16<ien October vertrok het stoomschip 
Afrikaan van Banana naar Rotterdam ; den 17<i©n kwam 
de portugeesche mail van de zuid, om den IS^en, den 



Digitized by 



Google 



155 

dag waarop ook La Vüle (TAnvers de Kongo weer op- 
voer, de reis naar Lissabon voort te zetten. Den 21sten 
vertoonde zich een engelsch oorlogschip, dat denzelfden 
avond weder vertrok, en den 22sten de meergemelde en- 
gelsche boot, die den volgenden dag naar Liverpool terug- 
keerde. Ook vertrok dienzelfden dag het stoomschip Nieman 
van de Afrik. Handelsvennootschap naar Loanda, om den 
heer Wennige, chef van het hollandsche huis en tevens 
nederlandsch en duitsch consul aldaar, naar züne bestem- 
ming over te brengen. Den 258t«n October voer het stoom- 
schip Moriaan van de Afrikaansche Handelsvennootschap 
de Kongo op om handelsgoederen en proviand aan de neder- 
landsche faktoriön te brengen. Den 26sten voer de bark 
Direclor Barrow met handelsgoederen voor hetzelfde lichaam 
naar Rotterdam. Den 278ten kwam de engelsche mailboot 
uit Europa aan en twee dagen later zette zg haren koers 
voort naar het zuiden. Den 308ten bracht de portugeesche 
mail brieven voor onze reizigers uit Europa, en vervolgde nog 
dienzelfden avond haren zuidwaartschen tocht. Nu bleef het 
eenige dagen rustig, maar den 12<i©n November kwam de 
Nieman van Loanda terug ; den 13den bracht de hamburg- 
sche boot Carl Woermann de duit3che mail en zette daarop de 
reis zuidwaarts voort, en den n^en kwam eene portugeesche 
mailboot uit het zuiden opdagen, die den ISden naar Europa ver- 
trok. Den 228ten keerde de Moriaan terug van de Kongo. Den 
238ten deed eene engelsche mailboot, huiswaarts reizende, 
Banana aan ; den 2b^^^ kwam de duitsche boot uit het 
zuiden terug en stoomde den volgenden dag weder weg naar 
Hamburg. Ten laatste scheepte zich den 21^^^ een duitsch 
reisgezelschap in op de Prins Hendrik, om naar btanley-pool 
aan de Kongo te worden overgebracht, en vertoonde zich den 
29«^n de portugeesche boot Cabo Verde, waarmede eindelyk 



Digitized by 



Google 



156 

onze re»zigers, nu onder de leiding van hunnen Chef, die met 
de Carl Woennann was medegekomen, naar Mossaniedes 
zouden vertrekken. 

Wy moeten ons nu met de reis van Veth uit Nederland 
naar Banana gaan bezig houden ; vooraf echter nog een en- 
kel woord over de genoemde duitsche expeditie. Deze was 
uitgerust door de duitsche „Afrikanische Gesellschaft", en 
kan eenigermate als eene voortzetting van de Expeditie- 
Pogge beschouwd worden. Zy stond onder de leiding van 
den Isten luit. Ed. Schulz, en was verder samengesteld uit 
den l«tön luit. Kund als topograaf, Dr. Wolff als genees- 
heer, tevens belast met het anthropologisch onderzoek. Dr. 
Büttner als natuuronderzoeker, en luitenant Tappenbeck als 
teekenaar. Deze heeren waren den 26»*^^ September te 
Banana aangekomen en hadden er de gewone gastvrijheid 
der Nederlandsche faktorie genoten. Met het stoomschip La 
Ville d'Anvera, welks aankomst te Banana op 14 October 
hierboven vermeld is, werden zy den 18<ien tot eene voor- 
loopige verkenning naar Vivi, de laatste faktorie aan de 
Kongo, dicht b\] de watervallen, overgebracht. Den 12<ien 
November hereenigden zich al de leden der Expeditie te 
Banana; zy vertoefden daar tot den 27st<*n. Zy waren dus 
juist hier aanwezig toen de Carl Woermanu, met den heer 
Veth aan boord, den IS^e'^ voor Banana het anker liet vallen. 



Digitized by 



Google 



TWEEDE HOOFDSTUK. 



Keis van Veth naar Hamburg en met eene duitsche boot langs 
Afrika's Westkust naar Banana. — Zijne kennismaking met de 
expeditie van luitenant Schulz. — Zijne verrichtingen te Banana. — 
Reis van het geheele gezelschap met de Cabo Verde zuidwaarts. — 
Wijziging van het reisplan. — Ambriz. — Loauda. — Het Portu- 
geesche bestuur in Angola. — Audiëntie bij den Gouverneur. — 
Novo Redondo. — Benguella en Catumbella. — Ontmoeting met 
Dr. Nachtigal. — De tipoja. — Aankomst te Mossamedes. 

Toen Veth zich den 229ten Augustus te Rotterdam van 
zyne reismakkers scheidde, stelde hü zich niet voor dat hy 
zoolang hun gezelschap zou missen en hen aan zich zel- 
ven zou moeten overlaten. Hy verwachtte dat zich binnen 
weinige dagen de gelegenheid zou voordoen om hen van 
Rotterdam te volgen, maar hy werd tot tweemaal toe in 
die hoop teleurgesteld. Het gedurig uitstel moede, vatte hi) 
het plan op met eene boot van de Nederlandsche Stoom - 
bootmaatschappy van Amsterdam naar Hamburg te gaan, 
en vandaar, als passagier op eene der booten van de firma 
Woermann, zoo bekend wegens hare uitgebreide zaken op 
Afrika's Westkust, de reis naar Banana te ondernemen. 
De plaats voor zyn persoon, zjjne paarden en twee honden 



Digitized by 



Google 



158 

werd te Hamburg besteld, vanwaar de boot den 25«ten 
September zou vertrekken ; en van Amsterdam zou 's voor- 
raiddags van den 228ten een stoomschip naar Hamburg 
varen , zoodat eene goede aansluiting verzekerd scheen. 
Maar door toevallige omstandigheden werd de reis van het 
nederlandsche schip een dag vertraagd, en daar op het tydstip 
der afvaart het weder ongunstig en de zee onstuimig was, deed 
onze reiziger den overtocht onder aanvallen van zeeziekte 
en onder vrees dat de aansluiting zou kunnen gemist wor- 
den, en derhalve in eene minder aangename stemming. 

Niet alleen waren door den genomen omweg de kosten 
der reis (de passage-gelden van Hamburg naar Banana be- 
droegen niet minder dan £ 35, benevens £ 15 voor ieder 
paard en jtf 5 voor lederen hond, te zamen £ 75 of 
1526.25 mark) zeer aanmerkelijk verzwaard, maar het was 
ook moeielyk de zorg geheel ter zyde te zetten, dat de tocht 
naar Hamburg door te late aankomst nutteloos zou wezen, 
en de reiziger met ztjn paarden en honden onverrichter 
zake naar Nederland zou moeten terugkeeren. Gelukkig 
schikte zich alles nog ten beste. De nederlandsche boot, 
den 238ten te elf uren van Amsterdam vertrokken, bereikte 
den 25sten 's morgens vroeg Hamburg, en spoedig bleek dat 
de Oarl Woermann, Kapit. Hupfer, waarmede de reis zou 
vervolgd worden, nog in de nabijheid der aanlegplaats rustig 
voor anker lag en eerst des avonds vertrekken zou, zoodat 
de tijd voor de noodige schikkingen nog in overvloed voor- 
handen was. Op het kantoor komende om de vrachtpen- 
ningen te voldoen, vernam Veth, dat hij zelfs eerst den 
volgenden morgen aan boord behoefde te zijn, zoodat hiJ, 
daar behalve de keuring der paarden door een veearts niets 
van belang meer te bezorgen was, nog eenige uren aan 
het schrijven van brieven kon besteden. 



Digitized by 



Google 



159 

De reis ging nu vry voorspoedig, en ofschoon het schip 
nogal slingerde, was er van zeeziekte geen sprake meer. 
Het verblijf op het schip was voor Veth in vele opzichten 
zeer aangenaam. Met den kapitein en den eersten officier 
kwam h\) al spoedig in de beste verstandhouding, en met 
de vyf overige passagiers, allen jongelieden die reeds eenige 
jaren, als beambten van verschillende duitsche huizen, op 
Afrika's Westkust waren werkzaam geweest en nu der- 
waarts terugkeerden, kon hij het zeer goed vinden. Den 
4den October bü Madera gekomen, vond hU gelegenheid een 
brief naar huis te verzenden, waarin hy kon melden, dat 
zoowel hy zelf als zijne viervoetige reisgenooten ,zich in 
volkomen welstand verheugden. 

De schoone aanblik van het schilderachtig eiland, met 
zijn vulkanische rotsen, zün weelderig en veeltintig groen 
en de bevallige landhuizen, die ten deele daaronder weg- 
schuilen, deed natuuriyk bü Veth den wensch ontwaken om 
voet aan wal te zetten, maar ook hij werd daarin door de 
onzinnige quarantaine-verordeningen der portugeesche re- 
geering verhinderd. Hy kon zich echter troosten met de 
gedachte, dat, althans voor den vluchtigen bezoeker, het 
eiland zyne schoonste ztjde naar buiten keert, en de hoofd- 
stad Funchal, zooals een Nederlandsch reiziger zegt „een 
smerige st^ is, die men in tien minuten rondgewandeld en 
bekeken heeft, en die niets opmerkenswaardigs aanbiedt.'' (*) 

De Carl Woermanyi volgde nu de afrikaansche kust en 
bereikte den 13^en October Monrovia, de hoofdstad van de 
neger-republiek Liberia. Veel goeds is van deze stad niet 
te vertellen, waar alles een verwaarloosd aanzien heeft, en 



(O G. Verschuur, Eene reis om de wereld in 480 dngen (Haarlem, 
1882), bl. 11. 



Digitized by 



Google 



160 

(Ie woningen reeds vervallen eer zy voltooid z^jn. Slechts 
de boschjes van kokospalmen en mango's (*) waarin de hou- 
ten huizen verscholen liggen, geven aan de plaats eenige 
bekooriykheid. Doch wie er meer van weten wil, kunnen 
wij naar de uitvoerige berichten van Büttikofer verwyzen (*) 
Veth vertoefde er veel te kort om meer dan een vluchtig 
overzicht van de stad te kragen, en om iets van de om- 
streken te kunnen zien. Reeds den 15den October werd de 
reis voortgezet, en in den morgen van den 16<ï«n werd Kaap 
Palmas bereikt, een rotsig voorgebergte in het zuiden van 
Liberia, waarop een half jaar later (21 April, 1885) de be- 
roemde reiziger Nachtigal, uitgeput door malariakoortsen, 
zyn graf zou vinden. Bij Kaap Palmas ligt de stad Harper, 
de hoofdplaats der neger-republiek Maryland, die in 1860 met 
Liberia werd vereenigd. Kamerun, aan de baai van Biafra, het 
diepste deel van de golf van Guinea, gelegen, was het eerst- 
volgende punt door de CaW TFoermanw aangedaan. Die plaats 
moest aan Veth wel bijzondere belangstelling inboezemen, 
eensdeels om de geographische merkwaardigheid harer ligging^ 
aan een aestuarium of water-delta, waarin zich de rivieren 
vereenigen van de vlakte die zich aan den voet der vervaar- 
lijke massa van het vulkanische Kamerun-gebergte uitstrekt ; 
anderdeels omdat het de voornaamste haven vormt van 
dat Kamerun-gebied, welks aanhechting door Duitschland 
juist door de sedert 1868 gestichte faktorién en gedurig 
uitgebreide handelsoperatiën van het hamburgsche huis 
„Woermann'' was voorbereid, en den 14<ien juU 1884, nauw 
drie maanden vóór Veth's bezoek, door Dr. Nachtigal, twee 
dagen nadat h\j met de kanonneerboot Move de haven was 



(ï) Mangifera indica, 

(2) Mededeel ingen over Liberia, bl. 97. 



Digitized by 



Google 



161 

binnengeloopen, als Commissaris van het duitsche rijk, 
plechtig onder het gebulder des geschuts en het hyschen 
der duitsche vlag was geproclameerd. Maar meer en meer 
begon Veth te begrepen, welke nadeelen aan de soort van 
reis waartoe hö zich genoodzaakt had gezien, verbonden 
waren. Nog van Monrovia had hy geschreven, dat hfl, waar- 
schijniyk van Eloby, waar de boot eene geheele week zou 
blyven, een brief voor »het Nieuws van den Dag" zou zenden, 
met beschrijving der door hem bezochte kustplaatsen. Wel 
meende hy dat het allen vervelende plaatsen waren, waar- 
van niet veel byzonders te melden zou zUn en die ook 
over het geheel niet door natuurschoon uitmuntten ; maar 
toch schenen z;) hem met het oog op de uitbreiding van 
den handel en op de nieuwste duitsche annexaties wel ge- 
schikt om eenige belangstelling bU het nederlandsch pu- 
bliek te wekken. Doch ook toen hy Kamerun had verwis- 
seld met Eloby, het bekende spaansche eiland in de Corisco- 
baai, dat thans ook verhoogde belangstelling van het moe- 
derland ondervindt, bleef de uitvoering van dit plan achter- 
wege. pBy slot van rekening,'* zoo luidde het in een brief, 
den 31st«n October op de reede van Gaboen geschreven, „is 
het toch eene vervelende vaart met deze boot. Indien ik 
van Kaap Palmas direct naar Banana was gegaan, bevond 
ik mij daar reeds lang. Nu zal het nog verscheidene dagen 
duren, voordat ik die plaats bereik. Ik kom dus te laat 
voor de portugeesche boot en biyf derhalve tot het laatst 
van November te Banana. Dit heeft nu ook wel z^ne 
goede zijde, omdat ik dan daar op myn gemak mflne bagage 
kan nazien en verpakken, wat anders te Mossamedes zou 
moeten geschieden, waar dit waarschyniyk kostbaarder zou 
uitkomen, en waar ik zelfs nog niet weet of ik een onder- 
komen kan vinden. Ook heeft natuuriyk deze manier van 

11 



Digitized by 



Google 



162 

reizen het voordeel, dat ik het een en ander van Afrika*s 
Westkust te zien kryg, en wel voornamelyk van de plaatsen 
die in den laatsten t\jd druk besproken zyn, omdat Duitsch- 
land daarop de hand heeft gelegd. Echter is het m\j nog 
op geen dezer kustplaatsen gelukt ook maar het geringste 
van het binnenland te zien, daar men nergens wegen vindt, 
uitgenomen den waterweg. Hier te Gaboen is dit echter 
anders, en hoop ik een tochtje te kunnen maken, indien 
het weder my dat ten minste niet belet, daar wy ons mid- 
den in den regentyd bevinden." Men ziet het, 't opont- 
houd in de verschillende havens was te lang om niet aan- 
zienlijk tyd verlies te veroorzaken, en te kort om den reizi- 
ger in staat te stellen eenige degelyke bijdrage tot de kennis 
der bezochte plaatsen te leveren. 

De brief waarvan wy hier een gedeelte hebben afgeschre- 
ven, werd plotseling afgebroken en ter verzending gereed 
gemaakt, omdat de kapitein onzen reiziger kwam waar- 
schuwen, dat de tyd daar was om met hem aan land te 
gaan. Gaboen is, zooals men weet, eene Fransche bezitting, 
die zich" uitstrekt van de Corisco-baai tot aan Kaap St. Ka- 
tharina, zonder bepaalde oostelyke grenzen. Zij omvat het 
gebied van de Gaboen, eigenlijk de water-delta waarin de 
Mondah en eenige kleinere rivieren samenvloeien, en ver- 
der zuidwaarts het bekken van de Ogowé ; maar Libreville, 
dicht by de invaart van de Gaboen gelegen, is de hoofd- 
zetel van den handel, daar de reede als de beste van de 
geheele Westkust van Afrika beschouwd wordt. De plaats 
is echter vooralsnog van geringe beteekenis, daar zy, behalve 
eenige negerhutten, slechts de woning van den Gouverneur 
van Gaboen en eenige bureaux, een hospitaal, twee of drie 
fransche faktoriën, en een zendingstation van de Pères du 
St. Esprit te zien geeft. Veth kocht hier blJ eene duitsche 



Digitized by 



Google 



163 

firma eenige goederen voor ruilhandel bestemd, — maar 
meldt ook van deze plaats niets dat niet algemeen bekend is. 

Den 13^®'» November liet eindelijk de Carl Woermann op 
-de reede van Banana het anker vallen. De reis had sedert 
<le afvaart van Amsterdam 52 dagen geduurd ; die van God- 
<lefroy en Van der Keilen naar Banana had slechts 29 dagen 
gevorderd, en 53 dagen vroeger dan hun Chef waren zy ter 
laatstgenoemde plaats gekomen. Men behoeft niet te vragen 
of zy het wachten moede waren en Veth met vreugde we- 
derzagen. Goddefroy verkeerde in goeden welstand ; van der 
Keilen had een weinig koorts. De ontvangst in het Hol- 
landsche huis was uitnemend harteiyk. De paarden waren 
^oed overgekomen ; de honden waren op reis met een vijftal 
jongen vermeerderd. 

"Wy hebben reeds gezien dat de leden der expeditie Schulz 
toen juist te Banana terug waren. Dit gaf Veth gelegenheid 
tot eene aangename kennismaking, en daar h^ zich dadelyk 
ging bezighouden met het nazien, aanvullen en verpakken 
züner bagage, kon het niet missen of ook zy lieten het oog 
over zijne uitrusting gaan. „Zy zyn er over uit," zoo schrift 
hij, „zoo goed en praktisch m^jne uitrusting, althans groo- 
tendeels, is ingericht, en verwonderen zich steeds over de 
matige prüzen." Met een der expeditieleden, Dr. Wolflf, deed 
hy den 20-^^^ November een toer te paard naar Vista, van- 
waar hy den 24»*«" terugkeerde ; den 26»^®° ging hy er nog- 
maals heen met van der Keilen, maar was den volgenden 
^ag weder terug, omdat de duitsche expeditie reeds den 
23sten Banana. voor goed zou verlaten, om met de Prins 
Hendrik van de Handelsvennootschap de Kongo op te varen 
«n daarna in verschillende richtingen het Kuango-gebied te 
onderzoeken. Kund en Tappenbeck volgden de Kongo tot 
Léopoldville, het bekende door Stanley gestichte station, 



Digitized by 



Google 



164 

naby de invaart dier kolossale verbreeding van de Kongo^ 
omstreeks 250 kilometers boven de Jellala-vallen , die aan 
denzelfden reiziger den naam van Stanley-pool ontleent 
De Chef, luitenant Schulz, sloeg met de overige leden den 
weg in naar San Salvador, de oude, thans zeer vervallen 
hoofdstad van het koninkryk Kongo, waar onze landgenoot 
Greshoflf op 1 Augustus 1885 eene faktorie opende 0. Beide 
sectiën zouden zich aan de Kuango teMuëne PutoKasongo 
hereenigen, om dan met vereende krachten dieper het bin- 
nenland in te dringen. Doch de expeditie was niet veel ge- 
lukkiger dan die van Veth. Reeds den 15'*«» Februari 1885 
bezweek de aanvoerder te San Salvador, en alleen dóór het 
aantal der wetenschappel\)ke mannen die het reisgezelschap 
vormden, werd zy voor geheele ontbinding bewaard ^). 

Het vertrek der duitsche expeditie van Banana zou nu 
weldra door dat der nederlandsche gevolgd worden. Behalve 
de vermelde tochtjes naar Vista had Veth er geene uitstap- 
jes ondernomen, eensdeels omdat er geen schip voorhanden 
was waarmede hy de Kongo ook maar een eindweegs kon 
opvaren, anderdeels omdat hü de handen vol had met het 
ordenen der uitrusting en het^ aankoopen van ruilmiddelen 
uit de magazynen der Handelsvennootschap, die hem op de 
voordeeligste w\)ze werden berekend. Ook werd het reisge- 
zelschap nog vermeerderd door een Kabinde, Mohammed 
geheeten, die als vaste bediende door Veth werd aangenomen. 

Toen de portugeesche mailboot, de Cabo Verde^ den 29^*®» 
November 's morgens vroeg voor Banana verscheen, was 

») r. V. h, A. G, 1886. M. u. a. bl. 889. 

*) Het beste verhaal van den geheelen loop dezer onderneming is tot 
dusver waarschönlyk het uit verschiUende duitsche berichten samen» 
getrokken opstel : „ The last Gennan Congo ErpeHUion, 1884—1886", in 
^Proreedings of the 7?. Oeogr, Soc/* 1886, p. 684-7. 



Digitized by 



Google 



165 

alles voor het vertrek gereed. De reizigers genoten weder 
allen eene goede gezondheid. Eene tweede kist met verza- 
melde zaken, voor verzending naar Europa bestemd, werd by 
de nederlandsche faktorie in bewaring gegeven. Al de goede- 
ren voor de reis, benevens de paarden en honden, werden nog 
dienzelfden morgen aan boord gebracht ; alleen moesten vier 
kisten met kruid achterbleven, om later met een visschers- 
vaartuig naar Mossamedes te worden gebracht, daar de mail- 
booten deze gevaarlijke waar niet mogen laden. 

Goddefroy had alles aan boord bezorgd, toen omstreeks 
12 uren de heeren Veth en van der Keilen kwamen, bege- 
leid door de heeren de la Fontaine Verwey en van Meteren. 
De reizigers waren met innige dankbaarheid voor het ge- 
noten onthaal vervuld ; de beambten der faktorie zagen on- 
gaarne het eerste nederlandsche reisgezelschap vertrekken, 
dat hen op hun afgelegen station had bezocht. Van weders- 
ztjden waren de beste indrukken ontvangen. Een flesch 
Champagne werd ontkurkt om elkander een hartelijk afscheid 
toe te drinken. Te één uur ging de boot onder stoom ; de 
vertrekkenden gingen met goeden moed, en de achterblij- 
venden zagen hen na met vertrouwen op hun succes. Nie- 
mand kon vermoeden dat de chef der nederlandsche expe- 
ditie Banana niet zou wederzien. 

Reeds gedurende de zeereis naar Banana, had Veth in 
het oorspronkelijk reisplan eene wijziging gebracht. Men 
zou niet te Benguella de boot verlaten om over land 
naar Mossamedes te gaan, maar dadeiyk, behoudens het 
onverm\jdel\jk vertoef der boot te Benguella, naar Mossa- 
medes doorstooraen. Waarschyniyk was de eerste aanlei- 
ding tot deze wUziging gelegen in een brief van den heer 
Luciano Cordeiro, Secretaris van het Aardrijkskundig Ge- 
nootschap te Lissabon, aan het Bestuur van het Aardrijks- 



Digitized by 



Google 



166 

kundig Genootschap te Amsterdam,, ter begeleiding vai> 
eenige introductie-brieven voor Veth, waarin de wenk wa& 
gegeven, dat, zoo hy, gelyk z^n voornemen was, de land- 
bouw-kolonie te Humpata wilde bezoeken, h\] nietzynweg^ 
moest nemen over Benguella, maar veel beter doen zou 
met zich dadelijk te begeven naar Mossamedes, vanwaar 
hy veel gemakkelijker zoowel naar het genoemde punt als 
ook naar de Cunene-rivier zou kunnen doordringen. Maar 
wy vermoeden dat ook de ontmoeting met luitenant Schulz 
Veth zeer in dit besluit heeft versterkt, daar deze reiziger, 
alvorens hy te Banana kwam, pogingen had aangewend om 
van Ambrizette naar San Salvador te komen, die, door gebrek 
aan dragers en de vyandeiyke houding der inboorlingen,, 
geheel waren mislukt ^). Uit den raad van CJordeiro en de 
ervaring van Schulz schynt men te moeten opmaken, dat^ 
by de poging om van de kust in het binnenland te dringen, 
in Zuidwest-Afrika de gewone routes vooralsnog de beste 
zyn en het inslaan van nieuwe wegen met groote zwang* 
heden verbonden is. 

Te één uur des namiddags zette de Cabo Verde zich in 
beweging ; zy voer voorby Ambrizette naar Ambriz, op 132: 
engelsche myien van Banana, als eerste station van de reis. 
Men bereikte die plaats den 30*«° November des moigena 
te zes uren. Ambriz is sedert 1791 in het bezit der Portu-^ 
geezen. Het bestaat uit slechts eene enkele breede straat, 
maar er is tameiyk veel vertier van stoomschepen, daar er 
handel gedreven wordt door nederlandsche, fransche en engel- 
sche faktoriën en door eenige portugeesche handelshuizen. 

Nog denzelfden dag, op den middag, stevende de stoom- 
boot verder naar het 60 myien zuideiyker liggende Loanda> 



*) Petermann's Mittheilungen, 1886, S. 69. 



Digitized by 



Google 



167 

en nog denzelfden avond te negen uren liet de Cdbo Verde 
ter hoogte van deze plaats het anker vallen. Hoe laat het 
ook was, kregen onze reizigers, nog voor zU ter ruste gingen, 
een bezoek aan boord van twee heeren der nederlandsche 
faktorie, die hen namens hunnen chef, den heer Wennige, 
kwamen uitnoodigen, om den volgenden dag aan wal te 
komen, en gedurende de drie dagen die de stoomboot hier 
zou bUjven liggen, z\jne gasten te wezen. Dankbaar werd 
deze uitnoodiging door Veth en van der Keilen aangenomen ; 
Goddefroy echter moest aan boord blijven om voor de le- 
vende liave te zorgen. 

Des anderen daags vertoonde zich Loanda, of, zooals de 
volledige naam luidt, San Paolo de Loanda, aan het oog 
der reizigers in al zyne heerlijkheid. Het ligt aan eene baai, 
of juister gezegd, aan eene zeestraat, die een voorliggend 
vlak eiland van den vasten wal scheidt, en die zoodanig 
verzand is, dat de zuideiyke ingang in het geheel niet meer 
door schepen kan gebruikt worden. De noordelijke ingang 
is diep, maar toch moeten groote schepen op aanmerke- 
lyken afstand van den wal biyven ankeren, en moet men, 
als 't laag water is, zelfs met een gewone roeiboot bU het 
naderen der stad zeer voorzichtig zün, om niet aan den 
grond te bleven zitten. Deze verzanding neemt zeer snel 
toe, en wordt veroorzaakt door de ontzettende hoeveelheid 
zand en klei, die door de zware tropische regens wordt af- 
gespoeld van de steile heuvels, welke de straat aan de 
landz\jde begrenzen. Hoewel deze hoogten bijna geheel kaal 
ztjn en de plantengroei hier over het geheel maar schaarsch 
is, levert toch, bö het aankomen, het als een trapsgewijs 
opstygend theater tegen de heuvels aangebouwde Loanda, 
met züne menigte groote gebouwen, een prachtigen aanblik 
op. Het hoogst liggen de regeeringsgebouwen, de paleizen 



Digitized by 



Google 



168 

van den Gouverneur en van den Bisschop, onderscheidene 
kerken, het hospitaal en het meteorologisch observatorium. 
De blanke bevolking woont, voor zoover zy tot den handel 
in betrekking staat, naby de haven, terwyl het neger-ele- 
ment in het oosteinde zijne hutten heeft opgeslagen. 

Dit alles bUeen ziet er op een afstand zeer fraai uit-; 
maar treedt men de stad binnen, dan krijgt men een vrij 
wat minder gunstigen indruk. Onze reizigers zagen onder 
de vele kerken slechts ééne waarvan het dak niet was 
ingestoit, maar daar zy tevens allen gesloten vonden, konden 
zy zich niet van den inwendigen toestand vergewissen. De 
meeste huizen waren zeer verwaarloosd en vele stonden op 
het punt om in te vallen, of hadden die krisis reeds door- 
gestaan. Die slechte toestand schijnt een gevolg te zijn van 
het gebezigde bouwmateriaal, rotssteenen en zand met water, 
dat aan de zware regens niet lang weerstand biedt. De 
bevolking wordt thans gerekend op omstreeks 2500 blanken 
en 12000 negers; maar vroeger moet het aantal der Euro- 
peesche bewoners aanmerkelijk grooter geweest zijn, daar 
het duidelyk blijkt, dat vele huizen, die thans door negers 
bewoond zyn, oorspronkelijk ten behoeve van Europeanen 
zijn ingericht. De stad als geheel ziet er erg vervallen uit, 
en schier overal gluurt door het dunne laagje europeesch 
vernis armoede en onbeschaafdheid den bezoeker tegen. 

Een groot contrast met deze treurige overblijfselen van 
vroeger grootheid vormen het nieuwe, reusachtige hospitaal, 
waar de verpleging der zieken aan geestelijke zusters is 
opgedragen, en het meteorologisch observatorium, beide aan- 
gelegd op eene wijze die men hier niet verwachten zou, en 
die den vreemden bezoeker doet vragen, of het niet verkieslijk 
zou geweest zyn, die gebouwen op bescheidener voet in te 
richten, en het dus bespaarde geld aan noodiger zaken te 



Digitized by 



Google 



169 

besteden. En dan zou, ware er met overleg gehandeld, zeker 
de verbetering van den gezondheidstoestand in de eerste 
plaats ter hand ztjn genomen ; want deze laat veel te wen- 
schen over. Behalve de reeds genoemde gebouwen ligt op 
de heuvels die de stad omringen, maar op wat grooter af- 
stand, de zeer fraaie begraafplaats, die echter hare schoon- 
heid niet zoozeer dankt aan in het oog vallende monumen- 
ten, als aan de fraaie, breede, met schoon geboomte beplante 
en ongeveer een half uur lange laan, die er heenvoert. 

Kon men in de stad zelve de verwaarloozing en morsig- 
heid wegdenken, die het oog van den Nederlander te meer 
beleedigen, naarmate hy meer aan netheid en zindelijkheid 
gewend is, dan zou het ook hier niet geheel aan aangename 
indrukken ontbreken. In de hoofdstraten, die geplaveid en breed 
aangelegd z^n, vindt men aan weerszijden prachtig bloeiende 
acacia's, peper- *) en tamarinde-boomen en wuivende kokospal- 
men. De meeste huizen hebben geene verdiepingen, maar 
sommige z\jn zoowel van buiten als van binnen eenigszins 
versierd met schilderwerk, meestal aangebracht door de 
kunstvaardige hand van den een of anderen gedeporteerde. 

Die gedeporteerden, door de Portugeezen degradado's ge- 
noemd, maken een deel der bevolking uit waarbö wy nog 
een oogenblik moeten stilstaan. Onze reizigers hadden er 
reeds op weg hierheen eenige kennis mede gemaakt, daar 
er met de Cabo Verde ongeveer een zestigtal, mannen, vrou- 
wen en kinderen, waren medegekomen. Deze werden 
's morgens vroeg door de politie van boord afgehaald en 
naar de voor hen bestemde verbleven overgebracht. Als 



*) Natuurlijk niet de gewone peper {Piper nignim), die een klimplant 
is, maar waarschgnlijk Habzelia aethiopumy een hooge heester, die op 
Afrika's Westkust tehuis is, en de zoogenaamde negerpeper of Guinea- 
p^>er oplevert. 



Digitized by 



Google 



170 

strafkolonie is namelijk Loanda in het bezit van twee groote 
versterkte gebouwen of forten, waarin deze bannelingen 
gedurende den nacht worden gehuisvest. Overdag werken 
zij meerendeels aan de wegen of worden zü als ossendrij- 
vers gebruikt, by de wagens die het vuil van de straat en 
uit de huizen ophalen en naar de vuilnisbelten buiten de 
stad brengen; maar op aanvraag bij het Bestuur kan men 
ook degradadd's in dienst nemen. In beide gevallen ver- 
laten zü* te zes uren des morgens het fort, om daarin des 
avonds te negen uren terug te keeren. Intusschen z\jn er 
toch ook die, tegen betaling van 20,000 reis, verlof hebben 
gekregen om in de stad te wonen, en alsdan slechts een- 
maal per week, namelgk des Zaterdags, acte de présence 
in het fort behoeven te doen. Deze prtjs schijnt bij den 
eersten opslag buitensporig hoog, wanneer men met het 
zonderlinge portugeesche muntstelsel niet bekend is, gelyk 
het ook zeer vreemd klinkt dat later Goddefroy te Mossa- 
medes een hoed met 2800 en een gros koperen knoopen 
met 800 reis moest betalen. De zaak wordt echter duide- 
lijk wanneer men weet dat reis of reaes het meervoud is 
van real en een portugeesche real een zeer kleine koper- 
munt is, waarvan de waarde ongeveer met een kwart cent 
overeenkomt. Vreemd schUnt het echter dat men van dit 
uiterst kleine muntstukje als munteenheid gebruik maakt; 
maar ook dit is meer schyn dan wezen, daar eigenlyk als 
rekenmunt de müreis (d. i. 1000 reis) gebruikt wordt, en 
ook als pasmunt geene kleinere stukken dan van 3 reis 
worden geslagen. Twintig duizend reis of, zooals men ge- 
woonlijk zegt, 20 milreis maken dus slechts ruim 50 gulden, 
en men kan gemakkel^k begrijpen, dat menige degradado^ 
die eenig vermogen heeft en in den handel goede zaken 
doet, dien prijs voor eene schier volledige vrijheid overheeft. 



Digitized by 



Google 



171 

Erger is het dat veelal de gedeporteerde vrouwen reeds 
spoedig van deze wyze tot herkryging harer vrijheid ge- 
bruik maken, omdat de lospr^s verkregen wordt op eene 
wyze die het peil der zedelükheid niet verhoogt. 

Loanda is de hoofdplaats van de portugeesche provincie 
Angola, die zich langs de Westkust van Afrika uitstrekt 
van Ambriz tot aan Kaap Frio, een weinig ten zuiden der 
Cunene, met eene moeielük te bepalen oosteiyke grenslyn» 
daar de aanspraken vaak uit de lucht zyn gegrepen en veel 
verder gaan dan de werkelyke machtsoefening. Dit uitge- 
strekt gebied schat men b\) eene ruwe begrooting op 809,000 
vierk. kilometers of aanmerkelijk meer dan de geheele 
Oosten ryksch-Hongaarsche Monarchie. De schattingen der 
bevolking variêeren van 2 tot 9 millioen, maar zyn van nog 
minder waarde dan de berekening der grootte, daar de eer- 
ste van de laatste, maar bovendien van nog andere onbe- 
kende grootheden afhankelijk zjjn. Men mag vermoeden, dat 
nu eens alleen aan de werkelyke onderdanen van Portugal, 
dan weder aan de gezamenlyke bevolking van het geheele 
gebied waarop Portugal aanspraak maakt, wordt gedacht. 
Neemt men voor de grootte het genoemde bedrag en voor 
de bevolking het hoogste ctjïer aan, dan krjjgt men eene 
gemiddelde bevolking van 11 zielen per vierk. kilometer. 
Wy merken hier nog even op, dat onze reizigers eerst toen 
zy in April 1885 te Benguella kwamen, onderricht werden 
van de groote uitbreiding die het portugeesche grondgebied 
in Afrika door de besluiten der Kongo-conferentie ondergaan 
had. De op voormalige verovering en bezetting gegronde^ 
maar lang verwaarloosde en in vergetelheid geraakte aan- 
spraken van Portugal op een deel van het Kongo-gebied wa- 
ren door de in Nov. 1884 te Berlijn geopende conferentie 
erkend, de grenzen van den vryen Kongo-staat en van d^ 



Digitized by 



Google 



172 

fransche en portugeesche bezittingen bepaald, en daarby 
^an de laatste een uitgestrekt gebied toegevoegd, dat zich 
langs het strand van Ambriz noordwaarts tot aan den Kongo- 
mond uitstrekt, en bovendien nog ten noorden van de Kongo 
de enclave van Kabinda en Landana omvat. Voor hen die 
•de zwakheid van het Portugeesche bestuur in Angola heb- 
ben leeren kennen, is de wysheid dezer beschikking wel aan 
«enige bedenking onderhevig. „Portugal,'* schreef Veth, in 
«en brief van 18 April 1885, slechts een maand vóór zijn 
dood, „Portugal, dat niet bü machte is zijne tegenwoordige 
bezittingen in Angola behoorlijk te besturen en het houden 
van slaven zelfs in de kustplaatsen en door de blanken te 
verhinderen, zal nu eene groote uitbreiding van grondgebied 
•erlangen. Zal het in staat zyn in het zooveel grootere land 
zijne staatsplichten beter dan in het kleinere te vervullen ?*' 
De Gouverneur van Angola bewoont in de bovenstad van 
Loanda een ruim en wel ingericht paleis. Hij vervult deze 
waardigheid gewoonlijk slechts gedurende drie jaren, welke 
korte duur een uitnemend middel is om het toch reeds niet 
zeer veerkrachtig bestuur van alle vastheid te berooven, en, 
zoo zij aan den eenen kant een slechten regent meestal 
verhindert onherstelbaar kwaad te doen, de macht zelfs van 
•een uitstekenden fnuikt, om iets goeds te doen wortel schieten. 
Veth, van aanbevelingen aan dezen hoogen ambtenaar voor- 
zien, mocht natuurlijk niet nalaten hem een bezoek te brengen, 
waarbij ^ij door den Chef der hol landsche faktorie vergezeld 
werd. De Heer Ferreira do Amoral ontving zijne bezoekers met 
al de innemende beleefdheid die den Portugeezen eigen is. De 
■Groote Heer was zoo spraakzaam, dat hij de beide Hollanders 
nauwelijks aan het woord liet komen. Inzonderheid weidde 
iiij in den breede uit over de verhouding der Transvaalsche 
trekboeren te Humpata tot het Portugeesche Gouvernement 



Digitized by 



Google 



178 

en had over het geheel niets dan lof voor hen. Het prakti- 
sche resultaat dezer samenkomst was, dat Veth van nieuwe 
aanbevelingen aan de autoriteiten te Mossamedes voorzien 
werd. 

Het driedaagsch verbiyf te Loanda had aan Veth alle reden 
van tevredenheid gegeven. Den Sden December keerde hö 
aan boord terug, vergezeld door van der Keilen en een nieu- 
wen zwarten bediende, dien hy te Loanda gehuurd had, en 
den volgenden dag te één uur werd Novo Redondo aange- 
daan, dat 168 Engelsche mtjlen van Loanda verwgderd is. 
Het is een kleine plaats, waar alleen eenige Portugeezen 
handel dryven en stokerijen bezitten van een soort van bran- 
dewyn, agoa ardenie geheeten. 

De Caho Verde vertrok van Novo Redondo des avonds te 
negen uren en legde de 92 Engelsche mylen die deze plaats 
van Benguella scheiden, in negen uren af. De oude hoofd- 
stad der portugeesche kolonisten, Benguella Velha, eenige 
uren ten Noorden van Novo Redondo gelegen, is thans niet& 
meer dan een puinhoop : maar ook do nieuwe stad, volledig 
San Felipe de Benguella genaamd, heeft veel van haar vroe- 
ger aanzien verloren. Z\j was voormaals de hoofdzetel van 
den portugeeschen slavenhandel, en men zegt, dat nog in 
1838 20,000 slaven van hier werden uitgevoerd. Maar be- 
halve de opheffing (die echter nog verre van volkomen is),, 
van dezen barbaarschen handelstak, heeft nog eene verleg- 
ging van den verkeersweg veel tot het verval van Benguella 
bygedragen. Een portugeesch handelshuis kwam eenige ja- 
ren geleden op den inval, zich ongeveer 20 kilometers ten 
noorden van [Benguella te vestigen op een punt aan de 
overzyde der Catumbella-rivier, die zich ongeveer een uur 
lager in zee ontlast, en aan den voet van den berg waar- 
over de voornaam.ste handelsroute uit het binnenland ligt. 



Digitized by 



Google 



174 

De weg voor de negers werd hierdoor vier uren verkort, 
terwyi zü toch gelgke betaling voor hunne goederen ont- 
vingen. Het natuuriyk gevolg was, dat weldra de negers 
van het rijk bevolkte district Caconda, van het tot diep 
in het binnenland handel drijvende Bihé en van Bailundo 
allen hunne goederen op de nieuwe plaats, naar de rivier 
„Catumbella*' genaamd, afleverden, terwyl alleen nog die der 
meer zuideiyk gelegen gewesten, zooals Dombe Grande, 
Dombe Pequena, Quillengues, voor welke Benguella gunstiger 
gelegen is, als van ouds de laatstgenoemde plaats bezoeken. 
Maar een tweede even natuuriyk gevolg was, dat andere 
handelshuizen zich evenzeer naar Catumbella verplaatsten, 
«n hier elkander eene even seherpe concurrentie aandeden 
als vroeger te Benguella. Er zyn thans te Catumbella wel 
twee- of driemaal zooveel handelskantoren gevestigd, als te 
Benguella; ook de Nieuwe Afrikaansche Handelsvennootschap 
heeft te Catumbella haar hoofdkantoor, en te Benguella 
slechts een succursaal. Intusschen gaf de groote handels- 
nay ver waarvan Catumbella het tooneel was, aan den han- 
del aldaar een eigenaardig karakter. Terwyi te Benguella 
de oude gewoonten van den ruilhandel bewaard bleven, en 
de negers daar nog heden voor hunne producten eene vaste 
hoeveelheid katoenen goederen krygen, die zy dan weder 
voor een deel verruilen voor de andere zaken die ze wen- 
schen op te doen, zooals geweren, kruit en lood, kleederen 
•en doeken, spiegeltjes enz.; trachten vele handelaars te Ca- 
tumbella maar al te zeer elkander de vliegen af te vangen, 
van welke handelwyze de negers het slachtoffer worden. 
Wanneer er in het eene of andere handelshuis een troep 
negers aankomt, leveren zy dadeiyk hunne waren af, die 
onmiddeliyk worden gewogen. Na één of twee dagen ont- 
vangen zy betaling, en nog een dag later komen zy om de 



Digitized by 



Google 



175 

artikelen te koopen die zy wenschen te bezitten. Wederom 
één of twee dagen later komen zg kennis geven dat zij den 
volgenden morgen wenschen te vertrokken, en ontvangen 
dan nog geschenken, zooveel mogelijk evenredig aan de 
waarde der aangebrachte producten. Een die veel aangebracht 
heeft, wordt dan dikwijls geheel aangekleed, en ontvangt 
b.v. een rood vest, een jas met ;,gouden" knoopen, een hoogen 
hoed, een pantalon, schoenen, en een parapluie waarvan 
iedere baan een andere kleur heeft : rood, geel, groen, blauw 
enz. Er wordt dus voor de waren te Catumbella geen vaste 
prijs, en niet zelden veel te veel betaald, zoodat de handels- 
huizen aanmerkelijk zouden verliezen, indien ze zich niet 
op andere wijze wisten schadeloos te stellen. Wanneer nu 
die te ruim betaalde negers teruggaan, vertellen zij met 
veel ophef aan andere kooplieden die zy tegenkomen, van 
de kantoren waar zij heen moeten gaan om goede zaken te 
maken ; want dat zij daar, o zooveel I voor hunne producten 
krijgen. Gedurende eenige dagen loopt nu het huis vol, 
maar die later gekomenen zien zich leelijk bedrogen ; want 
zij worden nu zoo slecht betaald, dat niet alleen de schade 
op de andere partij geleden wordt goedgemaakt, maar zelfs 
eene voldoende winst behaald. Keeren nu ook die bedroge- 
nen terug, dan waarschuwen zij natuurlijk ieder dien zij 
tegenkomen, om zich niet naar het kantoor in quaestie 
te begeven. Het gevolg is dat daar dan de handel eenige 
dagen geheel stil staat, maar bij de onnadenkende negers 
is de ongunstige indruk spoedig weder verzwakt. Wij behoe- 
ven hier wel niet bij te voegen dat soliede kantoren, zooals 
de Afrikaansche Handelsvennootschap, zulke knoeierljen bij 
hunne beambten niet zouden gedoogen. 

Toen de Cabo Verde den 6^®" December te zes uren in 
den morgen op de schoone reede van Benguella, waar de 



Digitized by 



Google 



176 

kleine en vervallen huizen der stad over eene groote uit- 
gestrektheid door het groen van palmen en cacteeën, acacia's 
en oleanders, sykomoren en adansonia's gluren, het anker 
vallen liet, lag daar deduitschekanonneerbootiföre, die den 
leeds vermelden Afrika-reiziger Dr. Gustav Nachtigal aan 
boord had. Reeds te acht uren kwam een beambte der neder- 
landsche faktorién aan Veth, namens den Agent der Han- 
delsvennootschap, den heer Passeux, de uitnoodiging brengen 
om het huis te Catumbella met een bezoek te vereeren. 
Veth, die nog niet wist dat de eigenlijke zetel van het kan- 
toor te dier plaatse was, voelde zich aanvankelijk eenigszins 
verrast en teleurgesteld, dat hU nog een tocht van vier 
uren zou moeten doen, alvorens een weinig van dezeereis 
te kunnen uitrusten; maar, vernemende dat de mailboot 
hier tot den middag van den volgenden dag zou blijven 
liggen, besloot hy, in overleg met den afgevaardigde van 
den Agent, van de gelegenheid gebruik te maken om aan 
den doorluchtigen reiziger, die zooveel voor de ontsluiting 
van Afrika gedaan had, eene kleine beleefdheid te bewijzen. 
HiJ liet zich naar het duitsche oorlogschip roeien, waar hi^ 
met groote welwillendheid en hartelijkheid ontvangen werd, 
en waar zyne dringende uitnoodiging aan Dr. Nachtigal en 
den Kommandant van het schip, om hem naar Catumbella 
te vergezellen, beleefdelijk werd aangenomen. 

Het gewone vervoermiddel waarvan de Portugeezen in deze 
streken gebruik maken, is de ^ipo/a of hangmat, vastgebonden 
of opgehangen aan een staak, meestal een bladsteel van een 
sagopalm, omdat deze lichtheid met taaiheid vereenigt, en 
door twee mannen gedragen. Waar, zooals in de omstreken 
van Loanda, een geregelde Upoja-dienst, met vaste rust- en 
ververschingsplaatsen is ingericht, wordt de reiziger tegen 
regen en zon beschut door een waterdicht dak en gordijnen ; 



Digitized by 



Google 



177 

elders bedient men zich van een parasol of ander beweeg- 
baar scherm. Hoewel men steeds door slechts twee man te 
gelijk wordt gedragen, behooren toch b\J elke hangmat vyf 
of zes dragers, die elkander gedurig *) in dier voege afwis- 
selen, dat de plaatsvervanger die het eerst aan de beurt is, 
naast den drager loopt, en op het eerste teeken bereid is, 
zyn schouder onder den staak te brengen, terwijl zijn ka- 
meraad den zijnen terugtrekt, zoodat de ruil niet het gering- 
ste oponthoud veroorzaakt. Daar de dragers steeds in ge- 
zwinden draf gaan, is de hangmat een snel vervoermiddel 
te noemen. Voor een onderzoeklievenden reiziger echter, die 
gaarne vrij om zich heen ziet, en niet alleen met het doel 
reist om maar vooruit te komen, is zij zeer ongeschikt. 

Ook onze reizigers moesten zich, na een vluchtigen blik 
op Benguella geworpen te hebben, het vervoer met de tipqja 
laten welgevallen. „Dit was de eerste maal in mijn leven," 
zegt Veth, „dat ik mij door menschen liet dragen. Ik vond 
het niet zoo onaangenaam als ik mij had voorgesteld, maar 
zou toch aan elke andere wijze van vervoer de voorkeur 
geven. Hier echter was geene keuze ; te voet gaan was 



1) In de brieven Tan Veth in het y^Tijdaehrift van het Aardrijkak. 
Oen.**, overgedrukt uit „hét Nieuws van den Da^t'* staat dat zij elkander 
eUce 40 & 50 pas afwisselen. Daarentegen zegt Monteiro „Angola and the 
rivtr Congo**, I, p. 168, dat ieder paar dragers zonder ophouden twee 
uren lang in draf loopt, en daarna door een ander paar vervangen wordt. 
Goddefroy, die zelf meermalen in de tipoja reisde, bevestigt ten steUigste 
de juistheid van Veth's opgave. De zaak zal intusschen wel eenigszins 
anders z\jn, waar men op bepaalde rustplaatsen andere dragers aantreft, 
zoodat niet het geheele personeel de gansche route behoeft mede te loe- 
pen. Waarschljniyk is er in de inrichting veel plaatselijk verschil, zooals 
ook blijkt wanneer men met de berichten van Veth en Monteiro het 
Terhaal en de afbeelding van Güssfeldt's tipoja-reÏB van Banana naar 
Kabinda, in Die Loango-expedition, I, S. 40 if., vergelijkt. 

12 



Digitized by 



Google 



178 

in de sterke middaghitte en in het mulle zand langs een 
schaduwloos pad voor een Europeaan niet mogelyk, en een 
ander vervoermiddel was in het geheel niet beschikbaar." Wy 
moeten er echter by voegen, dat de Regeering hier voor een 
zeer goeden weg heeft gezorgd, waarlangs ook een tele- 
graafdraad loopt, die Benguella met Catumbella verbindt. 

Toen Catumbella byna bereikt was, moest nog de rivier 
worden overgestoken. ZtJ is te dier plaatse breed en ondiep, 
zoodat zy, buiten den regen tyd, doorwaad kan worden, wat 
echter wegens de menigte alligators niet zonder gevaar is. 
Thans was het in den regenttJd en werd de gemeenschap 
tusschen de beide oevers onderhouden door een boot, be- 
stuurd door een neger, die met een staak was gewapend. 
Reeds bi) den lagen waterstand, dien het reisgezelschap 
thans aantrof, had deze zwarte Charon vrjj wat moeite, eerst 
om van den wal weg, later om op de goede plaats weder 
aan te komen, zoodat Veth zich niet anders kon voorstel- 
len, dan dat bij hoogen waterstand de overvaart onmogelijk 
en alle gemeenschap afgebroken zou zyn. Dat werkeiyk deze 
rivier zeer onstuimig kan wezen, is in een latere periode 
dezer reis maar al te duideiyk gebleken. 

Het samenzijn in de gastvr^e nederlandsche faktorie van Ca- 
tumbella was zeer genoegeiyk ; het genot werd alleen gestoord 
door de ongesteldheid van den Chef, die destijds zeer met koort- 
sen sukkelde. Den volgenden morgen te acht uren zou men de 
terugreis naar Benguella aanvaarden. Nog voor hun vertrek 
werden de reizigers onthaald op een vermakeiyk schouwspel, 
dat zich hier eiken morgen opnieuw vertoont. Van den 
honderden meters hoogen berg die achter en vlak ten oos- 
ten van Catumbella ligt, ziet men eiken morgen by hon- 
derd-, ja vaak bij duizend-tallen de handelsnegers afdalen 
die de waren uit het binnenland naar de europeesche fak- 



Digitized by 



Google 



179 

toriën brengen. De goederen bestaan uit was, caoutchouc 
-en andere gomsoorten, koffie, tabak, ivoor, klein gevogelte 
-enz. ; de dragers, die in lange rüen achter elkander gaan, 
zijn grootendeels slaven, en worden ook wel, onder zoo- 
genaamde contracten, aan Europeanen verhandeld; hier- 
over zullen w^ elders nog een woordje te spreken hebben. 
Maar de eigenaars dezer goederen, waarvan de een mis- 
schien nog geen tien, de ander meer dan honderd dezer 
dragers belast heeft, toonen hunne meerderheid door zich 
^p te schikken op eene wyze, die ons aan eene buitenspo- 
rige karnavals-vertooning doet denken. Hier ziet men er een 
gehuld in een ouden koetsiersjas met vergulde knoopen 
en met een hoogen hoed op het hoofd, ginds een ander 
•die in een vuurrooden jas met goud-galon gewikkeld en 
met een ouden generaals-steek gedekt is, en terwyi de een 
'bü dit galakostuum een paar bloote beenen tentoonspreidt, 
2iet men een ander met kolossale ryiaarzen geschoeid, waar- 
mede hjj ter nauwernood kan voortstrompelen. 

Te Benguella teruggekomen, scheidde zich het gezelschap 
•met harteiyken afscheidsgroet. Nog eenige weken, en de 
-veel beproefde man, wiens omzwervingen en verrichtingen 
dn het donkere werelddeel zUn naam in de geheele beschaafde 
wereld hadden beroemd gemaakt, en zUn nog jeugdige na- 
volger, brandend van begeerte om op bescheiden schaal 
'voor Nederland te doen wat Nachtigal voor het groote duit- 
sche vaderland had gedaan, zouden beiden ten offer ge vallen 
zijn aan Afrika's moordend klimaat. 

Den 6^«" December, des namiddags te twee uren, verliet 
•de Cabo Verde de plaats waar de Afrikaansche Handels- 
vennootschap hare verst naar het zuiden geschoven faktorie 
bezit. Thans ging het naar Mossamedes, het einddoel der 
meereis, de plaats waar de eigeniyke onderzoekingstocht 



Digitized by 



Google 



180 



zou aanvangen. Van Loanda af was de kust al gaandeweg- 
eenzamer geworden. Nergens had men aan het strand iets- 
meer dan sporen gezien van dat machtige woud der keer- 
kringslanden, dat eerst van 30 tot 60 mylen landwaarts i» 
zich vertoont in al zyn heerlijkheid, die echter in Afrika 
den luister der wouden van Insulinde doorgaans op verre^ 
na niet evenaart. De 192 zeemyien die Mossamedes van 
Benguella scheiden, werden in 19 uren afgelegd, en dea 
morgens te negen uren liet de Cabo Verde in de baai van 
Mossamedes, the Little Fish Bay der engelsche kaarten,, 
het anker vallen. 



Digitized by 



Google 



DERDE HOOFDSTUK. 



Stichting van de stad Mossamedes. — Vestiging in Mossame- 
•des van landverhuizers uit Brazilië. — Duitsche kolonie te Huilla. 
— Degradados in Mossamedes. ^- Blanken en zwarten in de 
stad. — Beschryving der stad. — Merkwaardige planten. — Op- 
>merkingen over de flora van Zuidwest-Afrika. — Klimaat van 
Mossamedes. — Teelt van groenten. — Vischvangst. — Veehan- 
del. — Een Portugeesch menu. — Voormalige hollandsche fak- 
lorie te Mossamedes. — Welwillende ontvangst van het reisge- 
zelschap. — Vrijstelling der goederen van inkomende rechten. — 
•Gezellig leven te Mossamedes. — Het fort en de militairen. — 
Godsdienstig feest te Quipollo. — Bezoek van hoeren uit Hum* 
pata aan de reizigers. 

Het gewest, thans onder den naam van Mossamedes be- 
kend, en als de derde provincie van Angola beschouwd, 
staat nog geen vijftig jaren onder de portugeesche heer- 
schappij. Iii <iön tyd der groote ontdekkingen van de Por- 
tugeezen op Afrika's Westkust werd op deze streek weinig 
•acht geslagen. Men noemde ze toen Angra do Negro, en 
•eerst later kreeg zy, zooals de lokale traditie wil, die echter 
nauwkeuriger onderzoek vordert, den naam van Mossamedes, 
naar een vooonaligen gouverneur van Angola, Bario (Baron) 
de Mossamedes, die het eerst eenig onderzoek naar deze streek 
liet instellen. De portugeesche kolonisatie in Mossamedes 



Digitized by 



Google 



182 

begint eerst met 1839. De toenmalige Gouverneur van An- 
gola gaf aan den luitenant der artillerie Jo5o Francisco- 
Garcia last, om zich van Benguella over land naar de baai 
van Mossamedes te begeven, en deze vond hier by zyne 
aankomst reeds de korvet Isabel Maria geankerd, onder 
bevel van den kapitein-luitenant Pedro Alexandrino da Cunha, 
denzelfden die zich van 1845 tot 1848 als Gouverneur van 
Loanda zoozeer onderscheiden heeft, dat de dankbare bur- 
gers, na zijn overlijden te Macao in 1850, op een der pleinen 
van Loanda een standbeeld voor hem hebben opgericht Met 
de korvet naar Benguella teruggekeerd, rustte Garcia eene- 
expeditie van 72 man uit, om een definitief estabelecimento* 
(etablissement) aan de baai van Mossamedes te gaan stich- 
ten ; maar zijne reis werd door eenige moeielijkheden met 
een engelschen kruiser vertraagd. Hü bereikte echter met 
zijn gevolg de nieuwe vestiging in Augustus en sloot over- 
eenkomsten met de Sobas of vorsten des lands. Het is op- 
dit tijdstip dat de eigenlijke stichting van de stad Mossa- 
medes gesteld wordt 

Toen Garcia het eerst Mossamedes bezocht, vond hij er 
reeds eene faktorie gevestigd op een terrein in de nabijheid 
der stad, thans de Hortas genoemd, dat wiJ straks nader 
zullen leeren kennen. Deze eerste handelsonderneming werdi 
allengs door meerdere gevolgd, die öf op zich zelve zaken 
deden, öf in verband stonden met huizen te Benguella, NovO' 
Redondo en Loanda. En zoo had zich hier reeds langzamer- 
hand eene kleine blanke bevolking gevestigd, toen in 184^ 
een eerste aanvoer van kolonisten uit Braziliö een nieuw^ 
gewicht aan Mossamedes beloofde biJ te zetten. 

Deze kolonisten waren Portugeezen, welke de kwellingen» 
van de Brazilianen, die zich van de portugeesche kroont 
hadden losgemaakt, wilden ontwaken, door andere woonr 



Digitized by 



Google 



183 

plaatsen te zoeken. De portugeesche regeering was hun 
zooveel mogelyk behulpzaam en bood hun vestiging in Mos- 
samedes aan. De Gouverneur-Generaal van Loanda benoemde 
eene commissie, die aan de landverhuizers, dadelyk bfl de 
aankomst te Mossamedes, onderhoud en werk verschaffen 
en de gezondste plek waarover men beschikken kon, tot ver- 
blijf aan wy zen zou. De eerste afdeeling verliet Pernarabuco, 
waar zy zich verzameld had, in Mei 1849, en bereikte Mos- 
samedes den 4:^^^ Augustus ; eene tweede schaar, voor wel- 
ker verhuizing de kosten door eene openbare inschryving 
waren bijeengebracht, verliet Pernambuco den 18<^®'^October 
1850 en kwam te Mossamedes den 26»*®" November. De uit- 
komsten dezer kleine volksverhuizing waren hoogst onge- 
lukkig ; de meeste kolonisten kwamen door ontberingen en 
ziekten om het leven, en slechts zü die met ongewone 
lichaams- en geestkracht begaafd waren, zegevierden over 
de bezwaren. De treurige berichten die Brazilië bereikten, 
ontmoedigden de nog achtergeblevenen die het voornemen 
hadden hunne landgenooten te volgen, en de verhuizing van 
Portugeezen uit Amerika naar Afrika werd schier geheel 
gestaakt. Alleen zag men later nog enkele kooplieden uit 
Eio de Janeiro en Bahia te Mossamedes verschonen. Echter 
meende de Raad en het Volk (a Vereagao e o Povo = Se- 
natus Populusque) van de stad Mossamedes, in 1882, op den 
33»*«** verjaardag van de aankomst der eerste braziliaansche 
kolonisten, hunnen aanvoerder Bemardino Freire de Figue- 
redo door het plaatsen z^ner beeltenis in de raadzaal der 
stad te moeten vereeren. 

Een ander bewijs van de zucht der portugeesche regeering, 
om de blanke bevolking der nieuwe kolonie te vermeerde- 
ren, geeft ons een bericht van von Danckelmann, een duit- 
schen reiziger en meteoroloog, die Mossamedes in 1883 



Digitized by 



Google 



184 

bezocht '). ,In het jaar 1855", zoo verhaalt hü, „liep een 
naar Brazilië bestemd schip met duitsche landverhuizers in 
noodlijdenden toestand te Lissabon binnen, waar men deze 
lieden wist over te halen om de provincie Mossamedes boven 
Brazilië als aanstaande woonplaats te kiezen. Dezelfde be- 
zwaren die ook nu nog, ofschoon in mindere mate, de ont- 
wikkeling van de boerenkolonie te Humpata tegenhouden, 
zooals de ellendige communicatién van het binnenland met 
de kust en de drukkende tollen, deden ook deze proef aller- 
treurigst uitvallen. Een goed deel der kolonisten kwam in 
ellende om, anderen vonden nog de middelen om hetonge- 
luksland weder te ontvluchten. Slechts zeer enkelen bleven 
aan de bezwaren het hoofd bieden en verwierven zich eene 
houdbare positie, zooals een zekere Adams, die als bezitter 
eener katoenplantage stierf. Hy overleed voor twee jaren 
als laatste lid der duitsche kolonie; ztjn zoon is zoo vol- 
komen Portugees geworden, dat h\j geen woord Duitsch 
meer verstaat, en mjj eenige deelen van de „Gartenlaube", 
die z\jn vader bezeten had, voor een soort van Lexicon 
verkoopen wilde." Dat onze reizigers, bü een langdurig op- 
onthoud in de omstreken van Huilla, niets van deze duitsche 
kolonie vernamen, is wel het best^ bewijs hoe geheel zö 
vergeten is. 

De komst van de transvaalsche trekboeren in Mossamedes 
en hunne vestiging te Humpata in 1880, die ruime vergoe- 
ding voor het uitsterven der duitsche kolonie beloofde, was 
natuuriyk aan de portugeesche autoriteiten niet minder 
welkom. Wy zullen er echter, daar wij later uitvoerig over 
hen spreken moeten, hier niet bö stilstaan, evenmin als by de 
vestiging van het zendingsstation der Congrégation du Sacré 



1) Deutsche geographische Bldttery Bd. Vu. Heft I, S. 31. 



Digitized by 



Google 



185 

<k)eur de Jésus te Huilla, en by de kolonisten in den laat- 
sten tyd uit Madera aangevoerd. Het moederland zendt 
natuuriyk.eenige ambtenaren en officieren en enkele onder- 
nemende lieden die hier uit eigen beweging hun geluk 
komen beproeven, maar ook vele degradados of gedepor- 
teerden, aan wie vergunning verleend wordt zich in het 
binnenland te vestigen, en die, steeds dieper doordringende, 
de stichters * werden der meeste fazenda's (landgoederen, 
Spaansch hadenda) en brandewynfabrieken, die daar thans 
zoo menigvuldig voorkomen. Onder de naar Mossamedes 
gedeporteerden behoorde zelfs eenmaal de Conde de Bomfim, 
een der meest bekende aanvoerders van de constitutioneele 
party in Portugal, die tegen de reactionnaire ministeriön 
Costa Cabral en Saldanha de wapenen had gevoerd, maar, 
na züne nederlaag by Torres Vedras in December 1846, door 
een krijgsraad met z^ne beide zonen tot deportatie naar 
Afrika was veroordeeld. Ten gevolge der amnestie in Mei 
1847 keerde hy naar Portugal terug, maar de samenzwering 
die hy inmiddels te Mossamedes met de bemanning van een 
daar gestationeerden schoener en vele degradados gesmeed 
had, schynt buiten dit afgelegen oord weinig bekend te zyn« 
Keeds had hy den Gouverneur overrompeld en gevangen 
gezet; toen deze door een aantal zwarten, die zyne kreten 
hoorden, en enkele blanken die niet in de samenzwering 
betrokken waren, bevryd werd, en er in slaagde den com- 
mandant eener Engelsche oorlogsbrik, die juist de haven was 
binnengeloopen, te bewegen, de geheele schaar der muite- 
lingen met den schoener, waarin zy zich hadden inge- 
scheept, gevangen naar Loanda te voeren. 
• De degradados worden thans in de stad niet geduld, en 
hierin ligt de voorname oorzaak van de meerdere bescha- 
ving en den fijneren toon die in de stad, in vergeiyking 



Digitized by 



Google 



186 

met het binnenland, onder de blanken worden aangetroffen* 
Maar ook de zwarte bevolking der stad is meerendeels 
van die van het binnenland onderscheiden. De laatste be- 
hoort tot den grooten stam der Mondombe's of Mundom- 
be's, dien wj) later uitvoerig zullen beschrijven; omtrent 
eerstgenoemde maakt v. d. Keilen in een zijner brieven de- 
volgende opmerking: „De Negers die men te Mossamedes 
aantreft en die daar veelal als dragers van hangmatten en 
vrachtdragers van goederen voor het binnenland dienst doen, 
worden geheel ten onrechte veelal tot de Mondombe*s gere- 
kend. Wanneer men ze met eenige opmerkzaamheid gade- 
slaat, overtuigt men zich spoedig dat zy schier in geen enkel 
opzicht met de eigenlyke bewoners des lands overeenkomen- 
Het groote verschil in dracht valt onmiddeliyk in het oog, 
en niet minder wordt het oor door het verschil in taal ge- 
troffen. Die zwarten van Mossamedes spreken het zooge- 
naamde Mihimbi, een taal die b;jna geiyk is aan die van 
Damara-land. Men vindt ze hier en daar terug in kleine 
troepen, b.v. in de Serra Chella en te Quillengues, maar^ 
steeds afgezonderd van de ware Mondombe's, met wie men 
ze te Mossamedes uit onkunde verwart. Vermoedelijk zijn zy 
vluchtelingen uit Damara-land, en daar de bewoners van 
dit laatste weder, zooals men nog van oude lieden onder 
hen vernemen kan, door andere stammen uit de streken 
der Zambesi z^n verdrongen, heeft men allen grond om aan 
te nemen, dat de bedoelde zwarten eigenlijk in het gebied' 
der Zambesi te huis behooren." 

De stad Mossamedes ligt midden in het geelwitte woes- 
tijnzand, waarop, als men eenige armoedige kokospalmen- 
uitzondert, geplant aan een langs het strand loopenden wan- 
delweg, het oog te vergeefs naar een spruitje groen zoekt. 
Echter maakt zij, als men de baai binnenkomt, van boord 



Digitized by 



Google 



^ J 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



l_ 



Digitized by 



Google 



187 

afgezien een aangenamen indruk. De leemen huizen, waarin 
de blanken wonen, die door v. Danckelmann op 800 geschat 
werden, maar met den dag toenemen, z\jn vr\) goed gebouwd 
en gemakkelijk ingericht; zy hebben platte daken en zyn 
wit of bont beschilderd. Jammer dat het materiaal even 
vergankeiyk is, en het onderhoud der verf evenzeer verwaar- 
loosd wordt, als overal op Afrika's Westkust, zoodat zü een 
spoedigen ondergang te gemoet gaan. Een nieuwe yzeren pier 
maakt voor de schepen de verbinding met den wal gemak- 
kelflk, en nog vóór men den vasten bodem betreden heeft^ 
trekken reeds de voornaamste gebouwen van het plaatsje 
de aandacht: de alfandega of het tolkantoor, steeds eender 
gewichtigste inrichtingen in de portugeesche steden van 
Afrika's Westkust, de kazerne, het hospitaal, de roomsch- 
kathülieke kerk, en het fort, welk laatste aan het zuide- 
lijk uiteinde der stad op een lage klip gebouwd is. In de 
stad zelve valt verder niets op te merken dan de breedte 
en verbazende zandigheid der straten en de verrassende 
hoeveelheid van wèlvoorziene winkels; in haren onmiddel- 
lyken omtrek niets dan een klein onaanzienlijk wandelpark, 
met eenige oleanders en oranjeboomen. Von Danckelmann 
zag op eene plaats in het midden van dat park zeer onaanzien- 
lyke exemplaren van twee der zonderlingste voortbrengselen 
van het plantenrijk die Afrika oplevert, de WélwUschia miror 
buis en de Sesamocarpua angolemis. De Welmtschia schtjnt al- 
leen in de dorre zanden der kust van Damara-land en Mossame- 
des voor te komen, en ook daar zeer zeldzaam te zyn. Zy heeft 
oorspronkelijk slechts twee bladen, gevormd door eene ont- 
zaglijke ontwikkeling van de beide zaadlobben, die in tegen- 
overgestelde richting dicht langs den bodem voortkruipen en^ 
als zti volwassen zyn, zich in een aantal rafelige slippen 
splitsen; de houtige van binnen kurkachtige massa, waaruit 



Digitized by 



Google 



188 

die bladen spruiten, krygt inmiddels een obconischen vorm en 
aanzienlijken omvang, soms van een meter in doorsnede, 
maar verheft zich niet hooger dan 25 centimeters boven den 
grond. Het vry platte boven vlak is zeer geschikt om tot zit- 
plaats te dienen, en von Danckelmann verhaalt, dat een 
ingezetene van Mossamedes er tot dat einde eene menigte 
in ztjn tuin had doen planten. Fraai zyn deze planten niet 
te noemen, maar nog minder is dat het geval met de Se- 
samocarpus angolensis, een vormelooze, knolachtige massa» 
met geelachtig groene huid, die een of twee meters in om- 
vang heeft en zich hoogstens 5 decimeters boven den grond 
verheft. 

Van deze wonderiyke planten maken onze reizigers ner- 
gens gewag. Toch moet de laatstvermelde monsterplant in 
sommige streken zeer menigvuldig zyn, terwyl een uiter- 
mate woeste, steenige plek, twee uren ten zuiden van Mos- 
samedes, om het aantal harer WelwUschia's bekend is. Het 
zal uit het vervolg van ons verhaal biyken, dat de tyd om 
deze plek te bezoeken aan Veth waarschijniyk geheel ont- 
broken heeft. Op zyne latere tochten konden hem de Wel- 
icUschia's, indien zU al in die streken voorkomen, licht 
ontgaan, omdat zy altyd laag by den grond biyven, een 
haveloos uitgerafeld voorkomen hebben en groeien te mid- 
den van groote, met geduchte stekels gewapende Euphor- 
biaceeën, wier afgestorven takken nog lang hun opge- 
richten stand behouden. Ook heeft natuuriyk zyn lydende 
toestand hem dikwyis in nauwkeurig onderzoek belemmerd. 
In het geheel had de Afrikaansche plantenwereld voor hem, 
die zoo vaak de prachtige wouden van Insulinde doorkruist 
had, niet veel aantrekkeiyks. „Nagenoeg alle boomen en 
planten die men aantreft," zoo schryft hy in een zyner 
brieven, „dragen slechts een zeer yi loof, zoodat de schaduw 



Digitized by 



Google 



189 

die zy verschaffen, van luttel of geene waarde is, en dat 
in een land waar men de schaduw zoozeer op prijs moet 
stellen ! Zeker toch is het lang niet aangenaam, wanneer 
men na een wandeling of rit door de brandende zon zyn mid- 
dagrust wenscht tenemen, nergens een plekje te vinden waar 
men niet in nagenoeg dezelfde mate aan den zonnegloed is 
blootgesteld. Bovendien z^n b^jna alle boomen en struiken 
van doornen van allerlei grootte en vorm voorzien. Soms treft 
men er aan die wel tien duim lang en zoo scherp als naal- 
den zyn, dan vindt men er klein en gebogen, zoodat men 
geen gevaar ducht, maar die, wanneer men er mede in aan- 
raking komt, u onmeedoogend vasthouden en u geen ander 
middel gunnen om er van bevrijd te worden, dan weder 
terug te gaan. Kortom, de plantengroei levert nagenoeg 
niets op dat aantrekt of verkwikt, voornamelijk voor hen 
die zich gaarne van de gebaande wegen verwijderen.'* Dit 
algemeen ongunstig oordeel wordt zeker door de WeltoU- 
schia en Sesamocarpus niet gelogenstraft; want onbehage- 
lijker kinderen heeft Flora wellicht nergens ter wereld 
voortgebracht. *t Is bijna een voordeel dat ztj, verlegen, zoo 
men meenen zou, over haar eigen afzichtigheid, zich zorg- 
vuldig aan het oog onttrekken. 

Het klimaat van de stad Mossamedes staat als zeer gezond 
bekend. De Portugeezen beschouwen haar als een herstel- 
lingsoord voor hen, die in de gewesten nabij den evenaar 
door koortsen en bloedarmoede zijn uitgeput, en vinden in 
hare zachte lucht de oorzaak van de snelle toeneming harer 
bevolking. Oppervlakkig beschouwd schijnt dit moeielijk over- 
een te brengen met de gesteldheid van den bodem en het 
schier volkomen gemis van regen, zoodat er soms jaren 
voorbijgaan waarin geene enkele bui valt Toch is het waar 
dat er geen gebrek aan drinkwater heerscht ; ja, dat het 



Digitized by 



Google 



190 

zelfs in de onmiddellijke nabyheid van de zee, weinige voe- 
ten onder den beganen grond en slechts in zeer geringe 
mate brak, wordt aangetroffen. Dientengevolge zyn er by 
vele huizen tuintjes, waar kool, komkommers, aardappelen, 
meloenen, ja zelfs druiven, met goeden uitslag gekweekt wor- 
den. De meeste groenten komen echter van buitenaf, van eene 
plaats ongeveer drie mijlen ten noorden der stad, die onder den 
naam van de HortaSj d. i. moestuinen, bekend is. Deze tuinen 
liggen in of om het bed van het riviertje Bero, dat ongeveer 
6en half uur ten noorden vanMossamedesin zee valt; want 
ofschoon deze rivier bijna altyd droog is, sijpelt er toch ge- 
stadig genoeg water door het zand, om dit de noodige vrucht- 
baarheid te geven voor het gedijen van velerlei wortels en 
groenten, en zelfs voor aanplantingen van katoen en sui- 
kerriet. Van de suiker maakt men meestal rum, waarvan 
jaarlijks duizenden pijpen worden uitgevoerd. Ook de gewone 
aardappel slaagt hier zeer goed, en was een belangrijke 
kultuurplant toen de Amerikaansche walvischvaarders nog 
gewoon waren hunne schepen hier te proviandeeren. Het 
voor de negerbevolking onontbeerlijke maniokmeel wordt 
echter van elders, meest van Benguella, aangevoerd. 

De zee die Afrika's Zuidwestkust bespoelt, is vanouds be- 
kend om haren verbazenden rijkdom van visch, en dat deze ook 
aan de kust van Mossamedes niet ontbreekt, blykt reeds uit 
den naam van Little Fish Bay door de Engelschen aan de 
baai van Mossamedes gegeven, en dien vanGreat Fish Bay, 
waarmede een grootere, meer zuidwaarts, tusschen Mossa- 
medes en den mond der Cunene gelegen inham der zee wordt 
genoemd. Wordt in het algemeen de vischvangst, in ver- 
houding tot den groeten vischi-ijkdom slechts op kleine 
schaal, hoofdzakelijk door armoedig uitgeruste visschers uit de 
portugeesche provincie Algarvië, uitgeoefend, te Mossamedes 



Digitized by 



Google 



191 

•wordt er veel werk van gemaakt, daar visch er niet alleen 
het voornaamste voedsel zoowel van de blanken als van de 
op de plantages werkende negers is, maar ook in verbazende 
hoeveelheden naar Loanda en naar de portugeesche eilan- 
Kien in de Golf van Guinea (San Thomé en Isla do Principe) 
wordt uitgevoerd. Natuurlyk moet de visch voor den uitvoer 
bestemd gezouten en gedroogd worden, een werk dat waar 
de tropische zon gloeit binnen enkele uren afloopt. Volgens 
von Danckelmann zou 15 kilo gedroogde visch, uit deze stre- 
ken naar den Kongo-mond gevoerd, daar ongeveer ƒ1.90 
kosten, en, gevoegd by een pond rtjst per persoon, voldoende 
zyn om vyftig sterke negers gedurende één dag te voeden. 
Natuurlyk worden de beste soorten (en er zyn er vele die 
voortreffelyk smaken) in verschen staat voor de tafels der 
blanken te Mossamedes bestemd. Goddefroy, die met de zorg 
voor de tafel der expeditie-leden belast was, kocht 2 versche 
visschen, ieder 3 kilo wegende, te zamen voor 30 reis of 
ongeveer 7 centen. 

Ook aan vleesch is te Mossamedes geen gebrek, maar de 
tyd is lang voorbü toen het vee hier zoo overvloedig was 
«n zoo geringe waarde bezat, dat de engelsche kruisers en 
amerikaansche whalers, die hier proviand kwamen zoeken, 
voor een os den fabelachtigen prys van lOshillingstotjtf 1 
t)6taalden. Een koe wordt thans in het binnenland geruild 
voor artikelen ter waarde van hoogstens 3000 reis of nog 
geen 9 gulden, maar te Mossamedes wordt een koe bü den 
uitvoer op eene waarde van jg 4 gerekend, waarbit dan 
natuurlijk de transportkosten komen aleer zU de plaats 
harer bestemming heeft bereikt. Toch is de uitvoer nog 
altyd aanzienlijk; want de stoombooten voeren van hier 
groote hoeveelheden vee naar de portugeesche en andere 
kustplaatsen mede. Het inschepen der koeien is een vi-iJ 



Digitized by 



Google 



192 

moeielüke zaak. Om de beesten aan boord te krijgen worden* 
ztj in zee gedreven, ter hoogte van het vroeger vermelde 
ijzeren hoofd. Men laat ze, aan een lang touw gebonden, 
langs dit hoofd zwemmen tot aan een schuit welker be- 
manning aan elke koe een strop om de horens werpt. Zoo, 
als het ware aan weerszyden van de schuit hangende» 
worden zü gesleept naar het stoomschip, bestemd om ze te 
laden, waar ze één voor één naar boven worden geheschen. 

Nadat wy hier achtereenvolgens van groenten, visch en 
vleesch hebben gesproken, ligt de vraag voor de hand hoe 
de tafel der Portugeezen in Afrika, waaraan onze reizigers, 
vooral te Mossamedes, zoo vaak meé hebben aangezeten, is 
ingericht. Van der Keilen geeft daarop in een brief aaa 
ztjne ouders het volgende antwoord : 

»Gy vraagt mij hoe het eten is; nu, daar moet men aan 
wennen. Thans eet ik er met smaak van ; maar het heeft 
niets van de hollandsche, wel wat meer van de fransche 
keuken. Het maal moet zelfs bij de eenvoudigste lieden uit 
acht of tien gerechten bestaan ; eerst soep of iets dat er op 
Itjkt ; dan gekookt vleesch met eenige koolblaadjes en zoete 
aardappelen, op denzelfden schotel aangeboden; daarop ge-- 
kookte visch, die met olie en azyn wordt gegeten ; dan 
visch met palmolie bereid, en gestoofde visch, en ik weet 
niet wat al visch meer. Nu volgt een weinig groente, in 
palmolie gestoofd, en eindelyk kip, gehakt en met veel 
peper klaargemaakt. By alles worden er eenige aardappelen 
aangeboden, en soms zijn er nog eenige hors d'oeuvres» 
waarvan ik niets te maken weet. Als dessert dient men 
versche vruchten en gedroogde vijgen en rozijnen, waarna 
koffle volgt met boter en brood. De wyn is verbazend goed- 
koop ; hij kost slechts 20 centen de flesch en wordt zoo uit 
de vaten in karaffen getapt. Die wijn is zoetig en daardoor 



Digitized by 



Google 



193 

minder lekker ; men drinkt hem steeds uit waterglazen, en 
zoo men b[] zijn bord een wijnglas vindt, dan is dit een 
teeken dat, evenwel eerst na de koffie, Port-è,-port of Madera 
zal worden geschonken." 

De voormalige Afrikaansche Handelsvereeniging bezat ook 
te Mossamedes eene faktorie, die, in weerwil harer afgelegen- 
heid, nogal van eenige beteekenis voor den handel schijnt 
i^eweest te ztjn. De voornaamste faktorie der Handelsver- 
eeniging in de Portugeesche bezittingen was toen Loanda. 
Verder zuidwaarts had z\] nog twee kleine faktoriën, te 
Barraca en Cafucalla aan de Quanza-rivier, die op 8® 20^ 
Z. B. in den Oceaan valt : maar daarmede namen hare kan- 
toren naar het zuiden toe een einde, totdat men, byna 
zeven graden verder, op 15® 15^ Z. B. den geheel afgezon- 
derden voorpost Mossamedes bereikte. In dit alles is sedert 
veel verandering gekomen, gelijk trouwens de aard van 
den Afrikaanschen handel met zich brengt, dat hy dikwyis 
op de eene plaats verloopt, om op de andere een nieuw 
gewicht te erlangen. 

Eene der voornaamste oorzaken hiervan is de wisselval- 
lige opbrengst der stapelproducten, die nu eens door te 
veel droogte, dan weder door te veel regen, niet zelden ook 
door verstopping der handelswegen ten gevolge van oorlo- 
gen en onlusten, plotseling schaarsch worden. De statistiek 
der faktorrön ondergaat dan ook, zoowel wat het aantal als de 
ligging betreft, gedurige veranderingen ; maar terwyi er tel- 
kens nieuwe worden opgericht, zooals ook sedert den over- 
gang der zaken aan de Nieuwe Afrikaansche Handelsven- 
nootschap herhaaldeltjk heeft plaats gehad, worden meestal 
de verlatene, niet zoozeer ingetrokken, als tödeiyk gesloten, 
zoodat zfl, by verbetering der omstandigheden, spoedig op- 
nieuw kunnen geopend worden. De tegenwoordige Afrikaan- 

13 



Digitized by 



Google 



194 

sche Handelsvennootschap heeft hare zuidelijkste faktorie 
te Benguella, op 12* 33^ Z. B.. en dus op nog geen drie 
graden van Mossamedes, terwijl zü hare belangen op laatst- 
genoemde plaats heeft toevertrouwd aan de firma Morgado & 
Irmio (letteriyk Morgado en broeder)^ of zooals wy zouden 
zeggen Gebroeders Morgado. Misschien was zy niet zonder 
hoop dat de reizen en onderzoekingen van Veth tot uitbrei- 
ding harer handelsbetrekkingen in deze streken en tot her- 
stel der faktorie te Mossamedes zouden kunnen leiden. 

De heeren Morgado waren reeds te voren onderricht van 
de komst van Veth en z^jn reisgezelschap, die in geheel 
Mossamedes met levendige belangstelling werd te gemoet 
gezien. Of men er zich nog een anderen Hollandschen rei- 
ziger herinnerde, den heer C. F. Sala uit Leiden, die in 1861 
Mossamedes en andere deelen van Angola als jager en 
verzamelaar voor het Leidsch Museum doorkruist had, (*) den- 
zelfden die in 1881, als reisgenoot van den Heer Büttikofer. 
in Liberia den dood vond (*), is ons niet gebleken, maar 
wel dat de Hollandsche naam er nog in eere was, en men 
er zich klaarblykelyk op had voorbereid onze reizigers met 
de meeste dienstvaardigheid te ontvangen. Toen de Cabo 
Verde in den morgen van Zondag den 1^^^ December voor 
Mossamedes ten anker kwam, werd Veth reeds aan.boord ver- 
welkomd door den Heer Lourengo Morgado, den chef der firma, 
die hem tevens zyne goede diensten aanbood. Met het oog 
op de groote massa zyner bagage en met het doel om zich 
vryer te kunnen bewegen, wenschte Veth, zoo mogelyk, 
voor den tijd van ztjn verblyf te Mossamedes een huis te 
huren, en door de hulp van den heer Morgado had hij 
spoedig een woning gekregen, uit drie vertrekken, keuken 



(1) Zie Tijdschrift v. h, Aardr. Gen., D. V, bl. 180. 

(2) Büttikofer, Mededeelingen over Liberia, bl. 131. 



Digitized by 



Google 



195 

«n stal bestaande, en ruim genoeg om ook als verblijfplaats 
voor de twee meegebrachte zwarte bedienden, de paarden 
-en de honden en als bergplaats voor de goederen dienst te 
<loen. Aan de voorspraak van dien heer had hy het ook te 
■danken, dat de douanen hem vergunden dadelijk de meest 
noodige zaken naar dat huis te laten brengen, zoodat hy 
en zyne reisgenooten er, met eenig behelpen, nog dienzelfden 
nacht in konden slapen, terwyi de heer Morgado het reis- 
gezelschap niet slechts voor dien middag, maar voor den 
geheelen tUd van hun verbiyf te Mossamedes, zoo dikwyls 
zy vry waren, aan z\jne tafel noodigde. 

Niet minder beleefd en welwillend betoonde zich de chef 
der Alfandega, door toe te staan dat reeds des maandag- 
ochtends al de bagage, zonder onderzocht te zjjn, en alleen 
onder voorbehoud dat Veth later, volgens eigen aangifte, 
de verschuldigde inkomende rechten zou voldoen, naar de pas 
betrokken woning werd overgebracht ; maar nog aangenamer 
was Veth verrast, toen hy, nog dienzelfden dag reeds des 
morgens te elf uren met zijn reisgenooten den Gouverneur 
van Mossamedes zyne opwachting makende, om zyne in- 
troductie-brieven over te reiken, van Z\jne Excellentie ver- 
nam, dat deze al zyne goederen van inkomende rechten had 
vrygesteld. Dit was inderdaad eene niet geringe gunst; 
want de inkomende rechten zyn in de portugeesche bezit- 
tingen in Afrika eene geweldig drukkende belasting, waar- 
over de meeste reizigers in dit gebied bittere klachten doen 
hooren. Monteiro zegt van Benguella sprekende (*) : „There 
is of course the usual incubus of the custom- house, with its 
high duties and vexations, weighing heavily on all enter- 
prize and commerce/' Von Danckelman (*) laat zich minder 



(1) Angola and the river CongOy II, p. 181. 
<2) T. a. p. bL 82, 85, 36. 



Digitized by 



Google 



196 

kalm uit: „Auf allen portugiesischen Koloniën," zegt hij. 
„lastet drückend und Unheil erzeugendderFlucheinerReihe 
drakonischer Zollgesetze und der Abschliessung des Landes^ 
durch eine hohe chineslsche Zollmauer." En telkens als hij 
bij het betreden eener nieuwe plaats, zooals Benguella en 
Mossamedes, van het tolhuis gewaagt, breekt hij opnieuw 
in verontwaardiging los. Het zou te veel ztjn te beweren 
dat Veth en z\]ne reisgenooten van dit stelsel geene na- 
deelen ondervonden hebben. Zü gevoelden ze zoowel 
door den hoogen prijs van vele zaken die voor den Eu- 
ropeaan onontbeerlijk z\jn, als later bü de aankomst der 
goederen die voor hen uit Europa te Benguella werden aan- 
gebracht; maar toch kon Veth naar waarheid schryven^ 
dat h\] waarlijk geen reden had om zich over de portugee- 
sche autoriteiten te beklagen, maar dat hem integendeel eene 
hulp en tegemoetkoming ten deel was gevallen» zooals hij 
nooit had durven verwachten en zooals de vreemde reiziger 
ongetwijfeld op slechts enkele plaatsen ondervinden zal. 

Maar niet alleen de autoriteiten, schier alle blanke ingeze- 
tenen van Mossamedes beijverden zich als om strijd om onzen 
reizigers het verblijf te dier plaatse, dat tot den 15den Januari: 
gerekt werd, en dus ruim vijf weken duurde, zoo aangenaam 
mogelijk te maken. Ieder hield zich met hen bezig; telkens 
werden ziJ, nu hier dan daar, ten maaltijd en op muziek- 
en danspartijtjes genoodigd. Zij waren verwonderd te zien, 
dat in bijna ieder huis een piano was en dat de dame& 
dit instrument met veel vaardigheid bespeelden. Ofschoon 
zij zich reeds bij voorbaat op de portugeesche taal hadden 
sgelegd, viel het hun aanvankelijk nog moeielijk daarin 
n eenigszins geregeld gesprek te voeren, zoodot het hun 
zonder aangenaam was van tijd tot tijd te bespeuren^ 
t vele dames in staat waren ook een weinig Fraijsch te 



Digitized by 



Google 



197 

spreken. Van der Keilen ondervond vooral veel vriendschap 
van een officier van gezondheid, die zijne liefhebbery voor 
-de jacht scheen te deelen, en hem twee prachtige jonge hon- 
•den van Afrikaansch ras, gal&s genaamd, ten geschenke gaf. 
Hö woonde onderscheidene jachtpartijen by, die ook voor 
2ijne verzameling niet geheel onvruchtbaar waren, en 
bracht meermalen b\j dien dokter den avond door, terwyl 
hy ook niet zelden door hem ten maaltyd werd genoodigd^ 
Dat de beide zwarte reisgezellen zich den t^jd op hun eigen 
manier trachtten te korten is natuurlijk. De Kabinda Mo- 
hammed kwam den ISde^ December zoo zwaar beschonken 
tehuis, dat eene flinke afstraffing noodzakelijk was. 

Veth liet zich echter door al de aantrekkelijkheden van 
Mossamedes niet van zijne taak terughouden. Aan de Cabo 
Verde, die den 9den December weder noordwaarts onder 
stoom ging, werden brieven naar Europa meegegeven. On- 
middellijk daarop zette hij zich aan het werk om, met de 
hulp van Goddefroy, den medegebrachten ossenwagen in 
■elkander te zetten, de bagage zoo in te richten als het best 
met de eischen der hier gebruikelijke wijze van vervoer 
overeenkwam, en te zorgen voor den aankoop van het nog 
ontbrekende, waartoe inzonderheid de ossen behoorden, om 
zijn wagen te trekken. Al spoedig overtuigde hij zich dat deze 
-dieren te Mossamedes niet zouden te bekomen zijn ; de kar 
-ZOU dus niet voor het vervoer der goederen naar het bin- 
nenlandTcunnen gebruikt worden, eer in het binnenland ossen 
waren opgekocht om ze te trekken. Veth nam zich daarom 
Toor alleen een tochtje tot dat doel te ondernemen, waarvan 
^ij den aanvang op Dinsdag den \Q>^^^ December bepaalde. 

De genoemde bezigheden waren natuurUJk zeer tijdroovend, 
en de goede burgers van Mossamedes, steeds bedacht op mid- 
delen om onzen reizigers genoegen te verschaffen, waren mis- 



Digitized by 



Google 



198 

niet altijd genoeg van de waarde van hun tyd door- 
1. „Terra hospitaleira aos gui se refugiam no seir 
zegt een portugeesch schryver (*) van Mossamedes^ 
^eno8 hospitcUeiros, bizarramente hospüaleiros, 8&o oer 
ihüantes" (*). Zooveel beleefdheid mocht niet altyd 
eigering beantwoord worden ; natuurlijk dan vooral 
anneer er gelegenheid werd verschaft om iets van 
ksleven te leeren. 

13den December werd aan onze reizigers gelegenheid 
1 om het fort te bezichtigen. Er was weinig aan te 
Q niets dat van de weerbaarheid der plaats een hoo- 
nk gaf. Het was bewapend met 12 stukken geschut, 
liber, die in geheel onbruikbaren toestand verkeerden, 
litairen zelven gaven ook geen gunstigen indruk, 
zy zich, op post staande, in al hun armoedige vuil- 
afgedragen kleederdracht vertoonden, deden zy denken 
3 treurige verminking van het Wilhelmus-lied in den- 
ier geringste volksklasse: 

„De ellebogen door de mouwen, 
„En 't haartje door den hoed/' 

et binnenland bestaat het koloniale leger uit zwarte 
n, door blanke officieren gekommandeerd ; maar die 
itad zijn blanken, meestal als degradados aangebracht. 

kort is echter de Regeering bedacht op verbetering^ 
izen toestand. De eenmaal aangenomen degradados 

in dienst, maar nieuwe worden niet meer tot de 
en toegelaten. 



de Salles Ferreira in Afrira Occidental j Album Pholographico e- 

, anno !<>, 1882, Fase. IX. 

i. Herbergzaam is het land voor wie hunne toevlucht nemen 
klimaat; maar niet minder herbergzaam, grootmoedig herberg- 

n zijne bewoners. 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



> 



Digitized by 



Google 



199 

Den 14dön December zou een feest gevierd worden ter eere 
van Onze Lieve Vrouvr in de kapel te Quipollo, eene fazenda 
in het vruchtbaar bed der Bero, nabü of te midden van de 
hortas en aan den weg naar Huïlla, op ongeveer een uur 
afstands van Mossamedes, gelegen. Op de fazenda worden 
ook maïs, suiker en katoen gekweekt, alsmede vruchten, zooals 
bananen enoranje*s, welke aanplantingen op machinale wjjze 
van water worden voorzien. De reizigers, uitgenoodigd om 
deze plechtigheid bJJ te wonen, werden, op aanbeveling van 
de broeders Morgado, door een der daar wonende portu- 
geesche heeren gastvrü ontvangen. Veth en van der Keilen 
bedienden zich voor dit tochtje van de medegebrachte 
paardjes, die aanvankelijk evengoed het klimaat van 
Afrika verdroegen, als z^j zich in dat van Europa ge- 
schikt hadden, en wier goede diensten zU dagelyks meer 
waardeerden. Aan Goddefroy werd door den heer L. Mor- 
gado een tipqja met de noodige zwarte dragers bezorgd, 
hetzelfde vervoermiddel waarvan zich de meeste dames en 
heeren bedienden. Te negen uren ter bestemde plaatse ge- 
komen, zagen onze reizigers een groot gebouw opgericht, 
dat van boven tot onder met illumineerglazen voorzien was. 
Op ongeveer dertig schreden afstands van den voorgevel 
waren een 60-tal lange staken opgericht, waaraan vlaggen 
wapperden van allerlei kleur en soort; daarachter waren 
een aantal andere stokken in den grond geplaatst, aan welke 
de vuurpijlen, die zouden afgeschoten worden, gebonden 
waren. In de voorhal van het gebouw stond een groote ta- 
fel of étagère, bedekt met allerlei snuisterijen, die als prij- 
zen voor een tombola ten bate der kapel zouden dienen, en 
aan iedere zijde daarvan een draaiorgel. Op korten afstand 
bevond zich de kapel, waar, juist op het tijdstip van de aan- 
komst der reizigers, een geestelijke, die in een kar met zes 



Digitized by 



Google 



200 

jen hierheen was gebracht, de mis begon te lezen, waarbg 
dames in de kapel knielden, de heeren aan den ingang 
buiten het gebouwtje bleven staan. Toen dit was afge- 
ipen werden, ofschoon het klaarlichte dag was, ter eere 
zer Lieve Vrouw eenige honderden vuurpijlen afgescho- 
U met begeleiding van de muziek der beide draaiorgels, 
,arvan het eene vry goed bleek te zyn, maar het andere 
amerlilke tonen voortbracht. Tegelykertyd werd met het 
kken van de tombola begonnen. Nadat de illuminatie was 
igestoken, keerde ons reisgezelschap des avonds te acht 
m naar Mossamedes terug, den indruk medenemende, dat 
: eene kermis in eene der voorsteden van de eene of an- 
e Europeesche hoofdstad had bijgewoond. 
Gedenkwaardiger dag was voor onze reizigers de 15<i© 
:ember, omdat zy daarop, eenigszins onverwachts, kennis 
.akten met een troepje der trekboeren van Humpata, 
t acht wagens naar Mossamedes gekomen, om vandaar 
lige personen en goederen af te halen. Men weet dat 
; transportryden in dit land, waar vroeger schier alle 
nmunicatie-middelen, behalve de hangmat en eenige rij- 
en, gemist werden, en het vervoer van goederen naar 
binnenland met schier onoverkomelgke bezwaren ver- 
iden was, voor de boerenkolonie een belangrgk middel 
1 bestaan en voor het geheele gewest een hefboom van 
welvaart geworden is. Van de acht wagens der boeren 
ren er twee • afgehuurd door de Katholieke Missie te 
ïlla, om drie paters en twee leekebroeders met hunne 
:age, alsmede 6000 Eng. ponden goederen ten behoeve 
Missie, over te voeren. Twee andere waren bestemd 
)r de vrouwen en kinderen van landverhuizers uit Madera, 
op kosten der Regeering naar de voor hen bestemde 
ats in de nabyheid van HuïUa moesten worden overge- 



Digitized by 



Google 



201 

bracht ; terw\jl de vier overige voor het vervoer van verschil-: 
lende handelsgoederen bestemd waren. De wagens, onoogeiyke 
maar sterke voertuigen, waren ieder met 16 ossen bespan -^ 
nen geweest : het was voor onze reizigers, in het vooruit- 
zicht dat ook zü hunne verdere tochten doorgaans per os- 
senkar zouden moeten doen, niet aangenaam te vernemen, 
dat 14 ossen op den tocht bezweken waren, ofschoon niet 
bleek dat eenige byzondere omstandigheid daartoe aanleiding 
kon gegeven hebben. 

Reeds in den avond van den Ib^^^ December kregen Veth en 
zijne reisgenooten in hunne woning een bezoek van vyf dezer 
boeren, ongeveer als Geldersche landlieden gekleed. Een 
van hen was Jacobus Botha, die gedurende hun langen en 
door groote rampen en ontberingen gekenmerkten tocht 
van de Transvaal naar Humpata een hunner voornaam- 
ste aanvoerders was geweest. Volgens het gebruik der 
Transvalers om mannen van jaren als oom, jongeren van 
leeftyd als neef aan te spreken, wordt hy in de wandeling 
„oom Koos" genoemd. Dinsdag-avond werd het bezoek door 
zeven of acht boeren herhaald, en in het geheel kwamen 
er in de drie dagen die zü te Mossamedes vertoefden, wel 
zesmalen eenigen een praatje maken. Van de geslachts- 
namen onzer reizigers wilden zü niets weten, omdat zy die,, 
naar z\j zeiden, niet konden onthouden ; en daar zich hun mond 
naar het deftige „Münheer'* niet best wilde plooien, noem- 
den zij hen al spoedig Daniël, Piet en Leonard. De taal die 
ztj spraken was Afrikaansch-HoUandsch, maar niet in die 
mate verminkt als onze reizigers zich hadden voorgesteld. 
Zonder eenige moeite konden beide partyen elkander ver- 
staan en met elkander een geregeld gesprek voeren. Ofschoon 
zy wel eens wat meer brandewyn hadden gedronken dan 
goed voor hen was, maakten zü toch over het algemeen 



Digitized by 



Google 



202 

reizigers een zeer gunstigen indruk. Z^ verklaarden 

verheugd te z\)n nu eindeiyk eens echte Hollanders 

jraoeten. en waren hoogelyk ingenomen met hun voor- 

1 om eenigen tyd onder hen te vertoeven, en aan 

5 jachttochten deel te nemen. 

Veth's plannen was de komst dezer boeren te Hum- 
van beslissenden invloed. Reeds lang was het hem 
:en, dat hü de verlangde ossen slechts te Capangombe, 
t of Humpata zou kunnen vinden, en hü begreep dat 
3ot voordeel voor hem in zou gelegen z\)n den tocht 
arts geheel of gedeeltelijk in gezelschap der boeren 
in. Toen hy vernam dat hun vertrek reeds op Woensdag 
ld was, besloot hU onmiddellijk zich daarnaar te schik- 
n zyne afreis tot dien dag uit te stellen. Geiyk altgd nam 
k nu het moeieiykste deel der taak op zich, enterwyl 
iddefroy om huis en goed te verzorgen en eenige last- 
een uit te voeren, en van der Keilen om zooveel mo- 
te jagen en te schieten en zich te vermaken, en zelfs 
wee zwarte bedienden achterliet, ging hij alleen met 
•ouwen klepper „Valk", slechts door een zwarten gids 
n zyner honden vergezeld, op Woensdag den I7<ien 
iber, des namiddags te halfvyf den weg op, waarop 
ids een uur vroeger vertrokken boeren hem een emd- 
vooruit waren, ofschoon hy ze reeds na een half uur 
Bero had ingehaald. 



Digitized by 



Google 



VIERDE HOOFDSTUK. 



Een vogelblik op het terrein der provincie Mossamedes. — 
Veth reist te paard met de boereu. - De Bero-rivier. — De 
weg van de Bero naar de Giraul. - De rustplaats aan de Giraul. 

— Een kunststuk der portugeesche ingenieurs. — Pedra Grande. 

— Pedra de Providencia. — Het onvindbare water van Nascente. — 
Munhiuo. — Gastvrijheid van den heer Rodrigues. — Topogra- 
phische byzonderheden. — Capangombe. - Rampspoedige tocht 
van twee paters. — HuïUa. ~ Père Duparquet en de Katholieke 
Missie. - Indrukken van Humpata. — Veth huurt er een huis^ 
een ossendrijver en een voorlooper, en koopt er ossen. — Terug- 
reis naar Mossamedes. 

In de meeste gedeelten van Afrika is de bevolking en 
de productie zoo gering in verhouding tot de uitgeb^eidheid^ 
dat de Europeaan, bü het lezen der berichten van de reizi- 
gers in dat werelddeel, zich nauwelijks kan voorstellen van 
welken omvang de gewesten zljn, waarover hunne tochten 
zich uitstrekken. Dit geldt ook van Mossamedes. Dat de 
afstand van de hoofdplaats tot aan Huïlla in rechte Uin 
ongeveer zoo groot is als die van Leeuwarden tot Helmond^ 
kan men zich bezwaarlijk voorstellen, wanneer men, op de^ 
kaart zoekende, tusschen Mossamedes en Huïlla geene en- 



Digitized by 



Google 



204 

kele bewoonde plaats van eenige beteekenis ontmoet. Van 
eene eenigermate juiste meting der geheele provincie Mos- 
samedes kan geen sprake z^n, daar de oosteiyke grens nooit 
is bepaald, maar b\j de laagste schatting zal hare grootte 
altiid nog die van ons geheele landje ver overtreffen. 

Ten oosten van de stad Mossamedes, op een afstand van 
ongeveer 160 kilometers van zee, verheft zich een gebergte, 
Serra Chella genaamd, dat, bU eene hoogte van 5000 a 6000 
voet, naar de zijde van de kust bijna loodrecht afdaalt, ter- 
wijl aan de andere zyde eene dier uitgestrekte hoogvlakten 
ligt, die Afrika zoozeer kenmerken. Zeer langzaam afbellende 
strekt zy zich uit tot aan de Zambesi en biedt eene opper- 
vlakte van eenige duizenden vierkante geographische mylen, 
door haar gezond klimaat en gematigde warmte zeer ge- 
schikt voor Europeesche kolonisatie, daar de Europeaan hier 
in staat is den geheelen dag op het veld te arbeiden, en 
de bodem voor het grootste gedeelte, rtjkeiyk met water 
gedrenkt, door zijne vruchtbaarheid de daaraan ten koste 
gelegde moeite met woekerwinst kan betalen. 

„Is dit gebergte", — het zgn woorden uit een van Veth's 

brieven, die wU hier letterlgk overnemen, — ,,met uitzondering 

van de kloven, aan zijne westelyke hellingen reeds schaars 

begroeid, nog meer is dit het geval met zijne voorbergen, 

terwijl op een afstand van 80 è 90 kilometers van de kust 

nagenoeg alle plantengroei ophoudt. De bodem bestaat hier 

'"*- graniet, waarop een laag met zand vermengde klei rust, 

evenals de grond naby de stad Mossamedes, vruchtbaar 

zoodra slechts water voorhanden is, en waarin de rivier- 

iingen diep zyn ingesneden. By de hevige regens en het 

'ke verval wordt nu eene ontzagUjke hoeveelheid grond 

iegevoerd, waarvan het zand in de rivierbeddingen ach- 

)iyft, terwyl de klei verder wordt gedreven. De rivier- 



Digitized by 



Google 



206 

beddingen ztjn dientengevolge met eene dikke laag zand 
opgevuld, waarin b\j lagen waterstand het water zoo geheel 
en al wegzakt, dat er niets van te zien is. Wèl kan men 
door graven gewooniyk spoedig goed water vinden, maar 
slechts op enkele bijzonder lage plaatsen treedt het vóór 
den dag." 

Tot die zandrivieren, zooals ze gewoonlijk genoemd wor- 
den, behoort ook de Bero, volgens v. d. Keilen ook Sao 
geheeten. WJj zagen reeds dat in het doorgaans droge bed 
van dit riviertje de horlas of moestuinen van Quipollo ge- 
legen zijn. Thans was er wat meer water dan gewoonlijk, 
zoodat de boeren hier hunne watertonnetjes konden vul- 
len — geen onnutte voorzorg voorwaar, daar ergeendrup- 
pel water te vinden is tusschen de rustplaats aan de Bero 
en die aan de Giraul, een afstand van minstens 20 kilo- 
meters. Zoodra men zich van den noodigen watervoorraad 
voorzien had, werd de reis voortgezet; maar daar twee der 
paters afstegen, omdat zij, door het vreeselijk schudden 
en schokken der wagens afgemat, liever een eind te voet 
wilden afleggen, steeg ook Veth van zijn paard, dat hij nu 
bij de hand voortleidde. Zoo wandelde het drietal verder, 
de voertuigen spoedig een heel eind achter zich latende. 
Gedurende dit eerste gedeelte was de weg goed en zelfs 
geplaveid; in oostelijke richting langzaam klimmende,, 
voerde hij de wandelaars op de zandige hoogten, die ziJ reeds 
van Mossamedes uit hadden gezien. Na minder dan een 
uur gaans hield echter het plaveisel op en moesten zij een 
door het mulle zand voerend kanenspoor volgen. En dit 
is geen kleinigheid : nergens op den geheelen weg is het 
zand zoo zwaar als hier; nergens is de woestijn zoo trooste- 
loos dor en onherbergzaam. 
Toen zij omstreeks 2 Va uur hadden voortgewandeld, be- 



Digitized by 



Google 



206 

gon de weg te dalen, en eensklaps stonden de reizigers 
voor rotsmassa's, die elkander zoo dicht naderden, dat het 
voor de wagens niet mogelijk scheen daartusschen een 
doortocht te vinden. Het zand had voor een steenbodem 
plaats gemaakt, waardoor hier, bü de tegelijk ingevallen 
duisternis, het wagenspoor moeiel^k te onderscheiden viel. 
De reizigers meenden dat zjj, hierdoor misleid, van den 
wagenweg waren afgeraakt, en besloten terug te keeren, tot 
de plek waar het spoor nog duidelijk zichtbaar was, om daar 
de komst der wagensaf te wachten. Zoo gezegd, zoo gedaan ; 
maar toen zy dat punt bereikt hadden, was, ook na een 
heele poos wachtens, nog niets vande wagens te bespeuren. 
Gelukkig zagen de wandelaars eenige negers opdagen, die 
ossen en ezels voortdreven, en van dezen vernamen zy dat 
de wagens nog een flink eind ten achteren waren, en halt 
hadden gemaakt. Onwetend hoelang de boeren voornemens 
waren rust te houden, liepen zy nog verder terug en het 
duurde wel drie kwartier eer zy den trein van logge voer- 
tuigen bereikt hadden, die juist bezig was zich weder in 
beweging te zetten. 

De paters hadden nu genoeg van het wandelen en be- 
klommen weder den wagen, terwijl Veth opnieuw te paard 
steeg. Daar het echter niet wel doenlyk was den snellen 
gang van zyn pony naar het trage voortkruipen der wagens 
te regelen, was hy reeds spoedig weder een goed eind vooruit 
op dezelfde plaats waar hy vroeger het herkenbaar spoor 
[ verloren. Ook nu kon hy den vanhier door een zydal 
irenden weg in den donker niet onderscheiden en was 
; in twyfel wat hem te doen stond, toen hy de schreden 
i een neger achter zich hoorde. Het was zyn hem na- 
onden gids, en hy kon nu den weg naar de Giraul wel- 
loed en zonder vrees voor dwalen vervolgen. 



Digitized by 



Google 



207 

De Giraul behoort mede tot de zandrivieren en is in de 
nabilheid van Mossamedes de belangrijkste. Ter plaatse 
waar de weg naar het binnenland er door heen voert, heeft 
zy eene aanzienlijke breedte, terwijl zij aan beide zijden 
door steile rotsmassa's is ingesloten. Als een wit lint slin- 
gert zich de Giraul daartusschen door. De vochtigheid van 
den bodem heeft het mogelijk gemaakt, ook hier eenig plant- 
soen van maïs en boomwol aan te leggen, maar geschikt 
drinkwater is er weinig. Echter vinden er de ossen eenige 
poelen, waar zij hun dorst kunnen lesschen, en het Gouver- 
nement heeft er voor de voorbytrekkenden een put laten 
aanleggen, die, hoewel vervallen en verwaarloosd en somtijds 
geheel droog, meestal zoo al geen goed drinkwater, dan toch 
drinkbaar water bevat. Gras is er doorgaans uiterst weinig. 
Zoo het vee iets meer behoeft dan het voedsel dat de dorre 
doornstruiken opleveren, dan geeft men het droog maïs- 
stroo, dat van een hier wonenden Portugees met vier 
shillings voor de honderd pond wordt gekocht. Voor het 
gras en water dat de ossen gebruiken, betaalt men, zoowel 
hier als aan de Bero, vier reis per stuk en per dag. 

De boeren hadden het voornemen te kennen gegeven om 
nog denzelfden avond den tocht tot aan de Giraul voort te 
zetten, ten einde zich en hun vee daar te kunnen ververschen. 
Daarop vertrouwende was Veth tot aan den genoemden 
put voortgereden, waar hy, na zijn paardje aan een touw 
te hebben gebonden, om het gelegenheid te geven zooveel 
grassprieten te eten als het machtig kon worden, zich in 
afwachting der wagens op den grond te slapen legde. Maar 
al te spoedig echter kon hU zich overtuigen, dat in deze 
woestenijen de sterke uitstraling der warmte gedurende 
den nacht, voor hen die onder den blooten hemel willen 
slapen, een houtvuur of een goede bedekking tot een 



Digitized by 



Google 



208 

dringende behoefte maakt. De toenemende koude belette 
hem een oog te sluiten» tot hy zich gelukkig herinnerde, 
dat hö aan de andere zUde van den put eenig maïs-stroo 
had zien liggen. Hiervan spreidde hy zich een leger, en 
op en onder het stroo sliep hy in, om eerst met het krie- 
ken van den dag weder te ontwaken. Het was v^jf uren 
in den morgen toen de wagens aankwamen; de boeren 
hadden het bezwaarlijke nederdalen in het dal van de 
Giraul in den nacht niet durven wagen. Nu wilden zi> 
tot twee uren des namiddags vertoeven, om hun vee rust 
en voedsel te verschaffen. Ook Veth kon een handvol groen 
voor zyn paard koopen. 

Zoo slecht als de weg is waarlangs de karavaan in het 
dal van de Giraul was afgedaald, zoo goed is die waarlangs 
men aan de andere zyde weder opstijgt. Hier, waar, wegens 
de verbazende steilte, het opvoeren van zware vrachten 
schier onmogeiyk was, heeft men het «aux grands maux 
les grands remèdes" toegepast, en hebben de portugeesche 
ingenieurs een kunststuk verricht dat hun alle eer aandoet. 
Men heeft den weg aangelegd door een klein dwarsdal» 
dat van het punt waar het zich van het Girauldal scheidt, 
eene noordoostelijke richting volgt, en waarin hy zich door 
middel van viaducten omhoog slingert in dier voege, dat htj 
zich nu aan de eene, dan aan de andere zilde van het dal 
vertoont, en men hem van beneden voor een groot gedeelte- 
met het oog kan volgen. Veth, die met kennersblik zoo me- 
nigen bergweg in en buiten Europa had gadegeslagen, noemt 
hem het eenige gedeelte van den wagenweg van Mossamedea 
naar Humpata dat werkel\jk goed en naar den eisch is aan- 
gelegd, en nog sterker z^n de uitdrukkingen waarvan zich 
de enkele andere Europeesche reizigers, die deze streek be- 
zochten, bedienen. Lord Mayo noemt hem „awellengineered 



Digitized by 



Google 



209 

winding road". „One indeed might imagine oneself," voegt 
hö er btj, „on one of the postroads in the Alps.'* Von 
Danckelman is in zjjnen lof niet minder uitbundig, maar 
minder duidelyk. Dat voor zulk een slingerweg diepe in- 
snydingen in den rotswand en korte, maar hooge viaducten ' 
noodig zyn, laat zich begröpen ; maar hoe een weg „in einem 
steil ansteigenden Bogen an einem Berge sich empor win- 
den" kan, is onbegröpeiyk zoolang een boog niet slingeren kan 
zonder het karakter van een boog te verliezen, Veth, die geen 
haast behoefde te maken, omdat hö met zijn moedig bruintje 
de trage wagens steeds spoedig kon inhalen, bleef eenigen 
t\jd achter om de karavaan in hare opklimming gade te slaan. 
„Het was," zegt hö, „een vreemd en schilderachtig schouw- 
spel, de acht wagens met hunne talrijke ossen, afgewisseld 
door eenige paters in hunne lange zwaite jassen, door de 
immigranten uit Madera in hunne bonte kleederdracht, door 
eenige negersoldaten, door de losse reserve-ossen en door 
de ezels die met het drinkwater voor de immigranten be- 
laden waren, met het oog in hunne langzame opstijging 
over den stout aangelegden kunstweg te volgen." 

Ongelukkigerwyze neemt dit merkwaardige kunstwerk 
een einde, zoodra men, boven gekomen, den karreweg we- 
der in z\jne nagenoeg recht oostwaartsche richting volgt. 
Men verzinkt dan weder gedurende het eerste half uur iri 
bodemloos zand, terwjjl verderop de gedurige afwisseling 
van dik zand en zware steenen, waaronder hier en daar brok- 
ken voorkomen van een halven meter hoogte, het eigenlek 
tot eene onverdiende eer maakt, wanneer wtJ aan het spoor 
den naam van „weg" geven. Treuriger landschap is be- 
zwaariyk te vinden ; water wordt nergens gezien ; waar op 
ver uiteenliggende plekken eenige plantengroei bespeurd 
wordt, bestaat h]j uit schrale doornstruiken. Deze dorheid 

U 



Digitized by 



Google 



210 

vermindert echter eenigszins by de halteplaats Pedra Major, 
dus genoemd naar een vervaarlük groot rotsblok ; want hier 
beginnen zich ook acacia-soorten te vertoonen, die, naarmate 
men vooitgaat, grooter en menigvuldiger worden. Ook het 
landschap, dat in het verschiet blauwe bergreeksen toont, 
wordt iets minder eenvormig. De geheele afstand van Giraul tot 
Nascente, ten minste 80 kilometers groot, is wat men in Afrika 
een „dorstveld" noemt, omdat men er geen middel vindt 
om den dorst te lesschen. Toch bevinden zich op dezen 
weg in de rotsen eenige natuuriyke bassins, grootendeels 
slechts bekend aan de Mondombe's, den tusschen de kust 
en het Chella-gebergte wonenden negerstam. Deze bassins 
worden gedurende het regenseizoen met water gevuld, 
maar de meeste kunnen slechts weinig bevatten en zyn 
dus, ofschoon van groot nut voor de menschen, ontoerei- 
kend om de ossen behoorlijk van water te voorzien. Het 
belangrijkste dezer bassins is te Pedra Grande, waarom de 
boeren wenschten die plaats in den vroegen morgen te 
bereiken. Zy reden dus den geheelen nacht door, met drie 
halten van nagenoeg een uur, om de ossen een weinig te 
doen uitrusten, en bereikten Pedra Grande des morgens te 
zeven uren, nadat zü kort te voren het eerste wild, eenige 
springbokken namelijk, gezien hadden. 

Den naam Pedra Grande, d. i. groote steenrots (men passeert 
eenige kilometers vroeger ook een Pedra Pcguewa of kleine 
steenrots) ontleent deze plek aan een kolossaal rotsgevaarte, 
geheel kaal, glad en sterk verweerd, dat op eene hoogte van 
wel 50 meters geschat wordt Deels in de zijde te halver 
hoogte, deels op den top, zijn ketelvörmige gaten, misschien 
in lang vervlogen eeuwen door stroomend water uitge- 
hold, en niet ongeiyk aan de bekende Riesentöpfe van 
Luzern. De reservoirs zijn door de zorg der Regeering in dier 



Digitized by 



Google 



211 

voege met gemetselde muren omgeven, dat zü meer water 
opvangen en bewaren kunnen, en tegelljkertöd is in de 
nabijheid een huis voor de overnachting van menschen en 
«en steenen veekraal gebouwd, zoodat Pedra Grande meer 
comforts oplevert, dan de woestynreiziger recht heeft te 
verwachten. Ongelukkiger wUze ontbreekt meestal de ma- 
Uère première, het regenwater. Wy zagen reeds dat op de 
kust van Mossamedes zoo goed als in 't geheel geen regen 
valt. De regenval wordt sterker naarmate men het Chella- 
gebergte nadert, maar het punt waar Pedra Grande ligt, valt 
nog buiten den gordel der overvloedige regens, en jaren 
kunnen voorbijgaan dat de bekkens van Pedra Grande geen 
noemenswaardige hoeveelheid water bevatten. 

Den ganschen nacht waarin de boeren van de Giraul naar 
Pedra Grande gereisd waren, had Veth den stoet niet verlaten 
-en zyn trouwen klepper aan de hand voortgeleid. Het eerste 
was geschied op raad der boeren, die hem opmerkzaam 
maakten op het gevaar dat hier den eenzamen reiziger van 
de lang niet zeldzame leeuwen dreigt. Waar hy, in schaars 
door menschen bezochte streken, genoegzaam wild kan be- 
jagen, is de koning vah het woud zelden afwezig; hier 
schünen de honderden springbokken, die, tot verbazing der 
reizigers in deze streek, de gras- en waterlooze woestyn 
bevolken, voor den leeuw het voorname lokaas te z\)n. De 
springbok {Antilope euchore) is eene kleine antilopensoort 
met geelgrauwe huid en korte eenigszins liervormig gebo- 
den horens. Dikwyls ziet men ze op de achterpooten bü de 
acacia-struiken staan, om van het karig voedsel zooveel 
mogelijk te kunnen bereiken. 

Dat Veth zyn paard niet besteeg had een dubbele reden : 
Il ij wilde het voor de volgende dagen sparen, en de moeie- 
lykheden die de weg door de vele steenen in de duisternis 



Digitized by 



Google 



212 

bood, zooveel mogelijk ontgaan. Het was hem een bittere 
teleurstelling voor het trouwe dier geen water in het re- 
servoir te Pedra Grande te vinden ; gelukkig echter kon hü 
het drenken met het overschot van het voor de immigran- 
ten bestemde water, dat niet verder werd medegevoerd, 
dewyi men zeker kon z^n op de volgende stations genoeg- 
zaam water te vinden. Deze gunst van het lot had voor 
Veth te meer waarde, daar de loodrecht nederdalende zon- 
nestralen al spoedig groote warmte veroorzaakten en ras 
toenemende hitte beloofden. 

De reden om by de wagens te biyven was met het dag- 
licht vervallen, en hun langzame gang, gepaard met het 
telkens herhaald stilhouden, was voor onzen voortvarenden 
reiziger eene ware kwelling. Hy besloot dus, alleen door zyn 
gids en zyn hond vergezeld, weder te paard te stygen en 
vooruit te ryden, om te Nascente halt te houden tot ook de 
wagens zouden zyn aangekomen. 

De weg had zich, na het verlaten der over het algemeen 
westwaarts stroomende Giraul, steeds verder in noordoos- 
teiyke richting voortgezet ; maar als, een paar uren voorby 
Pedra Grande, deze afstand tot omstreeks 20 kilometers ge- 
klommen is, buigt hy zich naar het zuidwesten om, zoodat 
hy die zandrivier weder meer en meer nadert. Hy voert nu 
tusschen twee reeksen van geheel kale graniet heuvels, die 
zich tot eene hoogte van 50 tot 200 meters verheffen. Tus- 
schen die rotsheuvels was de bodem zandig en schaars met 
boomen begroeid, en die er nog waren, toonden grooten- 
deels nauw een spoor van gebladerte, en smachtten naar 
den regen, die hen weder in hunnen groenen dos zou ste- 
ken. De hitte nam gedurig toe, en Veth was niet weinig 
verheugd toen hy Pedra de Providencia bereikte, waar in een 
nauwe rotsspleet steeds eenig frisch water gevonden wordt. 



Digitized by 



Google 



213 

dat echter te diep ligt om ooit door de ossen bereikt te 
worden. Door Veth's neger-geleider door middel van een 
kalebas naar boven gebracht, kon bet ten minste dienen 
om aan zgn paard en z|jn hond eenige lafenis te ver- 
schaffen. 

Tien a twaalf kilometers verder dan Pedra de Providencia 
ligt de halte van Nascente. Zy heeft hare bekendheid alleen 
te danken aan hare waterbekkens, die echter voor hem die hier 
vreemdeling is, niet gemakkelijk te ontdekken zyn. Huizen 
of tuinen die als middelen ter aanw^zing der plaats zouden 
kunnen dienen, worden hier niet gevonden ; alles is er woest 
en onbewoond. Terw^l Veth zyn tocht voortzette, had hy het 
verdriet na eenigen tyd te bemerken, dat zyn gids niet 
meer achter hem was ; misschien vond hy het te moeieiyk 
den snellen gang van „Valk" by te houden,of haddegroote 
warmte hem tot een weinig rust verlokt. In het begin ver- 
ontrustte Veth zich daar niet byzonder over : maar toen ook 
na geruimen tyd de neger niet weder voor den dag kwam, 
begon hy de zaak minder aangenaam te vinden, vooral ook 
daar hy wist dat het opsporen van het water niet zonder 
bezwaar was. Inmiddels werd het al heeter en heeter en 
begon onze ruiter te vreezen, dat zyn paard onder hembe- 
zwyken zou. Wel naderde hy den spitsen berg in welks 
nabyheid men hem gezegd had dat het water te vinden 
was, maar nergens bemerkte hy iets dat hem op het spoor 
daarvan brengen kon. Verder gaande kreeg hy eerst den 
berg aan de linkerhand, later in den rug, maar sjbeeds zon- 
der iets van water te merken. Wel zag hy hier en daar 
de boomen met frisscher groen getooid, maar dit was op 
zoovele plaatsen het geval, dat het hem niets wyzer maakte. 
Zoo reed hy in de schier onverdrageiyke hitte al verder en ver- 
der, totdat hy begon te begrgpen dat hy Nascente reeds lang 



Digitized by 



Google 



214 

voorby moest zön. Misschien was het geen groot ongeluk^ 
daar het water van Nascente brak en ongezond is, en bij 
mensch en dier een soort van buikloop teweegbrengt Toch 
was het gemis een teleurstelling, die hem met vreugde 
het meer en meer dalen der zon deed begroeten, dat hem 
en zyne viervoetige tochtgenooten althans eenige verademing 
schonk. 

Steeds doorrijdende bemerkte Veth tegen halfzes in den 
avond eenige afgezette tuinen met zeker wel tot tien meter» 
hooge termieten-heuvels. Nergens hebben de nesten dezer 
verwoestende insekten, in onze Oost „witte mieren" ge- 
noemd, zulk een verbazenden omvang als op Afrika's West- 
kust. Hunne gebouwen, die aan negerhutten doen denken^ 
zjjn sterk genoeg om een mensch te dragen, en worden vaak 
door de reizigers beklommen om den omtrek beter te kun- 
nen overzien. Weldra kreeg Veth nu ook eene kudde ossen 
in het gezicht. Tuinen en ossen gaven hem de overtuiging 
dat hU zich in de nabijheid bevinden moest van de /os^wda'» 
niet ver van de oevers der rivier Munhino aangelegd door 
eenige Portugeezerx, waaronder er twee waren voor wie hij 
introductiebrieven van Mossamedes had medegebracht. Hij 
trad met de ossenhoeders in gesprek, maar de namen der 
personen die hy noemde, schenen hun geheel onbekend te 
zyn. Later werd hem de reden duidelijk, toen het hem bleek 
dat de Portugeezen gewoon zijn zich steeds by' den voor- 
naam te laten noemen, zoodat gewoonlijk ook deze alleen 
aan de negers bekend is. 

Toen Veth naar water vroeg, berichtten hem de negers 
dat hij het vinden zou, wanneer hij, rechtuit gaande, nog 
een half uur verder doorreed ; en inderdaad bleek dit waar 
te zijn. Wel was het niet van het zuiverste, maar toch ver- 
kwikte het mensch en dieren. „Valk", die omstreeks dea 



Digitized by VjOOQIC 



215 

middag den kop had laten hangen en strompelend was 
voortgegaan, werd weder vlug en wakker, en gaf daardoor 
het overtuigend bewHs, dat hü meer door dorst dan door 
vermoeienis geleden had. Maar toch was Veth nog niet uit 
alle moeieiykheid gered, daar hy in groote verlegenheid bleef 
verkeeren tot wien hü' zich wenden zou. Gelukkig zag hU 
een negerjongen aankomen met een mand op het hoofd, 
en ofschoon hem zgne pogingen om zich verstaanbaar te 
maken mislukten, bespeurde h\j dat in de mand eenige 
zaken lagen die alleen b\j Europeanen in gebruik z^n. Hy 
besloot dus eenvoudig die mand in het oog te houden, en 
had weldra de Europeesche woning, waar zy tehuis behoorde^ 
bereikt. Wel was zy niet bestemd voor een der beide Portu- 
geezen wien hy was aanbevolen, maar hy kon toch van den 
eigenaar vernemen, dat de één een half uur, de ander slechts 
een kwartier verder woonde. Behoeven wy nog te zeggen, 
dat hy na zulk een rit, den anderen boven den éénen verkoos ? 

Die andere was de heer Luis Rodrigues, een man die voor 
geen zyner landgenooten in gastvryheid bleek onder te doen. 
Veth werd met harteUjkheid ontvangen en zag weldra de 
woning van zyn gastheer met al hare geriefeiykheden ge- 
heel te zyner beschikking gesteld. 

De plaats waaraan de naam van Munhino, Muhino of 
Minino (*) gegeven wordt, is eene kleine, maar wyd uiteen- 
liggende verzameling van woningen, tuinen, maïsvelden, 
koffie- en katoenplantages en brandewynfabrieken, tot drie 
of vier fazenda's behoorende, en ontleent haren naam aari 
eene uit het noordoosten komende rivier, op welker 



(1) Lord Mayo, von Danckelman, Veth en de kaart van Habenicht 
schrüven Munhino, van der Keilen Muhino, Goddefroy Minino. Over de 
schrijf w^'ze Muninho vergelijke men straks de noot op bl. 260. 



Digitized by 



Google 



216 

westelijken of rechter-oever z\j gelegen is, weinige kilome- 
ters benoorden het punt waar zy met de Jimba samen vloeit,om 
vereenigd met deze de Giraul te vormen. Vandaar dat de voor- 
stelling van von Danckelman, die de Munhino als den 
bovenloop van de Giraul beschouwt, niets tegen zich heeft 
dan het spraakgebruik. De Munhino is in den drogen tyd ook al 
gedeelteiyk eene zandrivier, die echter in diepere plaatsen zel- 
den geheel opdroogt; maar in den regen t\jd voert zy tamelyk 
veel stroomend water af. Tot haar gebied behooren ver- 
schillende kleine waterloopen, en het is duideiyk dat een 
van deze, niet de Munhino zelve, aan Veth de beschreven 
gelegenheid gegeven had, om zich te ververschen, daar hy 
toen biykbaar nog vry ver van de eigeniyke rivier verwy- 
derd was. 

By Munhino heeft eene splitsing van den weg plaats, 
die, zal het vervolg van dit reisverhaal duideiyk worden, 
onze byzondere opmerkzaamheid vordert. Huïlla ligt byna 
recht oostwaarts van Munhino, maar wordt er van geschei- 
den door een schier onoverkomeiyk deel van de Chella- 
bergen, dat de karren noodzaakt met een groeten om- 
weg, waarvoor zy minstens vyf dagen, maar meestal veel 
langer tyd noodig hebben, eerst noordoostwaarts het dal der 
Munhino te volgen, en dan de Serra Chella tusschen Bivalla 
en Lubango over te trekken, om zoo den weg dievanQuil- 
lengues naar Huïlla voert, te bereiken. Wy zullen dezen weg 
later leeren kennen ; thans volgen wy Veth op den anderen 
weg, die van Munhino nagenoeg recht oostwaarts naar Ca- 
pangombe gaat, en vandaar naar Huïlla voert door eene 
bergkloof, die te voet of te paard kan bereisd worden, maar 
voor de karren der boeren volstrekt onbruikbaar is. Hum 
pata, dat door een afzonderlyken karreweg met Huïlla ver- 
bonden is, kan, tenzg langs moeiiyke bergpaden, alleen be- 



Digitized by 



Google 



217 

reikt worden over laatstgenoemde plaats, waarvan het in 
noordwestelijke richting ruim 20 kilometers verwijderd is. 

Veth had den morgen na zyne aankomst te Munhino juist 
met zijn vriendelijken gastheer het ontbijt gebruikt, toen 
twee van de paters kwamen opdagen. De wagens der boeren 
waren eerst den vorigen avond te tien uren te Nascente 
aangekomen, en de boeren hadden er halt gemaakt, waar- 
schijnlijk om in den vroegen morgen hun vee te kunnen 
drenken met het water dat Veth niet had kunnen vinden. 
Dit water komt hier in de rotsen voor in drie kommen of 
plassen, ieder van ongeveer een meter in doorsnede en eenige 
decimeters diep. Men zegt dat het nooit opdroogt, maar 
steeds op dezelfde hoogte blijft. 

De paters hadden in den nacht den weg naar Munhino 
al wandelend voortgezet, met het plan om ook verder te voet 
over Capangombe naar Huïlla te gaan. Gaarne had Veth 
zich nu weder dadelijk bij hen aangesloten, maar hij kon 
moeieiyk Munhino verlaten eer de wagens daar zouden zijn 
aangekomen, dewijl hij de geringe bagage, die hij voor deze 
reis had medegenomen, om te vrijer in zijne bewegingen te 
zijn op een der wagens geladen had, en terug verlangde eer 
zij voor dagen buiten zijn bereik werd gebracht. Hij sprak 
derhalve met de geestelijke heeren af, dat zü al vast naar 
Capangombe zouden doorgaan, en hij zich daar weder bij 
hen zou voegen. Daar zij te voet reisden en hij zelf o ver een 
paard kon beschikken, dacht hiJ hen spoedig te achterhalen ; 
maar hij had buiten den waard gerekend. De boeren hadden 
zich lang te Nascente opgehouden, en kwamen eerst des 
avonds te vijf uren te Munhino, zoodat de kans om de paters 
nog denzelfden dag in te halen verkeken was, en Veth eerst 
den volgenden dag naar Capangombe kon voortreizen. 

Sedert de reis van Lord Mayo in 1882 was hier veel ver- 



Digitized by 



Google 



218 

anderd. De weg van Huïlla naar Hurapata schUnt toen nog 
niet bestaan te hebben, en de Engelschraan zag zich genood- 
zaakt, al zyn bagage over het gebergte, aan welks voet Ca- 
pangornbe ligt, door de Mondombe's naar Humpata te laten 
sleepen, wat een zevental dagen vorderde. De bezorgdheid voor 
zUn goed dreef hem aan, om den top, door de boeren „Erick- 
son's kamp" genoemd, herhaaldelijk te beklimmen en er zelfs 
eenigen tijd te kampeeren. Hij dankte daaraan het genot 
van prachtige berggezichten en de gelegenheid tot verschil- 
lende wetenschappelijke waarnemingen. 

De hoogte bepaalde hij op 5400 voet boven de zee, en de 
ngging op 15® 8' Z. B. en LS® 40^ O. L. Wij zouden hiervan 
geen gewag maken, indien er niet eene bijzondere reden 
voor bestond. De breedtebepaling wijkt niet belangrijk van 
(Ie gewone af, maar de lengtebepaling, die zeker eene der 
grondslagen is van Lord Mayo's kaart, is oorzaak dat Huïlla 
daarop ruim een halven graad meer oostelijk is geplaatst 
dan op de kaart van Angola, uitgegeven door het Ministerio 
da Marinha van Portugal (Lissabon 1885), die onder andere 
gevolgd is op de „Spezial Karte von Afrika'*, bewerkt door 
Habenicht en anderen, uitgegeven ter gelegenheid van het 
honderdjarig bestaan van hethuis JustusPerthes teGotha(*). 
Veth heeft zich in afwachting van de waarnemingen, die hiJ 
zelf later hoopte te verrichten, in de bepalingen van afstan- 
den aan Lord Mayo's kaart gehouden, die hij destijds allen 
grond had als de nauwkeurigste te beschouwen die van het 



(1) De rechte afstand van Mossamedes en Huïlla bedraagt in ronde 
cijfers op de kaart van Habenicht 122, op die van de jongste reis dwars 
door Zuid-Afrika van CapeHo en Ivens (1884—6), in Petermann'a MUthei» 
lungen, 144, op die van Kettler en Muller, uitgegeven door het Geogra- 
phisch Instituut te Weimar, 160, op die van Lord Mayo 180 en op die 
van Serpa Pinto 183 kilometers. Vgl. boven, bl. 106. 



Digitized by 



Google 



219 

gebied van Mossamedes bestond. W\j voor ons, niet overtuigd 
dat de portugeesche gegevens de voorkeur verdienen, en 
die van Lord Mayo ruim zoo goed in overeenstemming 
vindende met de verhalen onzer reizigers omtrent de door 
hen afgelegde tochten, hebben gemeend, tot wy beter zijn 
ingelicht, de kaart van den Engelschen Lord, die in zyn 
werk door zulk een uitstekenden cartograaf als Ravenstein 
werd bijgestaan, niet te moeten loslaten. 

Capangombe zelf is geen zeer aantrekkelyke plaats en 
heeft den naam van zeer ongezond te zUn ; Lord Mayo'& 
bediende had er bUna aanhoudend de koorts, zoodat zyn 
meester dikwgls geheel alleen op den bergtop was. Men 
heeft echter ook hier weder eenige portugeesche fazenda'Sy 
waarin vooral suikerriet wordt verbouwd tot het maken 
van rum of, zooals men hier zegt, brandewijn, en vele 
vruchtboomen gekweekt worden. De chinaas-appelen van 
Capangombe, hooggeel of groenachtig van kleur, z^n om 
hunne grootte en hun zoeten smaak büzonder geacht. Er 
is te Capangombe ook een klein portugeesch fort, bestaande 
uit eenige barakken door een aarden wal ingesloten. Veth 
nam zijn intrek b^ een hier wonenden portugeeschen han- 
delaar, van wien hij vernam dat de paters, het wachten 
moede, dien morgen reeds zeer vroeg en zonder gids ver- 
trokken waren. Later bleek hem, dat zy eene alleronge- 
lukkigste reis hadden gehad. Eerst in den avond van den 
volgenden dag kwamen z\j te Huïlla aan, en hunne verhalen 
maakten het duideiyk, dat zy reeds vanden aanvang af ver- 
keerd waren geloopen en daardoor het paddoorde kloof hadden 
gemist. Een paar negers, die zij als gidsen hadden aange- 
nomen, hadden hen langs zeer moeieiyke voetpaden recht- 
streeks over het Chella-gebergte naar een negerdorpje ge- 
bracht. Hier hadden zij den nacht moeten doorbrengen, en 



Digitized by 



Google 



220 

waren hun, trots hun geestelijk gewaad, alle w^jn en mond- 
behoeften, die zy met zich droegen, ontstolen Zeker zullen 
zü wel spiJt hebben gevoeld, dat zü de komst van Veth te 
Capangombe niet hadden afgewacht. 

Inmiddels had deze, na den nacht te Capangombe te heb- 
ben doorgebracht, met zyn vlug en sterk paardje de 40 a 45 
kilometers die hem daar, langs den voetweg, nog van HuïUa 
scheidden, op éénen dag, den vyfden na zyn vertrek van 
Mossamedes, afgelegd. Von Danckelman, die zelf den karre- 
weg bleef volgen, zegt dat de voetweg bezwaariyk is en zeld- 
zaam gebruikt wordt. Indien hy daarmede iets andei*s 
bedoeld heeft dan dat hy voor karren onbruikbaar is, dan 
heeft hy zich stellig vergist. De snelle tocht van Veth 
zou op zich zelf reeds voldoende zyn om ons te bewyzen, 
dat de bezwaren van dien weg niet onoverkomeiyk zyn. 
De verdwaalde paters waren zeker te goed ingelicht dan 
dat zy er aan zouden gedacht hebben opzetteiyk een moeie- 
Ujken en ongebruikeiyken weg te bewandelen; en later 
zullen wy nog kennis maken met een Belgischen reiziger, 
die zelfs geen bezwaar maakte dezen weg alleen en op een 
ryos gezeten af te leggen en die zonder tegenspoed HuïUa 
bereikte (*). 



(1) In de brieven van Veth in het Nieuws van den Dag, later overge- 
nomen in het Tijdschrift van het Aardrljksk. Gen,, leest men dat hij 
Loango, de plaats bestemd voor de kolonisten uit Madera, bezocht aleer 
hvjt van Capangombe komende^ HuïUa bereikte. Dit is een groote mis- 
slag, daar Lubango (want zoo behoort de naam geschreven te worden) 
eenige uren ten noorden van HuïUa ligt. Aan de fout heeft natuurlek 
Veth geen schuld; z^j rust op een misverstand, waarvan het ontstaan 
gemakkel(jk verklaard wordt door hetgeen in de kleine inleiding, in 
het lijdschrift van het Aardrijksk, Oen, vóór die brieven geplaatst, over 
den oorsprong en de samenstelling van brief 3 en 4 gezegd is. 



Digitized by 



Google 



221 

De ligging van Huïlla is gezond en aangenaam; maar 
de plaats zelve is zeer onaanzienlijk. De huizen, omstreeks 
40 of 50 in aantal, zUn gebouwd aan de hellingen van een 
trogvormig dal, waardoor de diepe, maar doorgaans vry 
troebele Huïlla-rivier stroomt. De huizen, meest gebouwd 
en bewoond door portugeesche degradado's, die hier als 
winkeliers of handelaai*s den kost vinden, zjjn vuil en 
armoedig. Een paar Eucalyptus-lanen, door de bewoners 
geplant, maken het voornaamste sieraad der plaats uit. 
Als militair station heeft Huïlla een fortje, bewapend met 
een paar oude kanonnen, die vermoedeiyk geheel onbruik- 
baar zün. De bezetting bestaat uit ongeveer 25 zwarte 
soldaten, afkomstig uit Loanda. Het is uit de inboorlingen 
van dat gewest, dat het koloniaal leger in Mossamedes ge- 
woonlyk gerecruteerd wordt, — zeker niet om hunne groote 
militaire deugden ; want als een geweer op hen gericht wordt, 
gaan zü zonder uitzondering op den loop. 

Men ziet uit het gezegde dat Huïlla, hoe vaak ook in ons 
verhaal genoemd, eene plaats van zeer gering gewicht is. 
Het ontleent z^ne beteekenis alleen daaraan, dat hier de 
hoofdzetel is van de Mission Catholique voor deze gewes- 
ten, gesplitst in twee afdeelingen, die aan deze en die aan 
gene zjjde van de Cunene. Laatstgenoemde, wier gebied door 
de Fransche zendelingen ook Cimbebasié genoemd wordt, naar 
den stam der Cimbeba's, die dat gebied met de Ovampo's 
deelt, strekt zich uit van de Cunene tot de Zambesi, en zuid- 
waarts tot de Oranje- rivier en het gebied der Betjuanen. 
ZU vormt de Prefectuur van den beroemden Père Dupar- 
quet, aan wien de ontsluiering en de beschaving van Afrika 
als om stryd de duurste verplichting hebben. Sedert 1879 
gewagen de geographische tijdschriften van alle natiën telkens 
van ziine stoute tochten door Ovampo-, Amboêlla- (of Umbella-) 



Digitized by 



Google 



222 

-en Damara-land, en wat van den loop der Okovango-rivier 
bekend is, zyn wU voornameiyk aan hem verschuldigd. Hoe- 
wel zyn streven voornamelijk op de oprichting en vrucht- 
baarmaking van zendings-statione gericht is, kan niemand 
meer dan hy overtuigd zyn, hoe weinig zonder grondige 
kennis van land en volk de pogingen der zendelingen kun- 
nen baten. De onvermoeide man brengt ook dikwyls een 
bezoek aan het zendingshuis te Huïlla. Lord Mayo had het 
genoegen hem hier in 1883 te ontmoeten, en hetzelfde voor- 
recht viel, zooals wy later broeder vermelden zullen, ook 
nu en dan aan onze reizigers ton deel. 

De Missie aan deze zyde der Cunene staat onder dé 
leiding van den Bisschop van San Paolo de Loanda, die 
het Seminarium, dat zich vroeger in de stad bevond, naar 
Huïlla verplaatst heeft. Ook is de Supérieur dezer instelling, 
Père José Maria Antunes, een Portugees. Geen wonder dus 
dat de Portugeezen gewoon zyn van de portugeesche Mis- 
sie te Huïlla te gewagen (*), ofschoon vreemdelingen den 
indruk krygen, dat het fransche element hier den boven- 
toon voert. 

In den laatsten tyd hebben de Missie groote tegenspoeden 
getroffen. Aan deze zyde der Cunene had zy nog een tweede 
station te Humbe of Hombe, een fort gelegen ter plaatse 
waar de Lubango- of Calculavar-rivier, door de boeren Honig- 
rivier genoemd, zich met de Cunene vereenigt. In November 
1885 kwam te Huïlla het bericht, dat Humbe door eenever- 
eeniging van negervolken was aangevallen ; wegens den 
ellendigen staat der verdedigingsmiddelen werd er strafife- 
loos gemoord, geroofd en geplunderd, zoodat het zendings- 
station althans tydelyk moest worden opgeheven. Niet beter 



(1) Zie boven, blz. 120. 



Digitized by 



Google 



223 

verging het de Missie aan de andere zyde der Cunene, 
waar zij, behalve in Amboëlla-Iand, ook een station had in 
het land der Ukuanjama's (van der Keilen schrijft Onko- 
njama's), die tusschen de Cunene en de Okovango wonen. 
Kort vóór het overiyden van Veth is hier een moord aan 
de zendelingen gepleegd, waaraan alleen Frère Gérard, een 
Ier van geboorte, die sedert te Huïlla bleef wonen, ontkwam. 
Toen de geruchten van deze gruweldaad tegelyk met die 
van den dood van Veth Europa bereikten, meenden niet wei- 
nigen dat ook hü een der slachtoffers van de woede der 
zwarten geweest was ; maar hy was van de plaats van den 
moord minstens wel 450 kilometers verwyderd. De aanlei- 
ding was, naar het bericht van van der Keilen, gelegen in 
de gewoonte, in die streken gevolgd, om na den dood eens 
konings 21 dagen te laten verloopen, eer zjjn opvolger in 
zyne rechten treedt, zoodat er gedurende dien tyd eene vol- 
slagen regeeringloosheid heerscht. De bevolking maakt zich 
die dagen ten nutte om naar hartelust te rooven en te 
moorden, en zich op hare v^anden te wreken. De Koning 
-Onbadi was plotseling, zoo men meende aan vergift ge- 
storven, en daar de negers op de blanken, die hunne goden 
verachtten, waarschijnlijk sedert lang geen goed oog had- 
den, gaven zy hun de schuld en maakten allen van kant 
die in hunne handen vielen. Het streven der paters was 
sedert vooral op het behoud en de versterking van het sta- 
tion in Amboëlla-land gericht ('). 



(1) Wy lezen in Petermantia MUtheilungenj 1886, S. 217, in de Prorc^'d/w^* 
af the R, Qeogr, Society, 1886, bl. 455, en in het Tifdachr, t\ h. K, Aardr. 
Gen. 1886, V. en M., bl. 500, dat P. Duparquet op het plateau van AmboClla een 
nieuw station gesticht heeft, genaamd „Notre- Dame-des- Amboel la", en 
gelegen op 15« S' Z, B. en 16° 14' O. L. van Greenwich, op eene hoogte 
van 1350 meters. Uit een nog later bericht, T, v. h, N. A, (/., t. a. p., bl. 



Digitized by 



Google 



224 

Daar de prediking des Evangelies op de zwarten geen 
indruk schgnt te maken, hebben de Paters der Mission Ca- 
tholique een anderen weg ingeslagen, om christelyke be- 
schaving te midden der heidensche barbaarschheid te doen 
post vatten. Deze bestaat in het opkoopen van slavenkinde- 
ren, waartoe, al geschiedt het in eenigszins vermomden 
vorm, overvloedige gelegenheid bestaat, ten einde dezen eene 
christeiyke opvoeding te geven. Z\] worden onderwezen in 
de leer der Roomsche kerk, in lezen, schryven en rekenen, 
in den landbouw en verschillende handwerken die hen in 
staat stellen in eigen onderhoud te voorzien. Zyn zy genoeg 
in jaren en kunde gevorderd, om meer zelfstandig te kunnen 
optreden, dan kragen zü hun vrybrief en een stuk grond. 
Echter wordt, vooral in den eersten tyd, voortdurend nog 
eenig toezicht op hen gehouden, en worden zij geholpen 
waar eigen krachten te kort schieten. 

Van der Keilen noemt ook het station van HuïUa eene stich- 
ting van Père Duparquet ; zy is in allen gevalle zyner waar. 
dig. De plaats voor de gebouwen is uitmuntend gekozen- 
zy liggen ongeveer een half uur gaans Z. Z. O. van Huïlla, 
in een zeer schoon dal, aan de zuidzyde begrensd door het 
hooge gebergte dat de inboorlingen „Onondovia Ondiala" 
noemen. Midden door dit dal vloeit een riviertje, dat door 
de blanken Moucha, door de negers Ombuje genoemd wordt, 
en, oostwaarts stroomende, na de rivier van Huïlla te heb- 
ben opgenomen, zich in de Calculavar ontlast. De gebouwen 
der stichting, die ook zelve wel eens Moucha genoemd wordt» 
zyn allen ruim, net en doelmatig ingericht, en, met uitzon- 



688, blijkt, dat dit station zeer ongelukkig is geweest ; dat het pas gesticht 
gebouw spoedig door brand is verwoest, het hoofd der missie door zware 
koortsen is geteisterd, en de nieuw aangekomene P. Genie dadelijk zelf 
aan het werk moest gaan om eene nieuwe woning te bouwen. 



Digitized by 



Google 



225 

dering van het huis St. Joseph geheeten, allen aan den lin- 
keroever der rivier gelegen. Men vindt er een kapel met 
een orgel, een groeten tuin, waarin allerlei Europeesche 
groenten en vruchten worden gekweekt, en keurig bebouwde 
akkers, die in de behoefte aan maïs en ander voedsel voor. 
zien. Het Seminarium voor de opleiding van geestelijken 
telt, nevens eenige blanken, thans ook een viertal negers^ 
Ongeveer zeventig kinderen van alle kleuren zijn ruim ge- 
huisvest en worden door de paters opgevoed. Behalve deze 
internen bezoeken ook eenige blanke externen de ruime 
en luchtige lokalen, waarin, behalve een goed lager onder- 
wijs, ook een cursus van landbouw gegeven wordt, waaraan 
praktische lessen verbonden z\jn. Jaarl\jks heeft er een open- 
baar examen plaats, dat door alle notabelen in den omtrek 
wordt bijgewoond. 

Wat misschien nog het meest de verwondering gaande 
maakt van den vreemdeling die de gebouwen der Missie 
bezoekt, is het groot aantal nieuwe landbouwwerktuigon die 
men er steeds in gebruik ziet. Op de binnenplaats van het 
eerste huis aan de z^jde van Huïlla, dat onder de leiding staat 
van den ondernemenden Frère Narcisse, ziet men zich om- 
ringd door zulk een menigte van vaak met vee bespannen 
karren, zoovele ploegen, eggen, dorschmachines enz., dat 
men zich verplaatst waant in een Europeesche model boer- 
dery. Iets verder ligt een tot het Seminarium behoorend huis, 
in welks werkzaal een aantal draaibanken, cirkelzaagban- 
ken en dergelijke, door een rosmolen en ossen gedreven, 
den bezoeker den indruk geven, dat hü zich in een groote 
fabriek bevindt. By de Portugeezen in den omtrek is door- 
gaans niets van deze zaken te bespeuren. In den allerlaatsten 
tyd echter hebben eenige weinigen, die 3ö of 40 jaren op 
de oude manier hadden voortgesukkeld, ziend^hoevele voor- 

15 



Digitized by 



Google 



226 

deelen deze werktuigen opleveren, zich tot de paters gewend 
om dergelijke machines voor hen te ontbieden, aan welk 
verzoek steeds met de meeste bereidwilligheid wordt voldaan. 

Aan alles is duidelijk te zien, dat deze grootsche instel- 
ling over ruime middelen kan beschikken, en geene uitgaven 
die de eer der Europeesche beschaving ophouden, behoeft te 
ontzien. ledere Europeaan die deze streken bezoekt, wordt 
er, tot welk kerkgenootschap hü ook moge behooren, met 
groote hartelijkheid en gastvrijheid ontvangen, en ook Veth 
mocht er reeds bü dit eerste bezoek den grondslag leggen 
van die vriendschappelijke verhouding, die voor hem gedu- 
rende zljn verblijf te Humpata, en meer nog voor zyne 
reisgenooten, toen zlJ na zljn overiyden derwaarts waren 
teruggekeerd, van zoo onberekenbaar nut is geweest 

De afstand van Huïlla tot Humpata bedraagt nog onge- 
veer 20 kilometers in noordwestelijke richting. De beide 
plaatsen zljn verbonden door een zytak van den grooten weg, 
die van Huïlla in meestal zuidoostelijke richting langs de Gal- 
culavar- rivier naar Humbe aan de Cunene voert, en noord- 
oostwaarts gaat naar Muninho Grande Oi waar hlJ zich splitst 



(1) Het punt zelf komt in de brieven van Veth ter sprake, T. v, h. A. G.^ 
tweede Serie, D III, V. en M., bl. 202, maar zonder dat een naam ge- 
noemd wordt. Op een schetskaartje van van der KeUen, stroomt langs 
dat punt een zijtak van de Lubango dien hlJ Muhino Grande noemt, en 
die weder een kleineren tak opneemt, enkel Muhitto geheeten. Bg eene 
splitsing der groote wegen is natuurlyk eene halteplaats, en w^' vonden 
reeds dikw^ls dat in deze streken halteplaatsen eenvoudig genoemd wor- 
den naar de rivier waaraan zy liggen. Intussohenisheteenigszinsonwaar- 
schljniyk dat de rivier, en dus ook de halteplaats, denzelfden naam dragen 
als de ons bekende Muhino of Munhino aan de westzyde van het Chella- 
gebergte. De rivier aan de oostzyde heet op de kaart van Lord ICayo 
Muninho. terwyi daarentegen de kaart van de jongste reis van Capello en 
Ivens in Petermnnn*8 MUtheihingen^ 1887, no. 2, juist die aan de westzyde 



Digitized by 



Google 



227 

in een meer oosteiyken tak, die naar Quillengues, en een 
iiTieer westelgken, die over Bivalla naar Mossamedes leidt. 
Beide takken kruisen de Lubango-rivier, maar de kruispun- 
ten zijn wel 12 of meer kilometers van elkander verwijderd. 
De zyweg naar Humpata moet, toen de boeren daar pas 
gevestigd waren, zeer bezwaarlijk zgn geweest ; de kolonis- 
ten hebben zelven daarin, in het belang hunner transporten, 
groote verbetering gebracht, maar nog altijd moeten een 
«teile bergrand bestegen en drie riviertjes doorwaad worden. 
Veth logeerde te Huïlla één of twee nachten in het Missie- 
•huis en kreeg er vele inlichtingen omtrent de plaatsen waar, 
^n de personen bU wie hU zich ossen zou kunnen verschaffen. 
Hy wist waarschijnlijk toen reeds, of vernam het anders uit 
-den mond der paters, dat hiJ ook te Humpata daarin niet 
of slechts onvolkomen slagen zou. Hij verlangde echter ook 
om andere redenen met die plaats spoedig kennis te maken 
■en, weldra de reis langs genoemden zijweg voortzettende, 
vond hij zich ook daar de hartelijkste ontvangst bereid. Het 
verhaal van de lotgevallen der transvaalsche boeren, die, 
«a lange omzwervingen, zich hier onder bescherming van 
het portugeesche gouvernement hebben nedergezet, zullen 
wij tot eene andere gelegenheid bewaren ; hier ziJ alleen 
-opgemerkt, dat zij, met uitzondering van den portugeeschen 
Chefe of plaatselijken kommandant en enkele portugeesche 
iiandelaars, de eenige bevolking van Humpata uitmaken. 
Die plaats ligt op een plateau , waarvan het noordelijk 
^eel is ingesloten door twee hooge bergreeksen, welke 
vlak in het noorden zoo dicht tot elkander naderen, dat zij 



Munihho noemt. Klaarblijkelijk bestaat er dus verwarring tusschen twee 
2eer op elkander gelijkende namen, tenz\j de verschillen alleen in de 
«litspraak bestaan en de namen werkelijk identisoh zijn. Wg hebben ge- 
makshalve de onderscheiding van Lord Mayo's kaart behouden. 



Digitized by 



Google 



228 

slechts door het dal der Humpata-rivier gescheiden zyn, ter* 
wyl zy, naar oost en west divergeerende, in het zuiden dei> 
blik vergunnen onbelemmerd over eene onafzienbare vlakte te 
dwalen, waardoor de rivier, vereenigd met de Naine, haren loop 
naar de Calculavar vervolgt. De woningen der boeren li^en 
aan den voet van den bergrug. De vlakte is groen en geeft 
den indruk van vruchtbaarheid. Het klimaat is over het alge- 
meen niet ongezond, maar eenigszins ruw en eer koud dan 
warm te noemen. De wisselingen der temperatuur ztjn echter 
zeer groot. Terwyi 's morgens te zes uren de thermometer 
meermalen niet meer dan 5® C. wüst, stijgt hy tegen den 
middag veelal tot de hoogte van 22^ C. Vaak streken gure 
winden over de vlakte en des nachts vriest het dikwijls. 

In het midden der plaats ligt een zeer weinig beteekenend 
fortje, met een aantal blanke en zvrarte soldaten bemand, 
en hier woont ook de Chef e, Antonio de Paiva, die met eene 
dochter van Botha gehuwd is. Daar de boeren allen streng 
gereformeerd, en de Portugeezen büna zonder uitzondering 
trouwe zonen der katholieke kerk zijn [de kleine protestant- 
sche gemeenten in Portugal bestaan bijna geheel uit daar 
wonende vreemdelingen],heeftdit huwelijk ietsraadselachtigs. 
Goddefroy meende ons te kunnen verzekeren, dat de Paiva 
in het tevens als kerk dienende schoollokaal der boeren» 
ten overstaan der gemeente, belijdenis van den hervormden 
godsdienst had afgelegd, terwijl v. d. Keilen in een zijner 
brieven zegt, dat htj bij uitzondering luthersch schflnt t« 
zgn. Hoe het ziJ, dit voorbeeld van toenadering tusschen 
twee blanke rassen, zoo verschillend in voorkomen, taaien 
zeden, verdient zeer onze aandacht, en de Paiva moge dan 
protestantsch zijn, het voorbeeld door v. d. Keilen vermeld 
van eene boerendochter die met een katholieken Engelschman 
getrouwd is en duldt dat hare kinderen in de leer der roomsche 



Digitized by 



Google 



229 

kerk worden opgevoed, is een bewtjs dat ook verschil van 
godsdienst geen onoverkomelUken slagboom stelt tusschen 
■de blanken van verschillenden landaard, die hier, in gering 
aantal, te midden eener zwarte en barbaarsche bevolking 
leven. 

De hoeven der boeren, ongeveer 30 in getal, liggen over 
een afstand van ongeveer een paar uren verspreid. ZJ) be- 
staan uit aanzienlijke grondstukken, waarop door de mees- 
ten, met vrg goede uitkomsten, eenige Europeesche groen- 
ten worden verbouwd, alsmede eenige maïs voor eigen ge- 
bruik, ofschoon züf naar men zegt, dit graan goedkooper van 
de Mondombe's koopen dan zelven telen kunnen. Veel land 
is dus nog onbebouwd gebleven ; trouwens de aan een zwer- 
vend leven gewende boeren schijnen vooralsnog den akker- 
en tuinbouw niet bijzonder genegen te zyn. De hoeven zijn 
van elkander gescheiden door breede, rechtlijnige en elkan- 
der onder rechte hoeken kruisende, niet geplaveide, maar 
met gras begroeide wegen. 

Het merkwaardigste van deze wegen is het kristalheldere 
vrater dat er overal doorheen is geleid. Daar er van Mei 
tot November hier geen regen valt, is het noodzakelijk voor 
kunstmatige bevloeiing der akkers en tuinen te zorgen. 
Toen de boeren zich hier pas vestigden, ontbrak het daarvoor 
Aan alle middelen, en was het graven eener waterleiding 
^ene dringende behoefte. Slechts door gezamenl^ken arbeid 
was dit werk te volbrengen. De boeren besloten de taak 
onder elkander te verdeelen ; zy splitsten zich, zonder iemand 
te verschoonen, in groepen, en iedere groep was verplicht 
-een bepaald aantal meters per dag gereed te maken. Men 
♦ontleende het water aan de meergemelde rivier die ten 
noorden van Humpata stroomt, en groef kanalen een meter 
diep en breed, waarvan de bodem en de wanden met groote en 



Digitized by 



Google 



230 

kleine keien werden bekleed, die zich, ook zonder cement, zoo 
vast aan den kleiachtigen bodem hechtten, dat zelden eenige- 
reparatie vereischt wordt. Het water stroomt snel en is^ 
altijd helder en koud. Het wordt voor zooveel noodig naar 
de hoeven afgeleid, terwijl het overtollige wordt uitgestort 
in een tweede riviertje, dat de vlakte ten zuiden van Hum- 
pata doorstroomt, een der drie die men moet doortrekken,, 
als men van Humpata naar Huïlla gaat. Terwyi dit werk 
in vollen gang was, is de Gouverneur van Mossamedes op- 
zettelijk naar Humpata gekomen om de boeren zijne be- 
langstelling in hun werk te toonen, en heeft hij hun zoo- 
wel over de soliditeit van hjBt werk, als over de snelheid 
waarmede het vorderde, ztJne „bijzondere tevredenheid" be- 
tuigd. 

De huizen der boeren zijn zeer eenvoudig. Zij zijn laag^ 
en zonder verdieping en enkel van hout en rood leem op- 
getrokken ; de meeste bevatten slechts twee woonvertrek- 
ken, ofschoon er ook met meer kamers worden aangetroffen. 
De wanden dezer kamers zijn met kalk gewit, en tot eei> 
zekere hoogte boven den bodem, bü wijze van lambriseering, 
met gele oker geverfd. De kleine, lage vensters zijn ge- 
sloten met stukken wit katoen, in plaats van glas ; de deuren 
zijn op oud-hollandsche wijze in een boven- en onderdeur 
verdeeld; de dakspairen zijn met reepen van huiden aan 
elkander bevestigd. Er heerscht in deze woningen eene echt 
hollandsche zindelijkheid; het eenige waarvoor misschien de 
hollandsche huisvrouwen den neus zouden optrekken, is de 
gewoonte om de vloeren met een mengsel van leem en 
koemest te bepleisteren. Dit mengsel wordt spoedig zoo 
hard als ijzer, zoodat het stuiven wordt tegengegaan, geeft 
aan den vloer een gelijkmatige kleur en is volkomen vri^ 
van allen on aan genamen reuk. Ook de meubelen zijn alleit 



Digitized by 



Google 



23i 

hoogst eenvoudig, maar niet onbehagelijk ; de tafels en stoe- 
len zyn vervaardigd van eene donkerbruine houtsoort en 
niet zelden met ivoor of been ingelegd. 

Men kan na deze beschryving wel nagaan, dat de indruk- 
ken die Veth van Humpata ontving, nogal gunstig waren, 
te meer daar ook die krachtige, forschgebouwde mannen, 
die hem met ongeveinsde hartelijkheid te gemoet kwamen, 
hem groote sympathie inboezemden, en hü volstrekt in 
hen de boeven niet kon zien, die de pessimistische von 
Danckelman in hen meende te vinden. In één gewichtig 
opzicht echter kon Humpata hem niet medevallen. Ook als 
hfl het nog niet geweten had, zou zich by den eersten aan- 
blik de gedachte aan hem hebben moeten opdringen, dat 
hö bezwaariyk eene plaats zou hebben kunnen vinden, min- 
der geschikt om het eigenlijk doel zijner komst, het opkoo- 
pen van trekossen, te bereiken. Want kudden van eenige 
beteekenis zyn te Humpata niet te vinden. Het gras dat hier 
groeit, spichtig en schraal, schünt bovendien zeer schadelijke 
eigenschappen te bezitten. Het rundvee, vroeger der boeren 
voornaamste rijkdom, is op onrustbarende wijze verminderd. 
Hunne schapen en bokken zijn geheel uitgestorven, en met 
hunne paarden is het niet veel beter gegaan. Wij spreken hier 
nu niet van de ontzettende verliezen die zij op den tocht 
van de Transvaal naar Humpata geleden hebben ; maar 
alleen van de rampen die hun veestapel na de vestiging 
ter laatstgenoemde plaats hebben getroffen. Dó,dr vee te hou- 
den of aan te fokken schijnt volstrekt onmogelijk te zijn ; 
zeventig percent van alle dieren sterven eer zij een maand 
oud zijn, en van het leven zijner ossen is de boer geen oogen- 
blik zeker, daar ztj gedurig voor aanvallen van longziekte, 
brandziekte, galziekte en andere, soms raadselachtige, kwalen 
blootstaan. De algemeene verarming die daaruit voortvloeit. 



Digitized by 



Google 



i32 

is zeker eene der voornaamste redenen, waarom de boeren 
op hunne nieuwe woonplaats niet altyd tevreden zijn, en 
reeds in 1883 een groot gedeelte hunner, onder ontzettende 
moeieiykheden en gevaren, den terugtocht naar de Transvaal 
ondernomen en volbracht heeft. De boeren die nog noemens- 
waardige kudden bezitten, laten deze, als eenig middel om 
ze bij leven en gezondheid te bewaren, op een afstand van 
twee tot vier dagreizen van Humpata op lager gelegen wei- 
den grazen. Slechts vyf of zes genieten nog een tamelgken 
welstand, maar er zUner velen die nog slechts een half dozyn 
trekossen hebben, en geen koeien of eenig ander vee meer 
bezitten. Voor het transportrgden, anders één hunner voor- 
naamste bestaanmiddelen, zyn zg dus verplicht zich te 
combineeren en het loon onder elkander te verdeelen, - het 
loon dat op zich zelf ruim genoeg zou z\jn, maar aanzien- 
lek verminderd wordt doordien meestal een deel van het 
vee onder de zware taak bezwükt(*). 

De tyd dien Veth by afwisseling te Huïlla en te Humpata 
en op kleine tochtjes in den omtrek doorbracht, duurde elf 
dagen. Het was voorzeker voor hem een periode van groote 
inspanning en bezwaren, maar hy had dan toch het geluk 
onder velerlei moeilykheden zijn doel volkomen te bereiken. 
Wy moeten ons herinneren dat hy trekosseny en wel ten 
getale van 16, noodig had, en dat een trekos behooriyk ge- 
dresseerd moet wezen, wil hy bruikbaar zyn. Te Humpata 
kon hy er slechts twee machtig worden, die misschien kort 
te voren van een transport-tocht waren teruggekeerd; andere 
kocht hy eenige uren buiten Humpata, de meeste van een 
portugeeschen handelaar op 5 è, 6 uren afstands ten zuiden 



(1) Van der KeUen zegt. dat op een transport naar Mossamedes en 
terug, dat met 20 & 80 p. St. betaald wordt, veelal 4 & 5 ossen verloren 
gaan, die per stuk op eene waarde van 3 & 4 P. st. worden gesteld. 



Digitized by 



Google 



233 

van Huïlla. De prys dien hö er voor betaalde was gemiddeld 
j^ 4 a j^ 5, wat onder de omstandigheden vrg matig is te 
achten. Al die ossen liet hy naar Humpata büeendr^ven, 
om vandaar langs den gewonen karreweg den tocht naar 
Mossamedes te ondernemen. Op die reis stelde hy ze onder 
de hoede van een 33jarigen Kaffer, Frans geheeten, die met 
de boeren uit de Transvaal was medegekomen, goed Hol- 
landsch sprak en met de gewoonten der Europeanen bekend 
was. Onder zjjne vele goede eigenschappen behoorde ook 
dat hy een goed schutter was; onder de kwade dat hij te 
veel smaak had voor de agoa ardente. Hy werd aangenomen 
om eerst de ossen naar Mossamedes te drijven, en vandaar 
als koetsier de kar naar Humpata te geleiden, tegen een 
huurprys van f 120. Ook huurde Veth een voorlooper, die by 
een ossenkar onmisbaar is, om steeds by het voorste span 
te gaan en dit telkens den weg op te trekken dien allen, paar 
voor paar, moeten volgen. De voorlooper was een knaap 
van ongeveer 15 jaren en zou met dezen tocht ƒ 36 ver- 
dienen. 

Intusschen was Botha, van wien Veth te Munhino afscheid 
had genomen, met zyne metgezellen, zoo het schynt zonder 
by zondere tegenspoeden, te Humpata teruggekomen. De ken- 
nismaking werd van beide zyden hartelyk vernieuwd, en daar 
Veth zyn goeden vriend te kennen gaf, dat hy in Humpata en 
zyne bevolking veel behagen had gevonden, en daarom be- 
sloten had die plaats, althans voor den eersten tyd, tot zyn 
hoofdkwartier te kiezen, om vandaar, in verschillende richtin- 
gen kortere of langere uitstapjes te maken, bood Botha hem 
een huis te huur aan, dat voor zyn doel byzonder geschikt 
en tameiyk bewoonbaar was. Evenals alle andere huizen 
van Humpata uit hout en leem samengesteld, bevatte het; 
bjy uitzondering, niet minder dan vyf kamers, een keuken 



Digitized by 



Google 



234 

en een stal, terw\)l er een uitgestrekt stuk gronds voor tuin 
en weide aan verbonden was. 

Toen al deze beschikkingen gemaakt waren, haastte Veth 
zich om de terugreis aan te vangen. Hy wilde daartoe niet 
denzelfden weg inslaan dien hü gekomen was, maar gaf 
de voorkeur aan den veel langeren karre weg, daar hy ook 
dezen, met het oog op de latere reis met ztjn eigen wagen, 
wenschte te verkennen. Wy bezitten van hem over dien 
tocht geenerlei aanteekeningen, en ternauwernood enkele 
aanduidingen in z^ne brieven. Ook aan zyne reisgenootea 
heeft hij er niet veel van verhaald; hy was altyd gewoon 
geweest weinig over zichzelven te spreken. Dat wy zyne 
beschryvingen van het terrein en de bezochte plaatsen mis- 
sen, is echter geen groote schade, daar wy diezelfde plaatsen 
in het Zesde Hoofdstuk in het verhaal van den karretocht 
zullen weervinden. 

Het weinige wat wy van dezen tocht weten of met eenige 
zekerheid gissen kunnen, is het volgende. Hy vertrok in den 
vroegen morgen van den laten Januari 1885 van Huïlla in 
noordwaartsche richting naar Lubango, de niet ver van de 
bronnen derlLubango-rivier gelegen kolonie van Maderanen» 
waar vermoedeiyk de chef hem gastvryheid verleend heeft, 
evenals hy later groote vriendeiykheid aan v. d. Keilen 
heeft betoond. Vandaar zal hy den tweeden dag over de 
noordeiyke hellingen van het Chella-gebergte gereden zyn 
naar Bivalla of Biballa, aan de westzyde van de Chella-keten, 
waar de schoone en uitgestrekte fazenda van den heer de 
Campos ligt, wiens gastvryheid zoo hoog door von Danc- 
kelman wordt verheven, en die waarschyniyk ook aan Veth 
geen nachtverbiyf zal hebben geweigerd. Den loop der Mun- 
hino-rivier volgende, bereikte hy vermoedeiyk in twee dagen 
de fazenda van zijn vroegeren gastvriend Rodrigues. Op de 



Digitized by 



Google 



235 

kaart van lord Mayo is aan den karreweg tusschenBivalla 
en Munhino eene plaats aangewezen die den naam van 
Assump^ao draagt ; zy y^ordt in de berichten onzer reizigers 
nergens met name genoemd, maar is waarschgnlük ook al 
in hoofdzaak eene portugeesche fazenda, waar Veth den 
derden nacht kan hebben doorgebracht. De weg van Bivalla 
tot Munhino schynt te lang voor eene enkele dagreis. Dat 
er op deze w\)ze slechts twee dagen voor de reis van Mun- 
hino naar Mossamedes overschieten, schynt minder bezwaar 
te hebben, ofschoon daaraan op de uitreis drie dagen be- 
steed waren ; want toen had Veth met den tragen voortgang 
der karren te worstelen, die h\j herhaaldelijk moest opwach- 
ten, en nu reisde hy geheel alleen en behoefde ook den 
snellen gang van z^jn paardje niet ten behoeve van een 
gids in te toomen. De gids dien hy te Mossamedes gehuurd 
had, die echter toen niet dadelijk met hem vertrekken kon, 
maar hem eerst tusschen de Bero en de Giraul achterop- 
kwam, en die reeds omstreeks Nascente van hem wegliep, had 
zich niet meer vertoond, en heeft nooit meer van zich doen 
hooren. Mogelijk is het dat Veth voor sommige moeilyke 
gedeelten van den weg een gids heeft aangenomen, maar 
zeker dat hy alleen te Mossamedes terugkwam. Later op de 
reis met z^n eigen kar naar Humpata, wees hy aan God- 
defroy, tusschen de Giraul en Pedra Grande, de plaats waar 
hy door een geweerschot den kop had vermorzeld van een 
groote slang, die zich tot een aanval op zijn hond ge- 
reed maakte. Indien de heenreis slechts 5, de terugreis 6 
dagen heeft geduurd, dan is dit alleen aan den groeten om- 
weg voor de laatste genomen toe te schryven. In waarheid 
heeft de spoed van de terugreis die van de uitreis aan- 
merkeiyk overtroffen, en het mag zeker wel betwyfeld 
worden, of ooit, hetzy een Portugees of een Trekboer, den 



Digitized by 



Google 



236 

karre weg van Humpata tot Mossamedes met zoo groote 
snelheid heeft afgelegd. 

Ben 6dön Januari, des namiddags te vier uren, kwam Veth 
te Mossamedes terug, waar h\j met open armen ontvangen 
werd. Of hy over dien tocht tevreden was, zal niemand vragen 
die hem gekend heeft. Zoo alleen, geheel onafhankelijk van 
de inzichten van anderen, steunende op eigen moed en eigen 
hulpmiddelen te reizen en over alle zwarigheden te zegepra- 
len, was steeds z\)n grootste genot geweest Maar hy maakte 
daarvan geen ophef. Groote woorden gebruikte hü zelden; 
hü meende ze te moeten bewaren voor groote gevaren en 
groote daden ; maar noch een gevaar noch eene daad wer- 
den licht als groot door hem aangemerkt. 

De volgende woorden, letterlijk aan een brief van hem 
ontleend, teekenen ♦iet best hoezeer hy over dezen tocht 
dacht. Den 8sten Januari schreef hy onder den verschen 
Indruk uit Mossamedes aan zyn vader: „Ik wil u nu alleen 
maar mededeelen, dat ik in alle opzichten zeer tevreden 
ben; dat het land met zijne bewoners, zoowel boeren als 
Portugeezen, mij uitstekend bevallen ; dat de omstandig- 
heden zeer gunstig zijn; dat vele streken die ik ben door- 
getrokken, eene hoeveelheid vogels opleveren die in aantal 
en verscheidenheid al mijne verwachtingen overtreft, en 
waaronder zonder twijfel nog verscheidene nieuwe soorten 
voorkomen, en dat de moeielljkheden aan het reizen naar 
verschillende zyden verbonden, veel geringer zyn dan ik mU 
had voorgesteld." 



Digitized by 



Google 



VIJFDE HOOFDSTUK. 



Van der Keilen en Goddefroy te Mossamedes in Veth*s afwe- 
zigheid. — Het Kerstfeest en de Oudejaarsavond. — Eene in- 
landsche begrafenis. — Terugkomst van Veth. — De Indische 
pouies. — Paarden in Zuid-A frika. — De Tsetse- vlieg. — 
Aankomst der trekossen. ~^ De ossenwagen, z\jne bespanning 
en besturing. — Veth*s eigen ossenwagen voltooid en beproefd. — 
De heer Hodister en z\jn r^jos. — Veranderingen in het dienst- 
personeel. — Afscheidsfeest. — Een ongeval b\j het vertrek. — 
Opmarsch naar Quipollo. 



Gedurende Veth's afwezigheid hadden zone reisgenooten 
ieder zooveel mogeiyk aan hunne taak gewerkt en van de 
beleefdheid en gastvrijheid der blanke bevolking genoten. 
Voor het verzamelen van ethnologica was te Mossamedes 
niet veel gelegenheid geweest; want Goddefroy had gedu- 
rende die weken voor het huis en al het daarin achterge- 
latene moeten zorgen en alle verantwoordeiykheid daarvoor 
gedragen. Van der Keilen was eenige malen op jacht ge- 
weest; maar z^ne excursies haddon hem geen enkel zoog- 
dier en slechts een 17tal vogels opgeleverd, — waarlijk niet 
veel voor zulk een lang verbiyf. De avifauna schynt trou- 
wens in het binnenland rUker te zgn dan aan de kust. 



Digitized by 



Google 



238 

De overeenkomst met de vogels van Liberia, die wy te 
Banana opmerkten, heeft nu plaats gemaakt voor een zeer 
groot verschil. Alcedo cristcUa is de eenige soort door Büt- 
tikofer genoemd, die ook te Mossamedes werd gevonden. 
In sommige gevallen zün dezelfde genera vertegenwoordigd, 
maar dan toch door andere soorten. De Meropiden van 
Liberia {albicollis, gularis, erythropterua) zyn te Mossamedes 
vervangen door Merops aegypiim; in plaats der Nectarinia's 
van Liberia (Moropygia, aurea, fuliginoaa) bezit Mossa- 
medes Nectar inia fasciata; voor Pycnonotus obscurus van 
Liberia treedt in Mossamedes Pycnonotus nigricans op. Doch 
wy willen deze vergeiykingen niet voortzetten, daar de 
armoede der verzameling van v. d. Keilen ons licht aan 
dwaling zou blootstellen. Wie toch zou uit het ontbreken 
van exemplaren eener soort onder een zoo gering aantal, 
tot haar geheel ontbreken in het land waar dit gering aan- 
tal gevangen werd, durven besluiten ? Over de andere klas- 
sen van dieren zullen wy hier niets zeggen ; want ofschoon 
ook daaronder zich waarschünlük wel het een en ander 
bevindt dat te Mossamedes gevangen is, kunnen wy dit 
voorloopig van geen enkel exemplaar met zekerheid zeggen. 
De meeste groepen ztjn nog in het geheel niet onderzocht, 
en wtj hebben ook eenige reden om te denken, dat wat te 
Mossamedes gevangen is in vele gevallen niet gescheiden 
werd gehouden van wat te HuïUa en Humpata en op den 
weg derwaarts werd verkregen. 

By gelegenheid van het Kerstfeest hadden onze reizigers 
te twaalf uren in den nacht eene groote mis in de kerk 
bijgewoond. De Gouverneur was daarby tegenwoordig, be- 
geleid door eene militaire eere wacht. De kerk was ei vol. 
en na den afloop der plechtigheid werden onze reizigers 
genoodigd ten huize van den Majoor die hier met het 



Digitized by 



Google 



239 

militair commandement is bekleed. Den volgenden morgen 
bleek hun, dat een dief van hunne afwezigheid had gebruik 
gemaakt om een horloge van Veth te ontvreemden. De 
dader werd spoedig gevat, daar h\j het gestelene reeds ver- 
pand had. Het bleek dat de zwarte bediende dien Veth 
van Loanda had medegebracht, de schuldige was. Hy werd 
tot dwangarbeid veroordeeld, na reeds dadelyk 50 rietslagen 
ontvangen te hebben. De Oudejaarsavond was door Godde- 
froy en van der Keilen huiseiyk in hunne eigene woning 
gevierd. Zy dronken een glas wyn op de gezondheid van 
hunne bloedverwanten en vrienden, hun afwezigen chef en 
het succes der expeditie. Drie dagen te voren hadden zy 
hunne photographiën laten maken, zy waren met de beide 
broeders Morgado voorgesteld op hetzelfde blad, ten bewyze 
der innige harmonie die te Mossamedes tusschen de inge- 
zetenen en hunne hollandsche vrienden bestond. Het ver- 
dient opmerking dat deze photographie is vervaardigd door 
den notaris Toulson te Mossamedes, die ook door andere 
proeven bewezen heeft, dat hy dit vak, schoon slechts als 
liefhebber, niet ongelukkig beoefent. 

Den 3den Januari had Goddefroy, terwyi van der Keilen 
met zyn vriend, den Officier van Gezondheid, op jacht 
was, eene inlandsche begrafenis bygewoond. Het lyk 
eener vrouw, zou ter aarde besteld worden ; het was, in 
doeken gewikkeld, in een van latten getimmerden en met 
donkerblauw gaas bespannen bak gelegd, op welks dek- 
sel een groot wit kruis was geschilderd. Een in wit 
gekleede priester schreed vooraan, en daarachter volgden 
de mannen die den bak aan handvatsels droegen. Na ieder 
kwartier ongeveer werd de bak op een bankje gezet, waar- 
omheen de geheele begrafenisstoet een lykdans uitvoerde, 
terwyi inmiddels de priester het deksel opende en met 



Digitized by 



Google 



240 

een witten doek eerst het gelaat der overledene en daarna 
zijn eigen gelaat afveegde. De heer Toulson verhaalde by 
gelegenheid dezer begrafenis aan Goddefroy, dat by de Mon- 
dombe's, als een man op sterven ligt, z\jne vrouw alle 
middelen aanwendt om de geslachtsdrift bij hem op te wek- 
ken, en hem niet verlaat eer hy geheel koud is geworden. 

En nu was, zonder dat verder iets bijzonders was voor- 
gevallen, de 6de Januari, de biyde dag van Veth*s terugkomst^ 
aangebroken ; hy had zyne reismakkers gezond weergevon- 
den, en maakte ook op hen den indruk van goede gezond- 
heid, ofschoon zy zich niet konden ontveinzen, dat hy er 
een weinig vermoeid uitzag. Er was echter by hem geen 
zweem van een gedachte om nu eens eenige rust te nemen. 
Dadeiyk moesten de handen aan 't werk geslagen wor- 
den, om alles voor de aanstaande reis naar het binnenland 
gereed te krygen. Slechts ééne omstandigheid bracht een 
klein oponthoud te weeg. Op denzelfden dag toch waarop hy 
terugkeerde, kwam ook de portugeesche mailboot aan, die 
voor de reizigers brieven medebracht, maar, daar zy na twee 
dagen weder vertrekken zou, hen allen ook in de noodza- 
keUjkheid bracht ten spoedigste de brieven gereed te maken 
die zy naar Europa wilden medegeven. Veth schreef toen den 
brief waarin de woorden voorkomen aan het slot van het 
vorig hoofdstuk vermeld. Maar die brief behandelde nog een an- 
der gewichtig punt, welks regeling zeker den schryver veel 
overleg had gekost, maar dat toch in zyn gewonen kalmen 
en beslisten toon in weinige woorden werd afgehandeld. Wij 
kunnen niet beter doen dan, na een paar regelen ter toe- 
lichting, ook dat gedeelte van den brief af te schryven. 

Wy hebben reeds vroeger (*) gewag gemaakt van zes aan 
Veth behoorende Indische ponies, waarvan er twee, de bruin 



(1) BI. 121. 



Digitized by 



Google 



241 

Valk en de schimmel Bob, door hem naar Afrika waren 
medegenomen. Een span bonte waren kort na z^jn vertrek 
uit Europa verkocht, maar een span stekelzwarte, ongeveer 
7 en 8 jaren oud, die in den zomer van 1884, toen hy er 
mede in Arnhem vertoefde, door hunne vlugheid en onver- 
moeibaarheid dagelijks het voorwerp der bewondering van het 
publiek geweest waren, had hö als reserve achtergelaten, 
misschien toen reeds met het plan, om, als de proef met het 
eerste span voldeed, ook het tweede, dat inmiddels by den 
heer Stegerhoek, Directeur der Rijschool te Leiden, gestald 
was en met de meeste zorg verpleegd werd, naar Afrika te 
doen overkomen. Z\] waren, evenals Valk, van Soemba 
of Sandelhout-eiland afkomstig, en hadden de reis van Java 
naar Nederland zonder eenig bezwaar volbracht. Ook in 
Nederland, zelfs op het tochtig terrein der Tentoonstelling, 
hadden z\j steeds den besten welstand genoten. Ziehier nu 
wat Veth over die paardjes aan ztjn vader schreef. 

„Op mtJn reisje heb ik uitstekende diensten gehad van m^n 
paard, waarom ik besloten heb ook de beide andere naar 
hier te doen vervoeren. Ingesloten ztjn eenige brieven die 
ik u verzoek te verzenden en die hierover handelen. De 
eerste is aan de Directie der Afrikaansche Handelsvennoot- 
schap, om haar te verzoeken de paarden over te voeren per 
stoomschip Afrikaan, en u van den ttjd van vertrek kennis 
te geven. De tweede is aan den heer Westerman (Directeur 
van Natura Artis Magistra), met verzoek om een hok of stal 
om ze in te vervoeren. De derde is aan den heer Stegerhoek, 
om hem van de zaak kennis te geven en te verzoeken, voor 
de meê te zenden tuigen en het voer te zorgen. Ik heb die 
brieven opengelaten om u in staat te stellen' van den in- 
houd kennis te nemen en in overleg met die heeren de 
noodige maatregelen te beramen." 

16 



Digitized by 



Google 



242 

De overige brieven waren van dezelfde beknoptheid, en 
toch bestond er by niemand eenige tw^fel omtrent hetgeen 
hem te doen stond om de verschillende maatregelen goed 
In elkander te doen grepen. Iedereen was bereid om den 
moedigen reiziger te helpen, die zich ook altyd beschikbaar 
had gesteld om hulp aan anderen te verleenen, en binnen 
tien dagen vertrok de Afrikaan naar Banana, de beide po- 
nies, in een wel ingerichten stal, met de noodige dekken en 
voedsel voor de reis, en een oude tilbury, die nog inder- 
haast het noodige herstel had ondergaan, alsmede de ook ge- 
heel in orde gebrachte tuigen voor het aanspannen, met 
zich voerende. Hoe het na de komst te Banana met deze 
ponies gegaan is, zullen wJJ later vermelden. 

Veth had inderdaad reden om eenigszins trotsch te zijn 
op de aanvankelijke uitkomst zyner proef om de wildernis- 
sen van Zuid-Afrika, waar schier alle paarden bezwijken, 
met ponies uit den Indischen Archipel te berijden. Het paard 
is in Zuid-Afrika laat ingevoerd, en is er nooit recht te 
huis geworden. Het is er aan velerlei ziekten onderhevig, 
en wordt vaak door een plotselingen dood weggerukt De 
gevaarlijkste dezer ziekten, btj uitnemendheid de paardm- 
ziekte genoemd, is eene besmettelijke longziekte, die, naar 
men meent, voornameiyk door het inademen van de voch- 
tige avondlucht of het eten van bedauwd gras veroorzaakt 
wordt Zy openbaart zich door schuim dat den neus van 
het dier uitloopt, en door hevig zweeten, en heeft een snel ver- 
loop, daar z\\ zich meestal in een paar uren beslist. Het 
schijnt echter dat ook nog andere ziektevormen, veroorzaakt 
b. V. door slecht drinkwater, schadelijke grassoorten, en al 
de ontberingen waaraan het paard op Afrikaansche reizen 
is blootgesteld, onder den naam van paardenziekte begrepen 
worden. Is dit zoo, dan laat zich te minder aannemen wat 



Digitized by 



Google 



248 

de Afrikaansche boeren beweren, dat het paard depaarden- 
ziekte slechts eenmaal krUgt, wat trouwens ook door an- 
deren weersproken wordt. Toch is op deze meening een 
onderscheid gebaseerd, dat op de geldelijke waarde van een 
paard beslissenden invloed heeft. Men noemt een paard dat 
■de ziekte gehad heeft, een „gezouten" paard, en een paard 
dat ze nog niet gehad heeft, maar in den regel vroeger of 
later krygen zal, een „ongezouten''. Volgens Tromp's „Her- 
mneringen uit Zuid-Afrika" ztjn in de Transvaal de „gezou- 
ten" paarden van jff 25 tot jff 50 waard, d. i. 25 % meer 
dan deongezoutene(M. In Angola schtJnen paarden, ofschoon 
op de jacht onmisbaar, over het geheel uiterst schaarsch te 
zyn, en reeds vroeger merkten wU op, dat die der boeren 
te Humpata nagenoeg geheel zyn uitgestorven. 

En nu hadden de ponies van Veth, na de verschillende 
klimaatsveranderingen die zU reeds op hunne reizen van 
Indiê naar Nederland, van Nederland naar de Congo, van 
de Congo naar Mossamedes, hadden doorgestaan, en na de 
veelvuldige rfltoeren waartoe zü in die verschillende gewes- 
ten waren gebezigd, gezondheid, moed en kracht volkomen 
bewaard. ZU hadden zich ook in Angola tegen gure nachten, 
slecht drinkwater en schraal voedsel volkomen bestand 
getoond, en het paard „Valk" althans had op dien 22daag- 
schen tocht met z^jn meester, dien het nooit had in den 
steek gelaten, wel een examen afgelegd, waardoor het aan- 
spraak kreeg op het recht om tot een „gezouten" paard 
gepromoveerd te worden. Veth trouwens had de deugden 
van het Indische paardenras door langdurige ervaring leeren 



(I) BI. 65. Nogal een verschil met de bewering van von Danckelman, 
S. 39, dat in de Transvaal een gezouten paard 100 li 150, een ongezou- 
ten slechts 5 & 6 P. st. waard is ! 



Digitized by 



Google 



244 

kennen. „Klein, maar harmonisch gebouwd, met sterke^ 
droge beenen, taai, vurig en vast van tred, zoowel op 
smalle als op glibberige paden" ('). voldoen zij aan alle 
eischen die een reiziger aan een paard mag stellen. En 
toch — maar wy wiUen niet vooruitloopen. 

Misschien hebben zich vele lezers verwonderd, dat wy van 
de ziekten en plotselinge sterfte der paarden, en ook vroe- 
ger van het onverwacht verlies van ossen gewagende, 
nog in het geheel niet gesproken hebben van de be- 
ruchte tsetse-vlieg, die doorgaans de gevaarlükste vijand, 
van paarden en runderen niet alleen, maar ook van schapen,, 
geiten en honden geacht wordt. Ten opzichte van die tsetse- 
vlieg is nog altUd veel onzeker en raadselachtig. Zij is nog 
steeds in de musea van Europa zeer schaarsch vertegenwoor- 
digd, zoodat men zelfs nog geen zekerheid heeft omtrent 
hare plaats in het systeem, en de soorten die men er in. 
kan onderscheiden. Het geslacht wordt Glo88ina genoemd, 
en men kent thans, nevens vier allen jn Afrika voorko- 
mende soorten : morsitans, longipalpus, tachinoïdes en taba- 
niformis, nog eene vjjfde soort die in Australié te huis behoort. 
Of al die soorten even gevaarlijk zün, kan men niet bepa- 
len ; Glossina morsitans wordt gewoonlijk als de typische 
tsetse-vlieg beschouwd. 

Sedert lang is door de entomologen aan degenen die ont- 
dekkingstochten in de binnenlanden van Afrika ondernemen, 
aanbevolen hunne aandacht op dit insekt te vestigen. Kon- 
den w\j slechts onzen uitstekenden dipteroloog, den heer 
van der Wulp, er eens heen zenden, wij zouden wel spoe- 
dig verder wezen. Maar gewoonlijk zijn de reizigers geen 



(1) Zie Laméris, in den Catalogus dei- af deeling Xederlandsrhe kolonifn 
van de Amsterd. Tentoon^, van 1883, Groep II, bl. 134. 



Digitized by 



Google 



245 

entornologen, en bemoeien zij zich wel het minst met de 
vliegen, omdat die zelden in 't oog loopend fraai en dik- 
wijls moeielijk te conserveeren zyn. Dat Afrika van kwaad- 
aardige vliegen wemelt, daarvan weten do meeste reizigers 
te spreken. Ook Veth zegt in een zjjner brieven: „Ik geloof 
niet dat eenig ander gedeelte der wereld zoo overvloedig 
met vliegen begiftigd is als Afrika, en onder deze komen 
honderden stekende soorten voor, die een mensch van 's mor- 
gens tot 's avonds geen rust laten en door alles heen bllten ; die 
verder het vleesch bederven, het tam gedierte dooden, kortom, 
het den mensch zoo onhoudbaar mogelijk maken." Maar 
wie nu eigenlp die vijanden zyn, daarvan weet men nage- 
noeg niets ; van der Keilen heeft eenige soorten van diptera 
gevangen, die door den heer v. d. Wulp gedetermineerd zijn ; 
maar het is een klein begin van een onafzienbare taak. 

De uitzondering die de tsetse-vlieg op deze onbekendheid 
der Afrikaansche vliegen schijnt te maken, is meer sch^n- 
baar dan wezeniyk. Iedereen spreekt er van en er zijn een 
aantal verhandelingen over geschreven (»); maar zelfs de 
gewichtigste vraag : hoeveel men van de verhalen omtrent de 
doodelllke uitwerking van haren steek mag gelooven, is niet 
uitgemaakt Is het niet vreemd dat die doodelyke uitwerking 
zich alleen by de gewone tamme dieren doet gevoelen ? Is het 
niet vreemd dat, terwijl runderen en paarden in grooten 
getale aan hare beet sterven, de gevolgen daarvan bü den 
mensch niet veel erger ztjn dan die van een gewonen 
muggebeet? 



[1] Wij vermelden slechts „leta over de Tsetse-vlieg fGlossinaJ" door F. M. 
van der Wulp, in Deel XXVII van het Tijdschrift der Entomologische 
Vereeniging^ waar niet minder dan 15 verschillende verhandelingen zyn 
opgesomd. Hierby kan men o. a. nog voegen: j,La mwiche tsêfsfi\ in het 
Tödschrift V Afrique explorée et civilish^ T. III, p. 116. 



Digitized by 



Google 



246 

Ook aan Veth is het onderzoek van de tsetse-vlieg aan- 
bevolen ; maar hot resultaat zijner nasporingen was geheel 
negatief. „Van de doodeiyke uitwerking van de steken der 
tsetsevlieg," zoo schrijft hij, „hoor ik hier weinig. In deze 
streken zijn nog geene daardoor geleden verliezen bekend ; 
wel verneem ik dat deze vlieg meer oostelijk, ofschoon in 
geringe mate, voorkomt. Ik hoor dat thans in Europa door vele 
entomologen aan het gevaarlijke van den steek der tsetse- 
vlieg getwijfeld wordt; maar mü dunkt dat deze quaestie 
bezwaarlijk op zoo groeten afstand kan worden uitgemaakt. 
Geloofwaardige boeren hebben mij verzekerd, dat rundvee, 
paarden, schapen, geiten en honden door den steek dier vlieg 
worden gedood, en het schijnt moeielljk voor het gelijktij- 
dig sterven van dieren van zoo verschillende soort eene 
andere oorzaak te vinden.' 

De vreeselijke verliezen van vee door de boeren op hun- 
nen tocht uit de Transvaal naar Humpata geleden (»), wor- 
den door hen voor een groot gedeelte aan de tsetse-vlieg 
toegeschreven, en wiJ weten dat Veth daarover dikwijls met 
Botha heeft gesproken, wiens geloof aan het gevaarlijke 
dier vlieg steeds onwrikbaar vaststaat. Zijne ervaring en 
de door Veth aangevoerde grond ziJn stellig niet zonder ge- 
wicht ; maar aan den anderen kant is het zeker, dat groote 
en plotselinge sterfte van het vee In Afrika dikwijls van het 
voorkomen der tsetse-vlleg geheel onafhankelijk Is en alleen 
door kllmatlsche oorzaken wordt teweeggebracht, waarvan 
wij nog menig voorbeeld zullen te vermelden hebben; dat 
de analogie met zoovele andere tweevleugellge Insekten, die 
wel, als zij In grooten getale optreden, uitermate lastig kun- 
nen zijn, maar toch nooit het leven In gevaar brengen, 



(1) Zie boven, bl. 231. 



Digitized by 



Google 



247 

rechtmatiger! twijfel wekt; en dat het onverklaarbaar is, 
waarom het vergift bij den beet dezer vlieg uitgestort, genoeg- 
zdiim zou zijn om een paard of een os te dooden, maar 
voor den mensch, dien zü evenzeer aanvalt, zonder ernstige 
gevolgen zou zgn. Zou het ook kunnen wezen, dat de tsetse- 
vlieg dikwyis voorkomt juist in die streken of onder die 
omstandigheden welke om andere redenen voor het vee ge- 
vaarlijk zijn, en dan van zijn wegsterven de schuld krijgt; 
juist zooals bij ons de maan nog door velen als de wolken- 
verdrijfster beschouwd wordt, omdat men ze alleen aan den 
wolkeloozen hemel in al haren luister ziet pralen. 

Öaar nog slechts weinige dagen noodig waren om alles 
voor het vertrek gereed te maken, verheugden zich onze 
reizigers dat den 7den Januari de vier kisten met buskruit, 
die zij genoodzaakt waren geweest te Banana achter te 
laten, met een zeilschip werden aangebracht. Daar nu den 
elfden Januari ook de ossendrijver Frans met de ossen aan- 
kwam, scheen er niets meer aan de uitrusting te ontbreken. 
Hij bracht er echter slechts 14 mede, want met opzet had hij 
een tweetal bij een portugeeschen landheer te Bivalla ach- 
tergelaten. Daar toch zouden de grootste moeielijkheden 
van den weg eerst recht beginnen ; en hij meende dat de 
14 overige dan reeds genoeg zouden zijn afgemat, om de 
versche krachten der beide achtergelatene als een gewenschte 
hulp bij het bestijgen van den hoogsten bergrug te doen 
aanmerken. 

Wy hebben reeds meermalen gewag gemaakt van den 
arbeid aan de kar besteed : hier is het de plaats om daarover 
in eenige nadere bijzonderheden te treden ; vooraf echter 
een woord over de ossenkar als transportmiddel in Zuid- 
Afrika in het algemeen. 

Al wie ooit in de Kaapkolonie of in de boerenrepublieken 



Digitized by 



Google 



248 

gereisd heeft, weet dat dïuir de ossonkar het gewone, het 
onmisbare vervoermiddel is, en dat het reizen in Zuid- Afrika 
zeer duur is, omdat het met den koop- of huurprijs van zulk 
een wagen en van 16 in den regel voor het trekken noodig 
geachte ossen wordt bezwaard. Aan de kar zelve is niet veel 
bijzonders op te merken. Het is een kolossale, lompe, maar 
sterke, vierwielige, van achteren met een beweegbare klep 
voorziene vrachtwagen, die minstens een SCKK) engelsche 
ponden kan laden (*), en als hij voor het vervoer van per- 
sonen gebruikt wordt, met een kap of huif, meestal de tent 
genoemd, wordt overspannen. Merkwaardiger is de wijze van 
inspannen en besturen. Aan den disselboom van den wagen 
wordt een trektouw bevestigd, dat van ossenhuiden vervaar- 
digd is. De huid wordt tot dat einde in water geweekt, en 
als ziJ zacht genoeg is, in lange reepen gesneden, waarvan 
er gewoonlijk vijf in elkander worden gevlochten. Het dus 
gevormde touw spant men zoo strak mogelijk tusschen twee 
boomen, en laat het dus drogen tot het weder hard is. Vervol- 
gens worden aan dat touw, op afstanden van telkens zeven 
voet, de noodige jukken bevestigd. Ieder juk is voor twee 
ossen bestemd en heeft in het midden een kram. die door 
middel van reepen ossenhuid stevig met het trektouw wordt 
verbonden. Het laatste juk is aan den disselboom zelven be- 
vestigd en de daaraan gespannen ossen worden de achterossen 
genoemd, en vervullen een gewichtige rol, daar zij den 
wagen moeten sturen. Als de rechteros bij zijn naam genoemd 
wordt, drukt hy links tegen den boom en doet den wagen 
die richting opgaan; terwijl de linkeres op zy'ne beurt het 
tegenovergestelde doet. Daar nu op de wegen allerlei hin- 
dernissen, zooals groote steenen, gaten in den grond, boo- 

(l) Voor ei'ü vracht van 40U0 eng. ponden, j^ewoonlyk het maximum 
geacht, vinden de hoenai 20 ossen noodig. 



Digitized by 



Google 



249 

men in den weg en dergelyke vóórkomen, moet dit sturen 
met veel nauwkeurigheid volbracht worden. Bij het inspannen 
wordt het trektouw, met de jukken er aan, recht vóór den 
wagen op den grond gelegd, waarna men de ossen bij hun 
naam oproept om zich ieder op zijne plaats te stellen. Z\j 
plaatsen zich in een dubbele ry, met de koppen naar het 
trektouw gericht, waarna men het voorste juk op den nek der 
beide voorossen legt. Deze hebben beide een lederen riem 
door den neus, dien de voorlooper in de hand houdt om ze 
daarmede te sturen. Vervolgens wordt het tweede juk op 
het tweede paar ossen gelegd, en zoo verder, tot men komt 
aan de achterossen, die aan den boom geplaatst zUn. Als 
alles gereed is neemt de koetsier de zweep, waarvan de 
stok 4 en de slag 5 meters lang is. Zij is vervaardigd van 
de huid van een antilope, en zoodra de voerman door een 
paar klappen, waarvan het geluid ver hoorbaar is, het tee- 
ken heeft gegeven, zetten de ossen zich tegelijk in beweging. 
Het blijkt uit het hier gezegde dat een gedresseerde os zyn 
naam kent en daarnaar luistert, en dat dit bü het besturen 
van het span niet zonder gewicht is. Von Danckelman 
hield dit voor een illusie van zijn ossendrijver; maar be- 
halve dat het feit op zich zelf niet zoo heel bevreemdend is, 
meenen wij op dit punt meer vertrouwen in onze reizigers te 
mogen stellen, omdat zij veel grooter ondervinding van de 
ossenkar hadden, en Veth en Goddefroy zich veel moeite 
hebben gegeven om op de karretochten naar Humpata en 
Benguella met al de mysteriën van het inspannen en 
besturen der ossen bekend te worden. Zelven plaatsten zy 
soms de ossen voor den wagen en speelden zjj om beurten voor 
koetsier, terwijl Frans, die deze liefhebberij niet begreep, 
voor pleizier mocht gaan schieten. Het doel was zich, 
ingeval van ongelukken, ook zonder Frans tf» kunnen red- 



Digitized by 



Google 



250 

den, en desnooda geheel zonder koetsier te kunnen reizen. 
De namen der 16 door Veth gekochte ossen worden door 
Goddefroy vermeld. Zlj waren b[jna allen zuiver HoUandsch 
en mogen ook hier als curiositeiteene plaats vinden: Knup- 
pel, Widikal (?), Pijnzand, Mooiveld, Verzand, Grasveld, 
Hartman, Zeeman, Lierman, Biesterveld, Koerland, Rooi- 
veld. Voorhouder, Zeeland, Donker en Flik 

De prijs, dien een vreemdeling voor huur of koop van 
een ossenwagen en toebehooren in Zuid-Afrika moet be- 
talen, is natuurlek zeer verschillend naar de hoedanig- 
heid, de plaatseiyke gesteldheid en de omstandigheden; 
maar in ieder geval verre van gering te noemen. In de 
Kaapstad, zegt von Danckelman, betaalt men voor den 
wagen van £ 95 tot £ 150 en voor lederen os £ 5—8. De 
heer Schüssler kocht te. Port Elisabeth een ossenwagen 
met tent voor £ 120 en moest voor een compleet span 
van 16 ossen met de vereischte tuigage nog £ 128 beta- 
len (M Het is nutteloos meer voorbeelden by te brengen, 
daar het verschil zonder kennis der omstandigheden niet 
kan beoordeeld worden. Te Humpata kan men, weder vol- 
gens von Danckelman, een wagen, die doorgaans lang niet 
meer nieuw is en vele tochten heeft meegemaakt, met ossen 
en verder toebehooren voor niet minder dan £ 250 koo- 
pen, waarbj) echter in aanmerking komt, dat men by weder- 
verkoop daarvoor nagenoeg denzelfden prys terugontvangt, 
afgerekend het verlies door het sterven van ossen onder- 
gaan. Voor korte toeren kan het verkieslyk zyn een wagen 
met trekvee en tuig per dag te huren, als het juist is dat 
men daarvoor te Humpata slechts één pond behoeft te 
betalen, en dan nog de verhuurder den ossendryver enden 
voorlooper voor zyne rekening houdt. 

(1) Schüssler, Zuid-Afrika populair gescheUtU Amsterdam, 1878, bl. 9. 



Digitized by 



Google 



251 

Het geval van Veth was eenigszins bllzonder. Hij zou, 
volgens zijne plannen, de kaï" en het trekvee voor lan- 
gen tijd, misschien eenige jaren, noodig hebben, en van 
korte tochtjes, waarvoor 'hij beter een kar met toebehoo- 
ren huren kon, was geen sprake. De hooge prijzen voor 
vaak halfversleten voertuigen, waarvan de schrijvers over 
Zuid-Afrika gewag maken, hadden hem op het denkbeeld 
gebracht, in Nederland, vóór ziJn vertrek, een kar te laten 
maken, die h\] geheel tot zijn beschikking zou hebben, 
en die geheel overeenkomstig zljne wenschen en inzichten 
was ingericht. Ongelukkig bewoog hem de zucht tot be- 
sparing van kosten een tweewielig voertuig te kiezen, dat 
natuurlijk meer voorzorg bij het laden eischte en op de 
slechte wegen veel meer aan gevaar van omstorten was 
blootgesteld. De afmetingen van die kar waren vrtJ wat 
grooter dan gewoonlijk. De lengte bedroeg 4 meters, de 
breedte 1.76, de wielen hadden een omtrek van 5.36 meters ; 
zij was van een dubbele kap of huif voorzien, gespannen 
over ijzeren bogen, en met eenige tusschenruimte voor de 
ventilatie. Veth had bepaald dat de vracht tot niet meer 
dan 3500 engelsche ponden zou worden opgevoerd, en woog 
daarom alles zorgvuldig af wat voorde lading bestemd was. 
Wat er te veel bleek te z^n, zou met eene andere gele- 
genheid naar Humpata vervoerd worden. Gedurende Veth's 
afwezigheid was de kap voor de derde maal .wit geverfd, 
om zooveel mogeiyk het inregenen te beletten en haar 
beter bestand te doen ztjn tegen de aanraking van doorns 
en stekels. De kist van Goddefroy werd voorop met ijzeren 
schroef bouten vastgezet, en bestemd om tot zitbank te die- 
nen, en tevens tot bergplaats van de ammunitie en de gereed 
schappen, die men onderweg zou kunnen noodig hebben. 

Den 12<i<^n Januari werd Frans gelast des morgens te 



Digitized by 



Google 



252 

elf uren met de bespannen kar voor de woning der rei- 
zigers te verschijnen, ten einde een proefrit daarmede te 
ondernemen. Tot deelneming aan den tocht waren uitge- 
noodigd de broeders Morgado, de notaris Toulson, Gustave 
Stenfeld, kapitein van La YUle d'Anvers^ en Kapitein Arthur 
Hodister, lid der Association Afrkaine du Congo, welke laat- 
ste naar Mossamedes was gekomen om betrekkingen aan 
t^ knoopen met de zendelingen te Huïlla, en reeds aan 
Veth vergunning had gevraagd, en natuurlijk gekregen, om 
hem op zl)n tocht derwaarts te vergezellen. De heer Ho- 
dister zou die reis doen met een rijos, een middel van 
vervoer waarvan wy nog niets vernomen hebben, en dat toch 
niet zelden schijnt voor te komen. Te Mossamedes en elders 
worden nu en dan stieren en ossen als rijdieren gedres- 
seerd (*), en het ryden op deze dieren wordt als zeer gemak- 
kelijk aanbevolen. Men doorboort ze, nog vóór zU volwassen 
zijn, het kraakbeen van den neus, en steekt later in de 
opening een ijzeren stang, gebogen in den vorm van een 
halven cirkel, aan welker uiteinden de teugel wordt vast- 
gemaakt. Alleen zeer tamme rijossen kunnen dit neusljzer 
ontberen en worden bestuurd door middel van een touw, 
dat door de bedoelde opening is gestoken. De zadel wordt 
somtijds vervangen door een goed gevuld kussen, waar- 
aan de stijgbeugels hangen. Aan het gebruik van den 
rijstier of rljos worden vele voordeden toegekend. Hij 
moet zeer goed kunnen draven en ook wel voor een kor- 
ten tijd galoppeeren ; zelfs zijn stap moet, als het ver- 
eischt wordt, zoo snel zijn, dat een neger te voet hem 
niet kan bijhouden. Zijn gang over de zandige, met steenen 
bezaaide wegen moet zekerder zijn dan die van een paard ; 



(1) Zie Monteiro, Angola and the rivet' CongOy II, p. 218 j Maa- Burhner, 
RfUochsên in SUdtreftt- Afrika, in Gartenlauhe, 1885, S. 482. 



Digitized by 



Google 



253 

hU moet minder spoedig kreupel worden en langer zonder 
water kunnen blyven. Wy gelooven echter, dat de ryoa 
zUn goeden naam vooral daaraan te danken heeft, dat het 
in niemands gedachten opkomt met hem te doen wat men 
met een paard doet; dat niemand hem gebruikt wanneer 
hü spoed heeft, en niemand, als hö er op gezeten is, de 
karavaan van dragers, waarby hy het best past, vooruitsnelt. 

By den proefrit, waarvan wiJ zooeven spraken, nam ech- 
ter ook Hodister plaats in de kar, die dus in het geheeU 
het reisgezelschap medegerekend, met acht personen bezet 
was. De proefrit duurde drie uren en werd zonder ongeluk- 
ken tot aller genoegen volbracht. Alleen de ossendrüver 
Frans schudde over de ongewone zwaarte van den wagen 
eenigszins bedenkeiyk het hoofd. Veth was byzonder tevre- 
den, en toonde dit door aan Goddefroy, die hem zoo overig 
by het gereed maken van den wagen had bygestaan, dien 
avond tot gedachtenis een remontoir- horloge te schenken. 

Tot het weinige wat nu nog vóór de afreis te verrichten 
viel, behoorden enkele beschikkingen met betrekking tot het 
zwarte dienstpersoneel. De Kabinde Mohammed (*) (een latere 
opgave van Goddefroy, die hem tot een Zanzibariet maakt, 
is reeds om zyn Arabischen naam waarschyniyker) had zyn 
meester, die hem te Banana gehuurd, op ztjne kosten met 
de stoomboot naar Mossamedes medegevoerd en reeds een 
voorschot verleend had, weinig genoegen gegeven, daar hy 
zich sedert de aankomst te Mossamedes, in weerwil van menige 
gevoelige afstraffing, herhaaldeiyk aan verregaand misbruik 
van sterken drank had schuldig gemaakt. Een onverbeterlyken 
dronkaard mede naar de binnenlanden te nemen, ware 
dwaasheid geweest. Hy werd dus den IS^en Januari uit zün 
dienst weggejaagd en is later met Kapitein Hodister naar 



(1) Zie boven, bl. 164. 



Digitized by 



Google 



254 

Banana teruggekeerd. Gelukkig deed zich reeds den volgen- 
den dag gelegenheid voor, om de opengevallen plaats weder 
aan te vullen. De heer Jean Perley, gemachtigde van de 
Paters te Huïlla, was in het bezit van een 17jarigen neger- 
jongen, Polio geheeten, dien hy voor goeden pr^s aan Veth 
wilde verkoopen. Hunne overeenkomst was, dat de jongen 
drie maanden op proef zou dienen tegen een maandeltjksche 
vergoeding, en dat, als hy in dien proeftijd voldeed, hy, na 
het verstryken daarvan, in vasten dienst van Veth zou over- 
gaan, voor eene som van f 132. Dit is, naar portugeesche 
begrippen, geen slavenhandel, omdat de verkochte vóór een 
beambte, in tegenwoordigheid van twee getuigen, verklaren 
moet, dat hy den kooper dienen wil ; omdat hem behalve kost 
en kleeding ook een klein maandeiyksch loon wordt ge- 
waarborgd, en omdat hem dit contract slechts voor drie, en 
in sommige gevallen vyf jaren bindt. Polio heeft steeds goed 
voldaan, maar of de heer Perley zich door deze onderhan- 
deling het vertrouwen, door de Paters in hem gesteld, heeft 
waardig betoond, en of het volkomen eeriyk was, zich een 
jongen, die naar de gewone schatting 50 gulden waard was, 
met 132 gulden te laten betalen, zullen wy aan zyn plaats 
laten. Er wordt op dat punt der slaverny in portugeesch 
Afrika veel door de vingers gezien ; want algemeen wordt 
erkend dat die instelling er zoodanig in den maatschappe- 
lyken toestand is geworteld, dat eene algeheele afschaffing 
vooralsnog onmogeiyk is. 

Daar nu niets meer te bezorgen was, werd de afreize op 
15 Januari bepaald, en ofschoon Veth door zyn langdurige 
afwezigheid slechts weinig van de gasfcvryheid der burgers 
van Mossamedes had kunnen genieten, wilde hy hun toch 
doen zien, hoezeer hy hunne welwillendheid waardeerde, 
Hy bood hun dus den avond vóór zyn vertrek in zyne wo- 



Digitized by 



Google 



255 



ning een afscheidspartö aan, die door omstreeks 25 gasten 
werd bijgewoond. Ook op Afrika's Westkust kan een feest- 
^ronk niet zonder de schuimende Champagne gebracht 
worden. De Portugeezen dronken op Neerlands Koning, op 
de Hollanders, op den vader des reizigers, op het welslagen 
z\jner expeditie. Hun toasten werden door Veth in hetPor- 
tugeesch beantwoord, met dankzegging voor alle welwillend- 
heid te Mossamedes ondervonden en alle genoegens waarin 
hö en züne reisgenooten hadden mogen deelen. In het b^zon- 
der dankte h\] den heer Lourengo Morgado, die onvermoeid 
al het mogelijke gedaan had om de Expeditie van dienst 
te zlJn. Tot één uur in den nacht bleef men genoegeiyk 
böeen. 

Den volgenden morgen moesten nog eenige afscheidsbe- 
zoeken gemaakt worden en moest nog hard aan het laden 
van den wagen worden gewerkt, zoodat het vier uren in 
den namiddag werd eer het vertrek kon plaats hebben. 
Schier op het laatste oogenblik had er nog een ongeval 
plaats, dat Veth veel verdriet veroorzaakte. Van de jonge 
honden, deels op reis geboren, deels door den doctor aan van 
der Keilen ten geschenke gegeven, waren er gezamenlijk 
nog slechts drie over. Veth wilde ze medenemen naar Hum- 
pata. Nu had hl) een zak met 25,000 reis (ongeveer ƒ70) 
in koperen munt gereedgemaakt, om de uitgaven onder- 
weg te bestrijden. HU nam dien op om hem achter op den 
wagen te werpen, maar nam zljn worp te kort, zoodat de 
zak afgleed en nederkwam op een der jonge honden, die tot 
aan zlJn voeten was gekropen om hem te liefkoozen. Het 
arme dier was half verpletterd en gaf onmiddellijk den 
geest. Goddefroy zegt, dat het de lieveling van zyn chef 
was. Het ongeval noopte Veth zich te bedenken en van het 
medenemen der jonge honden, als ongeschikt voor het rei- 



Digitized by 



Google 



256 

zen op den ossenwagen, af te zien. Nu moest echter inder- 
haast nog iemand gezocht worden, die voor de bewaring^ 
zou zorg dragen, waardoor nogmaals eenig oponthoud ver- 
oorzaakt werd. 

Eindelijk ging de trein op marsch. HU werd geopend door 
den wagen met 14 ossen, bestuurd door Frans, onbegeleid 
door den voorlooper en door Goddefroy, wien Veth het toe- 
zicht op den wagen had opgedragen. Polio volgde met de 
beide paarden aan de hand. Vijf honden, waarvan vier van 
Java afkomstig waren, liepen blaffend heen en weder. 
Hodister, die zich te Munhino van den stoet zou afscheiden 
on den voetweg over Capangombe naar Huïlla zou inslaan^ 
zat op zün rijos, op een hem door Veth geleenden zadelen 
met eene parasol van dezelfde herkomst in de hand. Met 
en naast hem wandelende sloten Veth en van der Keilen 
den trein, die tot Quipollo door een geleide van talrijke 
vrienden omstuwd bleef. 



Digitized by 



Google 



ZESDE HOOFDSTUK. 



Ongeval aan de kar op den weg naar Giraul overkomen. — 
Halten te Giraul en Pedra Grande. — Veth en Goddefroy worden 
ziek. — Het water te Nascente gevonden. — Van der Keilen 
verdwaalt. — Veth en Hodister genieten te Munhino de gast- 
vrijheid van den heer Rodrigues. — Hodister vervolgt alleen de 
reis over Capangombe naar Huïlla. — Ontmoeting van boeren van 
Humpata bij «het verlaten huis.'' — Reis langs de Munhino naar 
Bivalla. — Diensten door den heer da Costa aan de reizigers be- 
wezen. — Liefderijke verpleging van Veth te Bivalla. — Het Quagga- 
veld. — Gedwongen stilstand van de kar. — Eene weggeloopen 
slavin. — Veth voegt zich weder bij de kar. — Van der Kellens 
tocht naar Huïlla om hulp te zoeken. — Lubango. — De wagen 
op den top van het Chella-gebergte gebracht. — Veth rydt voor- 
uit naar Humpata en laat den wagen van den top af brengen. — 
Hereeniging der reizigers te Humpata. 

De Officier van Gezondheid, die zoovele beleefdheden aai 
onze reizigers had bewezen, had te Quipollo een tuin o 
buitenverblijf, en wachtte hen daar op, hen niet loslatende 
eer zij er in toestemden het middagmaal met hem te ge 
bruiken. Met van der Keilen en Hodister liet Veth ziel 
daartoe overhalen, maar Goddefroy moest bij den inmiddeli 
voortrijdenden wagen blijven. Na een oponthoud van eei 

17 



Digitized by 



Google 



258 

paar uren wandelden zy dezen achterop ; maar al te spoedig, 
helaas! hadden zy hem ingehaald. Het was donker en de 
brave Frans was wel wat beneveld door de vele slokjes die 
hy by het afscheidnemen had genoten. Het gevolg was dat 
één der wielen van de kar in een diep gat was geraakt, 
waaruit het, wegens de zware lading, onmogeiyk was los te 
krygen. Nog een ander ongeluk was aan Gtoddefroy over- 
komen. Een hond, luisterende naar den maleischen naam 
van matjan, en door Veth aan Goddefroy geschonken, was 
onderweg vermist geraakt Toen Veth met de andere heeren 
by de kar was aangekomen, en deze ongevallen vernomen had, 
werd er besloten de kar uit te spannen, maar haar verder 
in de duisternis ongemoeid te laten, en haar den volgenden 
morgen vroeg te ontpakken en los te werken, en onmiddel- 
lyk daarna reed Veth te paard terug om den hond op te 
zoeken. Hy slaagde daarin niet, ofschoon de hond niet 
voor goed verloren was, zooals wy later zien zullen. 

De nacht werd zonder bedekking in de open lucht door- 
gebracht, wat wegens de vinnige koude verre van aange- 
naam was. Geen wonder dan ook, dat den volgenden mor- 
gen reeds te halfvier alle handen aan het werk waren 
om de kar te bevryden, wat eindeiyk, met de vereende 
krachten van al de ossen, gelukte. Inmiddels was het half- 
acht geworden ; de tocht werd nu onmiddeliyk voortgezet, 
en des namiddags te halfvyf was de karavaan zonder 
verderen tegenspoed aan de Giraul. Zy daalde langs de 
steile helling in het dal af, waar menschen en dieren hunnen 
dorst laafden aan den in de diepte aanwezigen put. Er 
werden eenige spyzen bereid en van den eigenaar der uit- 
gestrekte, hier aanwezige katoenplantages kocht men eenig 
voeder voor het vee. Daarna steeg men langs den fraaien, 
vroeger beschreven kunstweg naar boven, tot men, op het 



Digitized by 



Google 



259 

tioogste punt gekomen, het geheele dal en de bergwanden 
-die het insluiten, in al hunne majestueuze schoonheid kon 
overzien. Maar — de lezer weet het reeds — van hieraf 
begint de uitgestrekte zandvlakte, bezaaid met groote keien. 
Telkens bonsde de wagen tegen een der steenen, zoodat 
èet haast een wonder was dat de inhoud niet geheel werd 
vernield. Ten laatste brak er ook een juk, waardoor een 
«pan ossen tydelgk buiten dienst werd gesteld. Dit geschiedde 
•des avonds te tien uren, maar *t mocht tot geen oponthoud 
leiden, daar noch water, noch gras, noch hout in deze stre- 
ken gevonden werd. Pedra Grande moest zoo spoedig mo- 
.^elyk bereikt worden, en dus werd den geheelen nacht 
doorgereden. Daarbü voelde Veth, door langdurige inspanning, 
vermoeiende marschen over het zware zand, nypende koude 
-des nachts en brandende zonnestralen des daags overmand, 
zich ernstig en by toeneming ongesteld en moest eindeiyk 
in den wagen gaan liggen, en Goddefroy, die getracht had zich 
nog eenigen tijd goed te houden, moest maar al te spoedig 
4it voorbeeld volgen. „Wö hebben ons te veel vermoeid, 
-Goddefroy!" sprak de chef, „maar het kon niet anders." 

Hodister en van der Keilen maakten dien nacht jacht op 
springbokken en quagga's of zebra's, maar konden er geen 
onder schot krügen. 

De aankomst te Pedra Grande, te halféén in den middag 
van den n^en Januari, leverde al weder niets op dan teleur- 
stelling. Er was ook nu weder geen sprank gras, geen 
<iruppel water te bekomen; de bewoner van het daar aan- 
wezige huis moest zelf zyn drinkwater op negen uren af- 
45tands laten halen. Er schoot dus niets over dan de reis 
^oo spoedig mogeiyk voort te zetten. Te zeven uren des 
avonds ging men weder op weg en, badend lu, het zand of 
strompelend over de steenen, reed men den ganschen nacht 



Digitized by 



Google 



260 

door tot men te acht uren Nascente bereikte. Nü was er ge- 
lukkig geen bezwaar het hier aanwezige water te vinden, daar 
Frans met alle byzonderheden dezer wegen vertrouwd was. De 
paarden en ossen, die sedert het verlaten van Giraul noch 
gegeten noch gedronken hadden, werden ten spoedigste naar 
de bassins geleid. Jammer dat ze er zoo in woelden en 
trappelden, dat de plassen weldra het aanzien kregen van 
modderpoelen. De zieken voelden zich dien morgen redelyk 
en zonder koorts. Men ververschte zich met brood en kofïïfr 
en hield hier het grootste deel van den dag halt. Bij het 
nazien van den wagen, bemerkte men dat de tocht hierheen 
alweer schade had opgeleverd. Ten behoeve van de zoölo- 
gische verzameling was een zinken ton, in een houten kist 
bevestigd, met 20 kan spiritus gevuld. Door het vreeseiyk 
schudden en stooten had de ton een gat gekregen en was 
geheel leeggeloopen. 

Toen zich des namiddags te halfvyf de wagen weder in- 
beweging stelde om den tocht te vervolgen, wenschteVeth 
de paarden nog eens te laten drinken. Hij deed ze door Polla 
naar een der bassins leiden, en liet van der Keilen, die 
juist zeer verkwikt uit een diepen slaap was ontwaakt, met 
hem gaan, met het verzoek tevens om in het belang van- 
het topographisch onderzoek eene kleine hoogte om te rijden» 
die de verkenning van het terrein belemmerde. Veth hield 
zich overtuigd dat zUn reisgezel na niet veel meer dan een 
kwartier weer op den karreweg zou uitkomen. Van der 
Keilen, hopende dut hy misschien nog wat zou kunnen 
schieten, nam zyn geweer en Puck, een der Tengersche honden, 
3e, en ging tegelyk met de kar op marsch. Nadat de paar- 
gedrenkt waren, poogde hij zyn verderen last uit te voe- 
, maar kwam weldra in een bosch, waarin hij menigvuldige 
ren van leeuwen meende te zien, en ook nog een troep 



Digitized by 



Google 



261 

zebra's zag ronddwalen. Natuurlyk was hy niet geheel op 
ztjn geraak en zyn negerjongen stond doodsangsten uit. 
Het was waarschyniyk aan eenige beklemdheid van gemoed 
-en de toenemends duisternis toe te schrijven, dat het wel 
vier uren duurde eer hy het karrespoor terugvond. Wy 
zeggen : het karrespoor . . . maar daarom nog niet de kar. 
Deze was reeds een goed eind vooruit; hy begreep dit en 
haastte zich haar in te halen, maar merkte nu spoedig, dat het 
spoor niet meer te herkennen was, terwyl op hetzelfde oogen- 
blik de paarden zich zeer beangst toonden en begonnen 
te steigeren. Hy trachtte ze tot bedaren te brengen en 
Joste twee seinschoten, die echter niet werden beantwoord. 
Nu besloot hy een eind weegs terug te gaan tot hy het karre- 
spoor wedervond, wat tot zynegrootebiydschapspoedig gelukte. 
Maar nu miste hy den hond, dien hy zich herinnerde het laatst 
gezien te hebben, toen de paarden zich zoo angstig hadden be- 
toond. Al zyn fluiten was tevergeefs : de hond liet niets meer 
van zich vernemen, en van der Keilen achtte het waar- 
schynUjk, dat hy was weggesleurd door een wolf of ander 
roofdier, welks rondwaren ook aan de paarden zulk een 
«chrik had ingeboezemd. Dit was reeds de tweede der zoo 
onmisbare honden, die op deze ongelukkige reis verloren ging. 
En toen v. d. Keilen, nog onder den indruk dezer onaangename 
gebeurtenis, een weinig later de kar weder inhaalde, vond hy 
Veth en Goddefroy opnieuw met zware koorts daarop liggen. 
Toch werd de reis voortgezet, maar het duurde nog geen 
uur of men bemerkte dat het met den wagen niet richtig 
w?^. Ook deze had het spoor verloren, was in hot geboomte 
verward en tusschen steenen beklemd geraakt. Door de 
•duisternis gedwongen, beslQOt men den nacht daar te biy ven 
-doorbrengen. Er werd zooveel mogeiyk hout byeengebracht 
om groote vuren aan te leggen, en behalve de zieken, die 



Digitized by 



Google 



262 

op den wagen lagen, zocht zich ieder zoo goed mogeiyic 
een plaatsje op den grond. Toen den 19den Januari de dag- 
aanbrak, bemerkte de koetsier Frans aan versche sporen» 
dat in den nacht eene kudde olifanten was voorbijge- 
komen. Wel zegt men, dat in deze streken zich geene 
olifanten ophouden, maar toch schjjnen z\j er nu en dan door 
te trekken. 

Te vyf uren in den morgen de reis vervolgende, bereikte 
de wagen na drie en een half uur de eerste groote fazenda 
aan deze zyde der Munhino-rivier, behoorende aan den heer 
Luis Rodrigues, katoenplanter en ossenkooper, dien wy reeds 
als Veth's gastvriend op zjjne eerste reis naar Huïlla leerden 
kennen ; eene tweede, dieper in het gebergte, behoort aan den 
heer Nestor José da Costa, aan wien wy een ongeopende» 
aanbevelingsbrief onder Veth's nagelaten papieren vonden 
liggen. Wy hebben gezien door welk toeval hij zich vroeger 
tot den heer Rodrigues had gewend ; het zal ons later blyken 
welke uitstekende diensten hem de heer da Costa heeft be* 
wezen, zonder den briefte kennen waarby htj hem was aanbe- 
volen, 't Is niet meer dan natuurlyk dat Veth zich ook nu 
weder tot den heer Rodrigues wendde, die hem en Hodister 
by zich noodigde. HtJ mocht te eerder aan die uitnoodiging^ 
gevolg geven, daar hy zich hier, geiyk wü reeds weten, in 
eene vrU waterrijke streek bevond, waarin ook het gras 
niet ontbrak. Het was dus eene uiterst geschikte rust- en 
ververschingsplaats voor het vee, en zich zelven kon hy 
zich te gelyk het genot verschaffen van, onder vriendelyke- 
verpleging, op een uitstekend bed uit te rusten, wat te meer 
noodig was daar hU in den namiddag weder harde koorts 
kreeg. Goddefroy, die met van der Keilen niet van dert 
wagen was geweken, bleef vrij. 

Den anderen morgen, te halfzeven, terwijl de wagea 



Digitized by 



Google 



263 

voor den aftocht werd gereed gemaakt, scheidde zich Hodister 
van het gezelschap, om alleen met zün ryos, langs het ons 
reeds bekende voetpad, den weg van Capangombe naar 
Huïlla te vervolgen. Hy zou daarvoor twee dagen behoeven, 
en Veth voorzag hem van gedroogd vleesch, beschuit, riJst, 
suiker en twee flesschen wijn, opdat het hem onderweg aan 
niets zou ontbreken. Hodister bereikte Huïlla zonder onge- 
lukken, slaagde in het doel z\jner zending en was zeer over 
zijne reis tevreden ; maar hil zag zich, ten gevolge der rampen 
die Veth verder troffen en zijne komst te Huïlla verscheidene 
dagen vertraagden, teleurgesteld in de hoop van hem daar 
nog weder te zien. 

Nadat men van Hodister afscheid had genomen, werd de 
reis vervolgd. Voor Veth was op den wagen zoo goed 
mogelijk eene rustplaats gemaakt, en naast hem lag 
Goddefroy, die, schoon zelf verre van -wel, hem met de 
voorbeeldigste zorg oppaste. De weg bleef langen tijd aan 
den rechteroever van de rivier. De streek was steeds steenach- 
tig, en bood aan den blik meest hooge kale rotsen. Langs de 
rivieroevers was het echter vrij boschrijk, en voor gebrek aan 
water behoefde men tenminste hier niet te vreezen. Op het 
heetste van den dag, van elf tot drie uren, werd halt gemaakt, 
gekookt en gegeten, waarbij een paar door van der Keilen 
geschoten en gebraden patrijzen een aangenaam toevoegsel 
waren. Kort nadat de tocht hervat was, werden door de 
takken der boomen, waarin men was verward geraakt, de 
twee voorste ijzeren bogen van de tent boven de kar losge- 
rukt, wat zoo goed mogelijk met touwen verholpen werd. 
Des avonds te negen uren werd eerst de plaats bereikt waar 
de weg naar den linkeroever der rivier overgaat. Hier werd 
dus de Munhino voor het eerst doorwaad, en de boeren 
noemen dit punt «de Wolvendrift," gelijk zij in het algemeen 



Digitized by 



Google 



264 

den naam van drift geven aan elke plaats waar een rivier 
in den regel doorwaadbaar is. Men trok nog een weinig 
verder, maar de ossen waren erg afgetobd. Te elf uren 
kwam men aan een open veld, hier en daar met struiken 
begroeid, waarop zich de overbiyfselen vertoonden van een 
oud gebouw, dat by de boeren onder den naam van „het 
verlaten huis" bekend is. Hier ontmoetten onze reizigers 
eenige boeren van Humpata, die met vier ossenwagens op 
weg waren naar Mossamedes om vracht te halen. Veth en 
z^jne reisgenooten bleven hier met hen vernachten en kregen 
van hen een achterbout ten geschenke van een antilope, 
die zü weinige uren te voren geschoten hadden. Groote 
vuren werden ontstoken, en spüs en drank gereed gemaakt. 
Men bleef lang met elkander praten, en na het avondmaal 
legden allen zich gewapend op den grond neder, dewyl zich 
in deze streken veel wild gedierte, zooals leeuwen en pan- 
ters, ophoudt. 

Toen 's morgens te vijf uron van de naar Mossamedes 
reizende boeren afscheid werd genomen, had Veth weder 
hevige koorts. Men kon echter hier natuurlyk niet blgven, 
en weder ging het voort door eene streek, die minder bosch- 
rQk, maar daarentegen weder vol groote keien was, zoodat 
de wagen hevig schudde en stootte. Door het ryden tegen 
een steen was de tjzeren trede van den wagen geheel plat 
gedrukt. Goddefroy zat naast den koetsier op den bok en 
zou er zeker door den schok zgn afgevallen, indien htj niet 
met den arm tusschen de yzeren bogen van de tent was 
biyven hangen, zoodat hü met eene lichte verwonding van 
den arm vr\j kwam. Veth lag steeds in den wagen, maar 
het schudden had z^jn toestand zoo verergerd, dat hy geheel 
was uitgeput. Nadat men, omstreeks halfzeven, door een 
zytakje van de Munhino was getrokken, dat rechts van den 



Digitized by 



Google 



265 

weg van boven uit het gebergte komt, vond men omstreek» 
elf uren eene geschikte rustplaats, waar goed gras en 
stroomend water de vermoeide ossen eenigszins konden 
herstellen. Veth werd uit den wagen gelicht en in de 
schaduw van een boom ter ruste gelegd. Ongelukkig was 
nu wel het grootste deel van den tocht ten einde gebracht : 
maar het moeilijkste moest nog beginnen. Van Bivalla uit 
moest de hoogste kam van het gebergte bestegen worden, 
en van gemelde plaats was het reisgezebchap nog geschei- 
den door eene zeer steile helling, die zich over een afstand 
van nagenoeg tien kilometers uitstrekte. Wel had de ossen- 
drijver het gebroken juk vernieuwd, zoodat men den tocht 
weder met 14 ossen kon voortzetten, maar de afgematte 
dieren weigerden volstrekt den zwaren wagen naar boven te 
trekken, en nadat een uur lang vergeefsche pogingen waren 
aangewend, schoot er niets anders over dan beneden te wach- 
ten, totJat hulp zou zjjn opgedaagd. Goddefroy lag dien nacht 
naast Veth in de kar, om hem, zoo noodig, hulp te verleenen. 
Door de boeren die onze reizigers by „het verlaten huis** 
ontmoet hadden, waren zy onderricht, dat er nog andere 
boeren van Humpata met karren en ossen naar Mossamedes 
op weg waren; zü hadden zelfs, in de overtuiging dat Veth's 
doodeiyk vermoeid trekvee zyn zwaren wagen nooit tot zgne 
bestemming zou brengen, aan van der Keilen den raad 
gegeven, alleen naar den top van den berg te snellen, en de 
hulp der daar spoedig verwachte transport-ryders in te roe- 
pen. Van der Keilen sprak daarover met Veth, die er eerst 
wel bezwaar in vond hem alleen te laten trekken, maar 
eindeiyk zyn toestemming gaf, toen zyn jonge en moedige 
reisgenoot de verantwoording geheel op zich nam. Nog 
dienzelfden dag, den 21"*«» Januari, ging van der Keilen 
met het geweer over den zadel, op weg. 



Digitized by 



Google 



266 

Den volgenden morgen, 22 Januari, kregen Veth en de z\jnen 
omstreeks half zeven een onverwacht bezoek. Wy noemden 
reeds den naam van den tweeden Portugeeschen landheer te 
Munhino, aan wien Veth was aanbevolen, maar dien h\j toeval- 
lig niet ontmoet had, Nestor José da CJosta. Deze heer woonde 
op eene zeer afgfelegen fazenda in het gebergte, waar hy van 
de bezoeken van leeuwen veel last had. Hü was te paard 
gezeten en was vroeg met zon gevolg ter jacht uitgereden. 
Hy had dien morgen reeds voor de 32"*« maal in zyn leven 
een leeuw geschoten. Het hier gekampeerde gezelschap 
wekte zyn belangstelling op, en nader tredende was hy* diep 
bewogen, toen hy Veth bleek, afgemat en uitgeteerd, in de 
schaduw van een boom zag liggen. Hy maakte zich be- 
kend en gaf aan Veth den ernstigen raad eenige dagen te 
Bivalla uit te rusten, waarvoor hy hem de woning van 
een vriend aldaar aanbood, voor eene gastvrye ontvangst 
instaande. Hy wilde zelfs onmiddelUjk eene hangmat en 
eenige dragers ontbieden, om .hem naar de fazenda van 
zyn vriend te vervoeren. Veth maakte aanvankeiyk be- 
zwaar, verklarende dat ook Goddefroy ziek was en, daar 
zyn andere reisgenoot vooruit was gesneld om hulp te 
zoeken, niet alleen met de uitgeputte ossen aan zyn lot 
kon worden overgelaten. Maar ook dit bezwaar wist de heer 
da Costa uit den weg te ruimen, door het aanbod om 
onmiddelUlk een span versche ossen van Bivalla te laten 
komen, die ook de kar derwaarts zouden opsleepen. Onmid- 
deliyk daarop zond hy een bode met een briefje aan zyn 
vriend, en reeds te elf uren was de hangmat met de dragers 
aanwezig. 

Wie de gastheer was over wiens huis en dienstper- 
soneel de heer da Costa zoo onbeschroomd en met 
zulk een vaste overtuiging van in zyn geest te handelen, 



Digitized by 



Google 



267 

beschikken kon, is ons niet met zekerheid bekend, daarw^f 
in de aanteekeningen onzer reizigers z^jn naam nergens 
genoemd vinden. Evenwel gelooven wy dat von Danckelraan, 
door het tafereel dat hU zelf van zijne ontvangst te Bivalla 
ophangt; ons een zoo goed als zeker middel aan de hand 
doet om hem te herkennen. „Hier bevindt* zich," zegthö(*) 
„een groote maïs-, koffie- en suikerplantage, met een kleinen 
persmolen, door het hier overvloedige water gedreven, omdat 
de landeigenaars zelven gewoonlijk den bU de inlanders zoo 
geliefden rum stoken. De eigenaar, zekere Senhor de Cam- 
pos, een buitengewoon beminnenswaardig man, nam ons 
met echt portugeesche gastvrüheid op. Langer dan 20 jaren 
bewoont h\j deze afgelegen plek. Ztjnerf is, als een fort, door 
een groeten muur omringd, maar zulke bescherming is thans 
wel nauweiyks noodig, daar de eigenaar met de inboorlingen, 
wier taal hy volkomen meester is, op den besten voet ver- 
keert. Een groote tuin bevat een aantal prachtige oranje- 
boomen, wier heerlijke, zoete vruchten, in den morgenstond 
versch geplukt, de aangenaamste verkwikking verschaffen '^ 
"Waariyk zulke gentlemen ontmoet men niet alle dagen, en 
het is reeds veel als zulk een plaats als Bivalla er één 
oplevert. 

Twee uren na het vertrek van Veth verschenen ook de 
14 ontboden ossen en een koetsier ter plaatse waar de wagen 
stond. Deze werd dadeiyk ingespannen, en de heer da Costa,, 
die al dien tyd hier gebleven was, vertrok niet voordat hij 
zich overtuigd had, dat alles in orde was. By het afscheid 
droeg hy nog aan Goddefroy op, Veth dringend uit te noo- 
digen, met zyne reisgenooten zyn intrek by hem te nemen» 



(1) T. a. p. bl. 44 V. 



Digitized by 



Google 



als het lot hem ooit weder in de nabijheid van Munhino bracht 
„Al deze vriendelykheid/* schrijft Goddefroy in z\jn dag- 
boek, „betoonde h\j ons zonder ons te kennen en zonder eenige 
vergelding. Zyne edele handelwijze zal niet licht uit myn 
geheugen gewischt worden.'* 

Te halftwee &ing Goddefroy op weg, tot hy aan eene 
andere drift der Munhino kwam, die nu in tegenovergestelde 
richting moest worden overgestoken, daar Bivalla weder aan 
<ie overzijde ligt. Te halfvier was die plaats bereikt Of- 
schoon zij hoofdzakelijk slechts uit de fazenda*8 van drie 
portugeesche heeren bestaat heeft ziJ eene groote uitge- 
strektheid, daar deze bezittingen zeer uitgebreid zijn en ver 
uiteenliggen. Aan een dezer heeren, een degradado en niet 
te best te vertrouwen, had Frans de zorg voor de twee hier 
achtergelaten ossen toevertrouwd; maar hij vernam dat één 
-der dieren gestorven was. Dit was, bij al de wederwaardig- 
heden onzer reizigers, de eerste os dien zy verloren, en juist 
die ééne had in de vermoeienissen van den tocht in het 
geheel niet gedeeld. 

Bij zyne aankomst te Bivalla zond Goddefroy een poria- 
dor (bode) aan Veth, om hem zijn wedervaren te berichten en 
naar zijn welstand te vernemen, 's Avonds kwam deze looper 
terug met een geruststellend briefje, dat echter niet alle 
vrees uit Goddefroy's gemoed bande. Het behelsde ook een 
verzoek om eenige kleedingstukken, die aan den terugkee- 
renden bode werden medegegeven. Na diens vertrek werden, 
als gewoonlijk, de vuren ontstoken en Goddefroy legde zich 
op den grond te slapen, met den hond Priok naast zich, 
^en lief, vriendelijk, trouw dier, dat, al was het niet meer 
■dan een gewone Javaansche kamponghond, niets had van 
de gluiperigheid en valschheid gewoonlijk aan deze soort 
toegeschreven. Toen Goddefroy ontwaakte, was het arme 



Digitized by 



Google 



269 

dier verdwenen, en zelfs geen spoor heeft men ermeervaa 
kunnen ontdekken. 

Ons verhaal moet thans terugkeeren tot van der Keilen. 
Om het volgende wel te verstaan, moet men in het oog hou- 
den, dat Bivalla van den hoogsten rug van de Serra Chella 
nog gescheiden is door een uitgestrekt, allengs naar dien 
rug oprijzend, woest en heuvelachtig, maar groen enbosch* 
ryk veld, het Quagga-veld genoemd. Dit levert, tenzü men 
met den last van een buitengewoon zwaren wagen en met 
uitgeputte ossen heeft te kampen, nog geen bijzondere 
moeielijkheden op, maar het zwaarste gedeelte van den ge- 
heelen weg vormt de steile rug die de oostzijde van het 
Quagga-veld begrenst, en plotseling tot den kam van het ge- 
bergte opstUgt. Het Quagga-veld heeft ook den naam van 
aan vele leeuwen tot verblijfplaats te strekken. Van der 
Keilen echter, wiens weg er door lag, zag er niets dan 
in 't rond galoppeerende quagga's. Des avonds te zes uren 
bereikte hü den rand van den bergrug, maar wegens de 
nakende duisternis reed htj onmiddeiyk verder, daar het 
natuuriyk vol gevaar was den nacht in dit oord alleen door 
te brengen. Zonder eenig avontuur bereikte htj het kamp 
der boeren op den top, maar hy vond hen zeer ongeneigd 
de gevraagde hulp te verleenen, terwyl ztj verklaarden dat 
al hunne ossen kreupel waren. Ten laatste liet één hunner 
zich door een aanbod van £ 5 bewegen, om den volgenden 
morgen met 12 ossen naar beneden te gaan, in de hoop dat 
zü dan den wagen aan den voet van den berg zouden aan- 
treffen. 

Den 228t«n Januari werd door van der Keilen en den boer 
de afdaling ondernomen, met te meer ijver, daar zg niets 
hadden om mede te ontbijten, zoodat zy ook voor een maal- 
tijd van het vinden der kar afhankelijk waren. Deze liet zich 



Digitized by 



Google 



270 

«chter den ganschen dag tevergeefs wachten, en daar hier, 
vlak onder den berg, geen wild was te vinden, ontbrak het 
ook aan alle middel om door de jacht in de behoefte te 
voorzien. De boer wilde des avonds terugkeeren en slechts 
met groote moeite kon van der Keilen hem bewegen om 
nog wat te biyven, daar hü hem voorhield dat nu toch ein- 
delijk de kar zich in dezen nacht wel zou vertoonen. 

Met ledige magen gingen zy nu hout sprokkelen om drie 
groote vuren aan te leggen, ten einde zich de leeuwen van 
het Hjf te houden, terwyi van der Keilen en de boer beur- 
telings de wacht hielden. Het was een treurige nacht ; de 
honger was groot, en om elf uren liet een leeuw op eenigen 
afstand ztjn gebrul vernemen, en hield de reizigers drie uren 
lang wakker. 

Toen echter by het eerste morgenrood van den 23sten 
Januari nog niets van de kar te bespeuren was, verloor de 
boer geheel het geduld en nam onmiddelijk den terugtocht 
aan, zoodat voor van der Keilen niets overschoot, dan alleen 
onverrichter zake over het Quagga-veld terug te ryden en 
<le kar te gaan zoeken, weinig dankbaar voor de aanmaning 
tot voorzichtigheid hem nog op weg medegegeven door den 
man, die hem zoo jammerlijk in den steek had gelaten. 

Goddefroy had zich inmiddels dien ochtend, nu weder met 
zijne eigen ossen, te Bivalla in beweging gezet, en was ook het 
Quagga-veld ingereden, gedachtig aan het voorschrift dooi 
Veth hem gegeven, om zoo snel hij kon naar Huïlla door 
te gaan, waar hij zich dan later wel weder bij hem zou 
voegen. Omstreeks elf uren vond van der Keilen den wagen, 
maar zocht tevergeefs zijn chef en moest van Goddefroy 
vernemen wat er met dezen was voorgevallen. Nadat hü 
zich haastig met wat spijs en drank vefkwikt had, waaraan 
hij groote behoefte gevoelde, werd de tocht met den wagen 



Digitized by 



Google 



271 

voortgezet. Men hield te drie uren halt, sukkelde van vier 
uren tot halfzes weder een eindje voort en bereikte toen 
een plek, nog alt\jd aanmerkelijk van den voet des laatsten 
bergrugs verwijderd, waar men goed gras en water vond. 
Men besloot daar te vernachten en als gewoonlijk de vuren 
te ontsteken. De nacht ging ongestoord voorb\J, behalve 
dat te drie uren de beide nog overige honden een hevig 
geblaf aanhieven, waarvan men de oorzaak niet kon nagaan. 
Men geloofde aan de aanwezigheid van roofdieren en loste 
een schot, waarna het weder volkomen stil werd. 

Den volgenden morgen overtuigde men zich dat de ossen 
te veel geleden hadden, om nog het einddoel van den tocht 
te kunnen bereiken, en waarschijniyk bezwijken zouden, zoo 
hun geen langere rust werd gegund. Frans achtte de plaats 
waar men zich thans bevond, bijzonder geschikt voor een 
langer kampement, en bood aan alleen vooruit te gaan, om 
te zien of htj wellicht boeren zou ontmoeten die geneigd 
waren hulp te verleenen, of anders door te gaan om van 
HuïUa of Humpata versche ossen te halen, waarmede hij 
in vyf dagen hoopte terug te ziJn. Eenigen tlJd na het ver- 
trek van Frans, omstreeks tien uren, had de volgende ge- 
beurtenis plaats, die eene kleine bedrage vormt tot de sla- 
venquaestie. Zes met vuursteen-geweren gewapende man- 
nen kwamen voorbij het kamp en vroegen aan de reizigers 
in het Portugeesch, of hier ook iemand was voorbijgegaan. 
Na een ontkennend antwoord ontvangen te hebben, trokken 
ztl verder; maar 's avonds omstreeks 6 uren kwamen zy 
terug, vergezeld van eene bejaarde vrouw, die zy als ge- 
vangene medesleepten. Het was reeds donker en de rei- 
zigers zaten op den grond, rondom een groot vuur. Een 
der gewapende mannen verhaalde hun dat deze vrouw 
eene slavin was, die haren meester was ontloopen, en 



Digitized by 



Google 



272 

dat deze hen gezonden had om haiir te achterhalen. 
Juist op dat pas kwam Frans van den berg terug. Hfl bracht 
de biyde tijding mede dat htj op den top een boer had ont- 
moet, die ook naar Humpata moest Zijne ossen hadden den 
wagen naar boven gebracht, maar zyne vracht had hiJ op- 
gesleept door middel van eene van boomtakken gemaakte 
slede, een middel waartoe de boeren niet zelden hunne 
toevlucht nemen. HJj had nu echter op zich genomen, in 
weerwil van de vermoeidheid van zün trekveo, ook den wa- 
gen van Veth voor £ 5 naar boven te brengen, en zou 
niets ontvangen, indien hy daartoe buiten staat mocht 
zyn. Hei biykt niet, hoe onverklaarbaar ons dit ook 
is, dat men eenig plan had om ook nu voor 't vervoer der 
bagage de slede te gebruiken. Frans knoopte een gesprek 
aan met de bewakers der gevangen vrouw, en vroeg daarna 
uit hun naam verlof voor hen, om den nacht op de kampplaats 
der reizigers door te brengen. Men vernam nu ook dat de opge- 
vatte slavin 's nachts tusschen de struiken langs hetkamp was 
voorbijgegaan, het vuur gezien en het hondengeblaf zoowel als 
het schot gehoord had, en zich daarop zoo snel en stil mogelyk 
had verwüderd. Toen om negen uren allen zich ter ruste 
wilden leggen, bonden de bewakers van de ongelukkige vrouw 
haar de armen op den rug en staken daarop een langen zwaren 
tak door de armen, terwijl zü tevens de voeten aan dienzelfden 
tak vastbonden. De vrouw schreide bitter, en toch was dit 
nog maar het begin van de straf die haar wachtte; bij haren 
terugkeer had zy op een goede dracht slagen te rekenen. 
Onze reizigers konden de wreede behandeling van het arme 
schepsel niet langer aanzien, en dreigden de bewakers uit 
hun bivouak te verjagen, als zy de vrouw niet onmiddeliyk 
losmaakten en zich op minder barbaarsche wyze tegen 
het gevaar harer ontvluchting verzekerden. Het ontzag voor 



Digitized by 



Google 



273 

de blanken was groot genoeg om hen (UdeUjk te doen toe- 
stemmen. De vrouw werd gebonden aan een touw, dat een 
der bewakers ook aan zi)n eigen lichaam vastbond, en 
kreeg daarop bevel om vóór dezen op den grond te gaan liggen. 
Toen werd alles stil en de nacht ging verder zonder stoor- 
nis voorbij. 

De volgende dag, 25 Januari, hoeveel goeds er ook van 
gewacht werd, bracht geen verbetering in den benarden 
toestand; ook nu kwam de wagen niet uit het Quagga-veld. 
Nadat reeds des morgens te vier uren de patrouille met de 
gevangene, onder dankzegging voor de verleende gastvrij- 
heid, was afgemarcheerd, werden de ossen van Veth inge- 
spannen om daarmede den wagen den van den berg komenden 
helpers te gemoet te voeren. Te halfzes werd het kamp ver- 
laten ; maar reeds te halfacht waren de ossen grootendeels 
zoo uitgeput, dat men besluiten moest de komst van de 
verwachte hulp lydelijk af te wachten. Eindelijk verschenen 
die helpers omstreeks elf uren ; maar zg verkeerden in deernis- 
waardigen toestand. De boer en de voorlooper beiden hadden 
in geen vier dagen iets genuttigd, zoodat het eerste werk 
was wat koffie en spijzen voor hen klaar te maken. De 
ossen die de boer met zich bracht, waren slechts tien in getal ; 
één was er bezweken, verscheidene andere hadden de pooten 
doorgeloopen. Men onderzocht nu welke van de ossen van 
Veth nog eenigszins bruikbaar waren, en koos er acht uit, 
die met de tien van den boer voor den wagen gespannen 
werden. En nu ging het weer langzaam en moeizaam voor- 
waarts, totdat omstreeks halfvier, op een punt waar de 
weg wat steiler omhoog ging, eensklaps het trektouw dicht 
b\} den boom afbrak, waardoor de wagen met de achterossen 
achteruit liep en ongetwijfeld in een ravijn zou zijn gestort, 
indien niet de wielen tegen een omgevallen boom waren 

18 



Digitized by 



Google 



274 

gestuit. Goddefroy en de koetsier, die op den bok zaten, 
waren er nog juist in tyds afgesprongen. Het touw werd 
zoo goed mogelijk gerepareerd en de reis voortgezet, en 
met nog eene halt van een uur, had men laat in den avond 
eindeiyk het punt bereikt, waar de bestyging van den 
laatsten bergrug moest aanvangen. Maar nu verklaarde de 
boer, dat hü de taak als onuitvoerlijk moest opgeven, on 
met zyne ossen, wilde hy ze niet geheel bederven, tot zyn 
eigen wagen moest terugkeeren. Van der Keilen, onver- 
moeid en voortvarend als altüd, bood zich ook nu weder 
aan, om, te paard gezeten, dien nacht met den boer naar 
boven te gaan, en den volgenden morgen naar HuïUa te 
ryden, om eindeiyk die afdoende hulp te verkrygen welke 
zoolang vergeefs was gezocht. En zoo bleef dan Goddefroy 
weder alleen btj den wagen, nog altyd in het Quagga-veld, 
terwyl Veth zich voorstelde dat hy reeds lang zijne bestem- 
ming had bereikt. 

Kort na den middag van den 26sten Januari was Godde- 
froy bezig met het btjschryven zyner reisaanteekeningen, 
toen zijn oor getrofifen werd door een bekend geluid, het 
gewone gezang der Mondombe's, wanneer zy als dragers 
(portadorea) een blanke in de hangmat vervoeren. Blyde 
was zyne verrassing toen hy bemerkte dat Veth in die 
hangmat lag, maar de vreugde werd spoedig getemperd toen 
hy zijn bleek en uitgeteerd voorkomen zag, en bespeurde 
dat h\] zonder ondersteuning niet kon gaan. Veth, hoe lief- 
deryk hy ook te Bivalla verzorgd en verpleegd was, had 
zich nauwelyks een weinig beter gevoeld en in staat om 
zyn bed weer te verlaten, of htj had het verlangen geuit zich 
weder bü zyn gezelschap te voegen en de leiding der zaken we- 
der op zich te nemen. Hoe ook zyn vriendelijke gastheer weer- 
streefde, hy* was niet van het plan terug te brengen om 



Digitized by 



Google 



275 

2ich met de tipoja, onder de omstandigheden het eenige 
voor hem bruikbare vervoermiddel, by zUne reisgenooten te 
laten brengen, en daar hy er stellig op rekende dat deze 
Huïlla wel zouden bereikt hebben, had h\] ook de dragers tot 
•deze plaats aangenomen. Men kan zich begrypen hoe ver- 
wonderd en teleurgesteld hy was, toen hy zyn wagen nog 
altyd in het Quagga veld, aan deze zyde van den bergkam, 
ontmoette, en bemerkte dat nog altyd de grootste moeiiykheid 
te overwinnen bleef. Goddefroy, die zich overtuigd hield dat 
in de kar liggen en paardryden beide even nadeelig voor hem 
zyn zou, putte zich uit in pogingen om hem te bewegen, 
zich van de nu eenmaal aanwezige tipoja te biyven bedie- 
nen. Maar niets kon baten : eenmaal by den wagen terug, 
wilde hy dien niet weder verlaten. Hy zou slechts de terug- 
komst van van der Keilen afwachten en dan trachten weder 
vooruit te komen. Ongelukkig waren de nog voorhanden 
levensmiddelen : bruine boonen, ryst, koffie, zout en beschuit, 
weinig voor een pas herstellenden kranke geschikt ; maar 
de zich nooit verloochenende genegenheid van Goddefroy 
voor zyn chef bereidde hem ten minste eene ligplaats, waarop 
hy door de schaduw eener menigte in den grond gestoken 
boomtakken tegen den brandenden zonnegloed beveiligd 
was. 

Den volgenden dag voelde Veth zich iets beter en vry 
van koorts ; maar het was een dag van zware regenvlagen, 
die hem noodzaakten in den wagen te gaan liggen. Godde- 
froy, de koetsier en de voorlooper waren allen doornat, en 
te midden van al dienregenkwamook vanderKellen te vyf 
uren terug, met geen drogen draad aan het lyf. Deze was, 
na den nacht by de kar van den boer op den bergtop te 
hebben doorgebracht, waar een panter een dooden os poogde 
-weg te sleepen, maar op het gezicht van menschen ver- 



Digitized by 



Google 



276 

schrikt wegsnelde, den volgenden morgen naar Huïlla 
gereden. Na den berg aan de oostzijde te zijn afgedaald, 
kwam hiJ in een landschap dat in voorkomen aanmerkelijk 
van dat aan de andere zijde verschilde. Het houtgewas 
bestond uit andere soorten, die veel minder het eigenaardig 
karakter van tropisch Afrika vertoonden, en overal verspreid 
lagen de groene maïsvelden der negers. Omstreeks den 
middag bereikte hiJ de Lubango-rivier of Calculavar, welker 
bronnen niet ver van daar tusschen de zuidoostwaarts 
glooiende uitloopers van de Serra Chella gelegen ziJn, en 
wel bepaaldelijk het aan die rivier opgerichte en naar haar 
genoemde kamp der kolonisten uit Madera, die reeds zoo 
dikwijls vermeld werden. 

Het is niet de eenige plaats, waar dergelijke kolonisten 
gevestigd zijn ; eene tweede bevindt zich te Otji Pompenina 
aan de Naine-rivier, niet ver van hare vereeniging met de 
Calculavar, en in de latere berichten van van der Keilen (1886) 
wordt ook van Maderanen in de nabijheid van Humpata 
zelve gesproken, die er eerst in den allerlaatsten tijd schij- 
nen gevestigd te zijn *). De reden van de stichting dezer 
koloniën is ongetwijfeld gelegen in de zoo blijkbare zucht 
van Portugal, om zich beter van het blijvend bezit zyner 
afrikaansche provinciën te verzekeren, en ze door vermeer- 
dering der bevolking en uitbreiding der cultuur van nut- 
tige gewassen belangrijker voor het moederland te maken. 
Dat deze pogingen weinig zullen baten, indien ze niet ge- 
paard gaan met verbetering der verbindings-wegen en vermin- 
dering van de verbazend hooge tollen, schijnt het begrip 
der portugeesche economisten te boven te gaan. Maar ook 
om andere redenen kan van deze Maderanen niet veel ver- 



1) T. V. h. Aardr. Gen. 2e Serie, D III, V. en M., bl. 670. 



Digitized by 



Google 



277 

wacht worden. Men ziet ze blootsvoets en haveloos te Mos- 
samedes aanvoeren, en zy geven den indruk alsof het gebrek 
zoozeer alle energie by hen heeft uitgedoofd, dat zelfs de 
wensch naar lotsverbetering nauwelijks by hen opkomt. 
Die arme lieden worden van regeeringswege aangebracht, 
onder een contract dat hen verplicht hier vyf jaren te bly- 
ven. Ieder gezin krygt een stuk grond, waarvan minstens 
-een hectare moet bebouwd worden, en een Gouvernements- 
-subsidie, om In het eerste onderhoud te voorzien. Dit laatste 
houdt echter op na een jaar ; want men vooronderstelt dat 
xy dan in staat zullen zgn van hun eigen stukje grond te 
leven. Maar men schynt er niet aan gedacht te hebben, 
•dat de grond hier overal behoefte heeft aan bemesting, en 
het vee, waardoor men zich die verschaffen kon, meestal 
vergeefs wordt gezocht, en dat, zoo al de kolonist zooveel 
verbouwen mocht dat hy een deel van zyn oogst kon te 
^elde maken, hy niet licht koopers vinden zou by zyne lot- 
genooten, die met hem onder gelyke omstandigheden ver- 
keeren, en hy, by gemis van goede wegen, zyne waren niet 
naar de kustplaatsen zou kunnen afvoeren, omdat de trans- 
portkosten den prys zoozeer verzwaren, dat men dezelfde 
-goederen te Mossamedes en Benguella veel goedkooper per 
«chip van elders zou kunnen krygen. Men kan nauweiyks 
anders verwachten, dan dat voor de meeste dier kolonisten 
het leven een harde stryd om het bestaan zal zyn, dien 
«lechts weinige der sterksten zullen overleven. 

Het aantal der te Lubango aanwezige kolonisten bestond 
uit ongeveer 230 personen, die zich nog geen vaste wonin- 
gen hadden gebouwd, maar voorloopig slechts een soort 
van kamp hadden opgericht. De plaats was echter voor 
blyvende vestiging gekozen, en scheen daarvoor wegens de 
vruchtbaarheid van den grond indenabyheid eenerfrissche, 



Digitized by 



Google 



278 

stroomende rivier niet ongeschikt. Hun opperhoofd bewees^ 
dat ook hem de portugeesche gastvrijheid niet vreemd was, 
daar hij van der Keilen hartelyk ontving en hem op een 
goed ontbyt onthaalde. 

Vergezeld door een b\j de kolonisten aangestelden arts,, 
reed van der Keilen spoedig verder naar Huïlla, welke plaats^ 
hü te vyf uren bereikte, doornat van den piasregen, die hem,, 
kort na zyn vertrek uit het kamp, overvallen had. Hij vond 
hier een onderkomen by den Chefe van Huïlla. die hem 
tevens de welkome middelen verschafte om zgne natte klee- 
deren voor droge te verwisselen. Daar het steeds geweldig 
bleef regenen, was hü biyde den nacht in de gastvr^e 
woning van den Chefe te kunnen doorbrengen. 

Den volgenden morgen (27 Januari) vernam van der Keilen 
dat de landdrost van Humpata, Botha, den vorigen avond 
met een kar met 16 ossen vertrokken was, ook al om 
vrachtgoederen van Mossamedes te halen, en vertrouwende 
dat hy bij dezen braven man, die met Veth op zoo goeden 
voet stond, de noodige hulp zou vinden, reed hij hem in 
aller yi achterop, zooveel brood, gezouten spek en brande- 
wyn medenemende, als eene reis te paard veroorloofde^ 
Na vier uren rgdens onder steeds voortdurenden stortregen, 
haalde hy den wagen van Botha in, die zich dadeUjk bereid 
verklaarde voor Veth te doen wat hem mogeUjk zou zyn. 
Daarentegen was het hem niet onwelkom mede gebruik te 
kunnen maken van de proviand, door van der Keilen aange- 
bracht, daar de teerkost der boeren slechts uit bruine boonen 
en ryst bestond. Toen de bergtop bereikt was, waar de boeren 
zouden biy ven vernachten, snelde van der Keilen onmiddellijk 
naar beneden om aan zyne reisgenooten het biyde bericht 
der nakende verlossing, en het overschot van zyn proviand,, 
twee brooden en een flesch brandewyn, te brengen. Ook h^ 



Digitized by 



Google 



279 

was even verrast Veth weder by den wagen te vinden, als 
bekommerd over de duidelijke bewijzen dat zyn herstel nog 
zeer onvolkomen was. 

Den volgenden morgen vroeg ging van der Keilen op de 
jacht en schoot een aap, waarvan Goddefroy een heerlijke 
soep bereidde. Het vleesch bleek malsch en smakelijk te 
zijn, en Veth, die den nacht rustig had doorgebracht, voelde 
zich door de wel wat ongewone, maar krachtige spijs ver- 
kwikt, toen te tien uren Botha en de zijnen met 16 ossen en 
een ledigen wagen btj hem kwamen. Z\J verhaalden dat zU 
dien nacht een bezoek van leeuwen hadden gehad, die hunne 
ossen wilden weghalen, maar dat zij er in geslaagd waren 
ze nog tijdig te verdrijven. 

In aller iJl werd nu de wagen van Veth ontpakt en zijn 
inhoud geladen in den ledigen wagen van Botha, en terwijl 
deze met de 16 versche ossen werd bespannen, zoodat Veth's 
afgetobd vee nu slechts den ledigen wagen te trekken had, 
besteeg Veth zelf zijn paard. Van der Keilen en Goddefroy 
volgden te voet, en te één uur zette de stoet zich in bewe- 
ging. Men kon het echter dien dag alweder niet tot den top 
brengen. Het afloopende water der zware stortregens had 
diepe gleuven in den weg gemaakt, die telkens met takken- 
bossen moesten worden aangevuld, en zelfs de ledige kar 
van Veth was dikwijls voor zijne trekbeesten te machtig, 
zoodat die van Botha van tijd tot tijd moesten worden uit- 
gespannen, om de achterblijvers te helpen. Ieder maakte 
dan ook de aanmerking dat de kar veel te zwaar was. 
Veth kon zich niet ontveinzen, dat gebrek aan ervaring om- 
trent het reizen met de ossenkar hem tot een groote fout 
had verleid, en hiJ de moeilijkheden, aan deze reis verbonden, 
voor een groot deel aan eigen onvoorzichtigheid had te wij- 
ten. Maar hij gaf daarom den moed niet op. Was hiJ een- 



Digitized by 



Google 



280 

maal te Humpata gekomen, clan zou hy den wagen kleiner 
en lichter maken, en daarmede zou alles gevonden zijn. 
's Avonds te negen uren werd water aangetroffen. Men be- 
sloot hier halt te maken en te overnachten, en Veth vond 
eene rustplaats in de ledige kar. 

Ook den volgenden morgen gevoelde Veth zich wel ; er 
werd reeds te vyf uren ingespannen om den tocht voort te 
zetten. Maar, ofschoon de af te leggen afstand gedurig ver- 
minderde, was het of de bezwaren telkens grooter werden. 
Het duurde tot 's avonds halfelf van den 29steu Januari 
eer de hoogste top van het gebergte bereikt was en men 
zich ter ruste kon leggen met de aangename gedachte, dat 
eindelgk het zwaarste werk was verricht. 

Maar ook dit was nog een illusie. Voor Veth althans was 
nog eene taak weggelegd, die wellicht het meest heeft toe- 
gebracht om hem voor de weinige weken die hem nog rest- 
ten, tot een kwijnend leven te veroordeelen en hem ontijdig 
in de armen des doods te werpen. 

Botha had twee dagen opgeofferd om Veth te helpen ; 
zUne reis naar Mossamedes mocht niet langer worden uit- 
gesteld. Veth*s gezondheid boezemde de laatste dagen ge- 
durig minder bezorgdheid in, en vol hoop nam h\) in den 
vroegen morgen van den SOten Januari van Botha af- 
scheid, waarop deze het gebergte aan de westzijde begon 
af te dalen. 'Maar de zware wagen, nu weder metzyn volle 
lading bezwaard, stond nog altyd op den top. Hoe zou hy 
naar Humpata komen? Zelfs tot dien zooveel minder be- 
zwaariyken tocht, achtte Veth zijn uitgeput trekvee niet in 
staat. Hij wist dat Humpata, zonder den omweg over Lu- 
bango en Huïlla, langs voetpaden in zeven of acht uren te 
bereiken was, en besloot, slechts door zijn koetsier verge- 
zeld, daarheen te paard vooruit te snellen, om versche ossen 



Digitized by 



Google 



281 

te huren, en de kar met Goddefroy en van der Keilen op 
den bergtop te laten wachten, totdat deze nieuwe werk- 
krachten, onder geleide van Frans, zouden aankomen. 

Moedig steeg Veth te paard en in zeven uren werd de 
tocht naar Humpata volbracht; maar de weg bleek na de 
zware regens der laatste dagen verfoeielijk slecht te zyn. 
Op dien weg werd Veth opnieuw door hevige koorts 
aangetast, zoodat hü nauwelijks in staat was te denken, en 
meer dood dan levend te Humpata aankwam. Het daar ge- 
huurde huis stond nog geheel ledig en was natuurlijk niet 
tot zijne ontvangst gereed. In deze verlegenheid wendde hy 
zich tot de vrouw van Botha, die, in de afwezigheid van 
haren echtgenoot, den plicht der gastvryheid zoo jegens 
hem vervulde, dat zy schier als eene moeder voor hem zorg 
droeg. Maar hoeveel behoefte aan rust hg ook gevoelde, 
toch moest hy, zou het doel van zyn tocht niet geheel ver- 
Udeld worden, den volgenden morgen (31 Januari) weder 
vroeg ten bedde uit, om de ossen die hU noodig had te gaan 
zoeken en te huren. Gelukkig slaagde hy daarin zoo spoe- 
dig, dat zy nog denzelfden dag onder het geleide van Frans 
konden vertrekken, terwyi Veth zich haastte zyn bed weder 
op te zoeken. 

Die dag, onder guur en nat weder in stille afwachting 
door van der Keilen en Goddefroy op den bergtop doorge- 
bracht, werd door hen grootendeels besteed aan het schry- 
ven van brieven, welke zy gelegenheid vonden om mede 
te geven aan twee voorbytrekkende inlandsche soldaten, die, 
zoo het schynt, met de overbrenging der brievenmaal uit 
het binnenland naar Mossamedes belast waren. Het is toch 
hier de gewoonte, dat de zwarte militairen, die voor niet 
veel anders geschikt zyn, den dienst van postboden vervullen. 

Den l8t«n Februari, te tien uren voor den middag, kwam 



Digitized by 



Google 



282 

Frans van Humpata met de 16 door Veth gehuurde ossen 
op den bergtop terug. HU had den ganschen vorigendagen 
nacht doorgereisd, en werd met vreugde begroet Hü bracht 
de tijding mede, dat hy den chef, ofschoon h\j met zware 
koorts te Humpata was gekomen, weder vrü wel had verla- 
ten, en dat hy te Huïlla, waar hü bij de Paters logeeren zou, 
hunne komst zou afwachten. De nachten die de reizigers 
hierboven hadden doorgebracht, waren zoo koud geweest als 
een Octobernacht in Nederland; en ofschoon zy dicht byde 
vuren geslapen hadden, was het hun een genot geweest zich 
in hunne dekens te wikkelen. Z\] verlangden dus zoo spoedig 
mogelijk weg te komen en waren reeds te halfdrie gereed 
om in te spannen. Hunne reis was nog door eenige kleine 
avonturen gekenmerkt Een riviertje waarover een brug was 
geslagen geweest en dat dus, naar men meende, geen bezwaar 
zou opleveren, vertoonde van de brug slechts de ingezakte over- 
blijfselen en moest doorwaad worden. Te tien uren maakten de 
reizigers halt by Lubango, maar werden in hunne rust door het 
gejank van wolven gestoord. Nadat zy te halféén in den 
nacht weder hadden ingespannen werd, te vier uren. de bak, 
die wel een halve el boven den grond onder aan den wagen 
hing, door een grooten op den weg liggenden steen afgerukt, 
zoodat de inhoud in den wagen moest worden overgepakt 
Te Huïlla, waar zU in den morgen van den 2<ien Februari 
aankwamen, vonden zy wel gelegenheid zich goed te ver- 
frisschen, maar zagen zy tevergeefs naar hunnen chef om. 
Na tot halftien gewacht te hebben, zetten zy de reis voort 
naar Humpata, maar vonden ook den weg derwaarts, vooral 
het eerste gedeelte, dat steil naar boven gaat, voor den zwaren 
wagen zeer bezwaariyk; en toen zy eindeiyk des avonds om- 
streeks negen uren voor de door Veth gehuurde woning stil- 
hielden, kwamen zy voor een gesloten deur. Den sleutel kon- 



Digitized by 



Google 



283 

den ztj zich wel is waar gemakkelijk verschaffen, zoodat van 
der Keilen den nacht althans onder dak kon doorbrengen ; 
maar het was veel te laat om aan het lossen te beginnen, 
waarom Goddefroy zich verplicht achtte, dien nacht op den 
wagen te bleven liggen. 

Gewoon om vroeg bU de hand te zyn, stond Goddefroy 
den 3<i«n Februari reeds te halfvijf op, en een half uur 
later kwam Frans om zyne hulp bU het afladen en binnen- 
brengen der bagage aan te bieden. Maar nu bleek het dat 
het huis een duchtige schoonmaak noodig had. Frans, die 
biyk gaf niet slechts met ossen te kunnen omgaan enHum- 
pata op zijn duimpje kende, had binnen het uur zeven öf 
acht hollandsche vrouwen bijeengebracht, die, behalve dat 
zij een kap droegen, als geldersche boerinnen gekleed waren. 
Met opgestroopte mouwen togen zij aan het werk. Alles werd 
behoorlijk gereinigd en ten slotte werden de vloeren met het 
ons reeds bekende mengsel van klei en koemest bestreken. De 
vrouwen beschouwden al dit werk als een liefdedienst, waar- 
voor zij geen belooning wilden aannemen. Toen Veth, thans 
weder in redelijken welstand, te elf uren op het terrein ver- 
scheen, was de schoonmaak afgeloopen en kon tot de inrichting 
van het huis en de plaatsing der bagage worden overgegaan. 

De opheldering van hetgeen in Veth's gedrag vreemd 
scheen, was nu ook spoedig gegeven. 

Den l8t«n Februari, den tweeden dag na zijne aankomst 
te Humpata, had Veth zich genoodzaakt gezien opnieuw te 
paard te stijgen en een boer, die op drie uren afstands van 
Humpata woonde, waarschijnlijk over de verpleging zijner 
ossen, te gaan spreken. Daarna wilde hy naar Huïlla gaan 
om zijne reisgenoolen daar te begroeten. Daar zij zich dien 
dag nog niet vertoond hadden (wij weten reeds dat zij eerst 
in den vroegen morgen van den 2<ienFebr. Huïlla bereikten)» 



Digitized by 



Google 



284 

nam hü zyn intrek als gewooniyk in het Missiehuis, waar 
hy altyd welkom was, maar kreeg dien nacht harder dan 
ooit de koorts, zoodat hy buiten staat was zyn bed te ver- 
laten, veel min zyne reismakkers te gaan opzoeken. Ook 
•den volgenden dag en nacht had voortdurende ongesteldheid 
Veth genoodzaakt van de gastvryheid der zendelingen ge- 
bruik te maken, en eerst den derden dag had zgn toestand hem 
vergund, zyne reisgezellen in de woning te Humpata te gaan 
verwelkomen. 

En zoo was dan eindeiyk deze rampspoedige reis, die van 
het vertrek van Mossamedes tot op het oogenblik der her- 
•eeniging te Humpata twintig dagen had geduurd, na tal 
van wederwaardigheden ten einde gebracht. Veth kon zich 
troosten met de gedachte, dat hy zyn wagen had overge- 
bracht, en de gebreken te verbeteren waren ; dat hy slechts 
■één stuk vee had verloren, en nu aan de overige genoeg- 
zamen tyd geven kon om zich volkomen te herstel- 
len; dat hy, wel is waar, drie honden minder telde, wel- 
ker verlies een dierenvriend als hy was, ongetwyfeld zeer 
moest ter harte gaan, maar dat daarentegen zyne paarden 
öteeds tot eiken dienst vaardig waren geweest en niets 
aan gezondheid en kracht hadden verloren ; en dat zyne reis, 
in het algemeen beschouwd, toch niet zoo exceptioneel onge- 
lukkig was geweest, als het by den eersten aanblik voor- 
komt. Nog onlangs las men in het tydschrift der Missions 
Cathollques over deze route de volgende jammerklacht M ^ 
„Wegen bestaan niet en paarden kunnen in het land niet 
leven ; die welke men er invoert sterven weldra. Op reis 
kan men zich slechts van ossenwagens bedienen. Wy heb- 
•ben 5 paar ossen noodig gehad om een kar te trekken die 
drie personen en verschillende voorwerpen van niet meer 



1) Zie T. V. h. A, ö., 2« Serie, D. III, V. en M., bl. 688. 



Digitized by 



Google 



285 

dan 300 kilo's gewicht bevatte. Bovendien moesten wi) in 
de nabijheid van Huïlla de Chella-keten, die 2000 meter» 
hoog is, te voet overtrekken, en de kar voor een deel 
ontlasten, om deze over den steenachtigen weg verder te 
doen gaan; de reis naar Huïlla duurde acht dagen. Onder- 
weg bestond onze maalttjd uit een weinig in water gekookte 
ryst en droog brood, 's Nachts konden w\j niet altgd in 
slaap komen wegens het somber gehuil van wolven, hyena*& 
en andere wilde dieren. De voerman kon geen oog dicht 
doen, want hy had voor de ossen te zorgen, daar de leeuwen 
zeer talrijk z^n." 

Men ziet hieruit dat in ieder geval eene reis van Mossa- 
medes naar Humpata met een ossenwagen geen kinderspel 
is. Veth had ze nooit als zoodanig beschouwd, en ze kon hem 
dan ook zoo heel erg niet tegenvallen. Neen ! alles waro 
goed, ware althans dragelyk geweest, indien htj er slechts 
eene goede gezondheid had afgebracht. Dat die op deze reis 
een on herstel baren knak heeft gekregen, en daardoor de 
uitvoering zijner grootsche plannen onmogeiyk is gemaakt, 
dat is het ware tragische van dezen door het noodlot ver- 
volgden tocht. 



Digitized by 



Google 



ZEVENDE HOOFDSTUK. 



Verblijf der reizigers te Humpata. — De oorzaken van het 
•trekken" — Gescliiedenis van den trek der Boeren van de Trans- 
vaal naar Humpata. — Upingtonia. — Bestuur, kerkelijke zaken, 
onderwijs, karakter, voorkomen en klecding der boeren van Hum- 
pata. — Hunne middelen van bestaan. — Hunne weerbaarheid. - 
Huiselijke inrichting onzer reizigers te Humpata. — Veiliinmeriug 
van de ossenkar. — De Cubango-commissie. — Van der Keilen 
vergezelt de medereizende boeren tot Quipungo. — Uitbreiding 
der zoölogische en ethnologische verzamelingen. — Veth*s plannen 
ten behoeve der Boeren. — Zijn kwijnende gezondheid. — Voor- 
bereiding van den tocht naar Benguella. — Vertrek derwaarts. 

Van den S'^®" Febr. tot den 17^®° Maart, dus zes volle 
iken, vertoefden nu onze reizigers te Humpata Dit lang- 
rig oponthoud werd gevorderd voor het herstel van Veth, 
or de verkleining der te zwaar bevonden kar, en voor de 
rdere toebereidselen tot een nieuwen tocht. Het gaf bo- 
[idien eene geschikte gelegenheid om de ethnologische en 
^logische verzamelingen uit te breiden en om nadere ken- 
\ te maken met de bevolking. Bij deze laatste zullen wy 
de eerste plaats onze aandacht bepalen, 
ileeds meermalen hebben wij er op gewezen, dat de Boeren 
n Humpata uit de Transvaal z\jn uitgeweken en zich 
sr, na lange omzwervingen, onder de bescherming van het 
rtugeesche Gouvernement hebben nedergezet. Deze „trek" 



Digitized by 



Google 



287 

(want dit is de naam waardoor de tochten der Kaapsche 
boeren gewoonlijk worden aangeduid) is zeker niet de minst 
merkwaardige episode in de geheele geschiedenis dier „trek- 
ken", vol daden van heldenmoed, opoffering en volhar- 
ding, die ons met eerbied voor die eenvoudige menschen 
vervullen, maar zoo moeielyk in hunne oorzaken en beweeg- 
redenen te doorgronden, dat men riemen papier er over 
heeft volgeschreven, zonder de zaak recht begrijpeiyk te 
maken. Velen z\]n van meening dat de „trekken*' hun oor- 
sprong verschuldigd zün aan de ontevredenheid over het 
Engelsch bestuur en den onwil der Boeren, om zich aan 
het hun opgedrongen en hunner belangen doorgaans vij- 
andig gezag der Britten te onderwerpen. Doch dit is een 
dwaling. Het staat vast dat dit „trekken'* veel ouder is dan 
de Britsche heerschappU, en reeds in de eerste helft der 
achttiende eeuw een aanvang nam. *) De oorspronkelijke 
dryfveeren waren zeer ingewikkeld. Vele kolonisten waren 
ongetwijfeld bezield door ontevredenheid met hun lot, dat 
ook onder het beheer der O. I. Compagnie vaak verre 
van rooskleurig was; anderen vonden er genot in, in na- 
volging van de levenswijze der inboorlingen, hun onderhoud 
in de onafzienbare wildernissen van het binnenland, vrij van 
alle banden, in de jacht en het weiden hunner kudden te 
zoeken. Maar als wij de boeren na de vestiging van het 
Engelsch bestuur aan het „trekken" zien, was hun dit reeds 
lang een tweede natuur geworden. En niet alleen deed de 
gewoonte hen in die zwervende levenswijze volharden, zij 
werden er ook toe gedrongen door „den trekgeesf', een 
eigenaardig besef van door die reizen aan een plicht, een 
roeping te voldoen. Die roeping, die echter, in de bijzon- 



1) Zio o. a. P. J. Veth, onze TransvaaUche broeders, Amsterdam, 
1881, bl. 10. 



Digitized by 



Google 



288 

dere gevallen, geene medewerkende oorzaken buitensluit, 
wordt docr den heer Lion Cachet, in z\jn werk over den 
worstelstryd der Transvalers, geformuleerd als: „de over- 
tuiging, bewust of onbewust: wij Afrikanen moeten trek- 
ken, opdat Afrika beschaafd en de heidensche natiën voor 
het Christendom gewonnen worden; indien wji niet trek- 
ken, wordt Zuid-Afrika niet beschaafd." *) Indien wiJ aan- 
nemen dat dit beginsel ook de trekkers van Humpata be- 
stuurde, wordt daardoor de mogelijkheid niet buitengeslo- 
ten, dat de liberale maatregelen van President Burgers, 
een modern predikant die in 1872, door een merkwaaixii- 
gen samenloop van omstandigheden, tot hoofd der Zuid- 
Afrikaansche republiek was gekozen, in 1874 de recht- 
geloovige gemoederen van vele door en door orthodoxe 
Transvalers begonnen te verontrusten, en daardoor de on- 
middellijke aanleiding werden tot den trek welks slechts 
onvolkomen bekende geschiedenis wij hier kortelyk volgens 
de beste berichten zullen verhalen. 

Reeds dadeiyk is het duister waarom deze boeren voor- 
onderstelden door het trekken in noordwestelijke richting 
een land te zullen vinden bijzonder voor hunne behoeften 
en dus voor eene blijvende volksplanting geschikt. Misschien 
wilden ziJ aan het Westerstrand die gemeenschap met de 
zee zoeken, die de Engelsche politiek hun steeds had afge- 
sneden. Is het niet opmerkelijk dat Engeland de Walvisch- 
baai, de beste haven van Afrika's Zuidwestkust, annexeerde, 
juist toen de trekkers de Westkust begonnen te naderen. 

De eerste trek begon omstreeks het einde van Mei 1874, 
toen Alberts, Olhuisen senior en Olhuisen junior, met hunne 
familiën zich naar Rustenburg begaven, dat bijna vlak ten 



l) De Worstehtrijd der Transvaler», aan het volk van Nederland verhaald 
Arasterd. 1882, bl. 40. 



Digitized by 



Google 



westen van Pretoria ligt. In het volgend jaar voegde zich 
hier een zestal andere huisgezinnen bö hen, en gezamenlijk 
trok men verder, naar Beerkraal, waar het reisgezelschap 
opnieuw aangroeide ; ongeveer honderd ossenwagens waren 
daar byeen. Den l^den April 1875 bereikte men Witfontein, 
waar geen water gevonden werd, zoodat de reis moest 
voortgezet worden naar Holfontein, waar de hoeveelheid 
water nauwelijks voldoende was om menschen en dieren 
te drenken; het vee leed dan ook veel door dorst. Voort- 
gaande in noordelijke richting, naderde men meer en meer 
de Limpopo-rivier, die men op den linkeroever volgde. De 
jacht op wilde dieren leverde hier veel op, maar aan den 
anderen kant moest het vee deugdelijk bewaakt worden 
tegen de aanvallen van leeuwen, panters en jakhalzen, die, 
in weerwil aller zorg;, aan Olhuisen twee gezouten paarden 
kostten. 

Daar de trekboeren thans de grenzen van het gebied van 
den Betjuanen*koning Khama van Bamangwato hadden 
overschreden, moesten ztj van dezen rijken en machtigen 
potentaat toestemming krügen om door ztjn land verder te 
reizen. Zonder moeite w^rd hun dit verlof verleen den zelfs 
werd hun toegestaan er langeren tp te vertoeven om het 
vee te doen herstellen. 

Eéne familie keerde van hier met vier wagens naar de 
Transvaal terug. De overigen trokken, na een langdurige 
rust, verder noordwestwaarts, naarMatotse, omstreeks de grens 
der Kalahari- woestijn. Zij kwamen nu in wateriooze streken, 
waar menschen en vee vreeselijk van den dorst hadden te 
Jijden. De Okavango, voortzetting der rivier die in Angola 
Cubango heet, beloofde uitkomst, maar was nog ver verwijderd. 
Niet allen volgden denzelfden weg, maar ééne partij, <li^ 
1400 stuks los vee medevoerde, bereikte, eerst na drie dagen 

19 



Digitized by 



Google 



290 

Meer, een station aan de oevers dier rivier, niet zeer ver 
van het oosteinde van het Ngami-meer. Toen de ossen het 
water roken, waren zü niet langer in bedwang te houden 
en stormden als bezeten op de rivier los. Een groot aantal 
bleef in den moerassigen oeverbodem steken en werd ver- 
pletterd door de van achteren opdringende menigte. 

Het kostte groote moeite om de kudde weder büeen te 
brengen, want vele ossen waren door de Betjuanen op- 
gevangen en moesten teruggehaald worden ; maar eindelyk 
kon men den tocht voortzetten in de richting van het 
Ngami-meer, dat men op het eind van Juni bereikte. Hier 
werd door allen gezamenl^k een dankgebed voor de behou- 
den aankomst ten hemel opgezonden. 

Nieuwe zwarigheden deden zich echter weldra op. Het 
Betjuanen-hoofd Moreimi verbood den trekboeren het ver- 
der reizen en was eerst na ampele bespreking te over- 
tuigen van hunne vredelievende bedoelingen. Van het Ngami- 
meer af volgden zü een zuidwestelijke richting, ten einde Riet- 
fontein te bereiken, hetgeen hun gelukte, echter niet zonder 
verliezen aan vee geleden te hebben en door gebrek aan 
water uitgeput te zijn. Het was in den aanvang van 1876 
dat de boeren te Rietfontein aankwamen, en daar deze plek 
hun om verschillende redenen aanstond, besloten ziJ hier 
eenigen tijd te blijven. Zij hadden daartoe de toestemming 
noodig van een te Gobabies, midden in de Kalahari-woestijn, 
verblijf houdend opperhoofd der Hottentotten, die op hot- 
tentotsche manier den hollandschen naam van Andries 
Lambert droeg ; hij gaf den boeren verlof om zich tijdeiyk 
in de hem toebehoorende landstreek te vestigen, en gebruik 
makende van deze vergunning bleven zij hier tot in Het 
begin van 1878. Van tyd tot tijd gingen eenigen van de 
trekkers op kondschap uit in de richting van de ökavango, 



Digitized by 



Google 



291 

dus noordwaarts, maar steeds luidde het bericht ongunstig : 
een ongezond land zonder water. 

Inmiddels was uit de Transvaal een andere karavaan van 
trekboeren op reis gegaan : van April tot Augustus 1875 
vertrokken achtereenvolgens drie gezelschappen', te zamen 
480 raenschen, met 128 wagens en 1958 trekossen. Toen 
allen büeen waren werd tot leider gekozen zekere Kreling. 
Twee jaren toefde die troep aan de oevers van de Limpopo, 
fcampend met ongelukken en ontberingen van allerlei aard. 
Het reeds genoemde opperhoofd der Betjuanen, Khama van 
Bamangwato, die eerst ztjn toestemming had gegeven tot het 
•doortrekken van zyn land, weigerde den boeren gidsen mede 
te geven door de Kalahari-woestyn, omdat hö niet verant- 
woordelijk wilde gesteld worden voor al het onheil dat deze 
woest\)n-reis onvermUdeHJk moest na zich sleepen. 

De boeren trokken daarop noordwaarts naar de rivier 
Motlotse, die in de Limpopo valt, en verdeelden zich hier In 
drie gezelschappen, die ieder afzonderlijk, met een tusschen- 
ruimte van drie dagen, den tocht door de woestijn naar het 
Ngami-meer zouden aanvaarden. Het was in alle opzichten 
«en rampspoedige reis ; tengevolge van een misverstand wa- 
ren de drie gezelschappen na vrij korten tijd weder bijeen, 
zoodat het gebrek aan water zich met drievoudige kracht 
deed gevoelen. Om den uitgeputten ossen het werk te ver- 
iichten, werden onderweg huisraad en zelfs eetwaren uit de 
wagens geworpen ; men dronk het lauwe bloed van de die- 
ren, die, machteloos tot verder gaan, langs den weg neer- 
vielen ; men vocht om een lepelvol machtig te worden van 
den vloeibaren inhoud der maag ; — in 't kort de ellende 
was niet grooter denkbaar. Maar hoe droevig het verhaal 
van de reis door dit onherbergzame land ook zijn moge, — 
toch vindt men er, al klinkt het vreemd, vermakelijke voor- 



Digitized by 



Google 



292 

vallen in verteld. Door den dorst gekweld trachtte iedereen 
op de manier die hem het best scheen zich water te verschaf- 
fen. Zoo ook de aanvoerder van de karavaan, du Plessis, geko-^ 
zen in plaats van Kreling, over wien men niet tevreden was^ 
Met een blikken bus en een spade was h\j op weg gegaan 
om naar water te graven, en na veel vergeefschen arbeid 
keerde hö, met het vallen van den avond, terug naar het 
bivouak, toen hem de pas werd afgesneden door een leeuw. 
In ztjn angst begon du Plessis met zijn spade de blikken 
bus te bespelen ; de leeuw bleef den geheelen nacht aan- 
dachtig naar hem luisteren, zonder den man een haar te- 
krenken, en trok met het aanbreken van den dag stil- 
letjes af. 

Na twee-en-een halve maand bereikte de karavaan in deer- 
niswaardigen toestand het reeds gemelde Meer. Niet minder 
dan 37 personen waren onderweg gestorven ; de kudden waren 
aanraerkeiyk gedund, wagens waren achtergelaten, bagage- 
was weggeworpen en viel, tegeiyk met de ontsnapte ossen, 
den inboorlingen in handen. Van Meer trok men langs den 
zuidelijken oever van het Ngami-meer verder, wendde zich 
daarop noordwaarts en belandde eindelyk op eene plaats 
die den naam draagt van Sibbiton's Drift. Van hier uit 
^verd de hulp ingeroepen van de trekboeren die te Rietfon- 
tein vertoefden, en deze werd verleend in den vorm 
van 183 trekossen, maar vergezeld van den raad om niet 
langs de Okavango-rivier verder te trekken. 

In stede van naar dien weigemeenden raad te luisteren^ 
zette de karavaan den tocht langs den oever van die- 
rivier in noordelijke richting voort. De gevolgen bleven 
niet uit: al spoedig moest zy wagens achterlaten omdat 
een voldoend aantal trekossen ontbrak, en de sterfte onder 
het vee vermeerderde nog, toen men in de nabyheidkwam 



Digitized by 



Google 



293 

van een Ovambo-kraal, die onder het gezag stond van het 
hoofd Maketto. In deze streek komt de ('t ztj dan terecht 
of te onrecht) zoo gevreesde tsetse-vlieg menigvuldig voor (^). 
Twee nachten en één dag moest men donder ophouden 
doorreizen om van deze plaag, die men als de oorzaak van 
den dood van vele runderen en paarden aanmerkte, althans 
tgdelük verlost te worden. Mogen wügeloof slaan aan de be- 
weringen van het opperhoofd Moreimi, dan is dit kwaadaardig 
iosect langs den ganschen loop der Okavango in verbazende 
menigte aanwezig. Deze mededeeling en de waarschuwing 
van hetzelfde opperhoofd dat langs die rivier geen weg liep, 
konden slechts een gedeelte van het reisgezelschap bewe- 
:gen het eenmaal vastgestelde plan te wijzigen. Terwijl du 
Plessis met 13 wagens den weg insloeg naar Rietfontein, 
waar hy na elf dagen aankwam, vervolgden de overigen den 
tocht langs de rivier, over Muispan en Hakdoorn, tot aan Öroot- 
vlei (*). Vele boeren stierven onderweg aan koortsen, en afwis- 
selend ondervonden zj) de kwellingen van langdurigen honger 
•en dorst en de vreugde die het vinden van drinkbaar water 
•opleverde. Te Grootvlei had opnieuw eene scheiding plaats : 
bet eene gedeelte, dertig huisgezinnen sterk, volgde de 
rivier, het andere trok zuid westwaarts over Nieuwjaarspan 
on Ealkpan, tot aan Rooibok-laagte, waar voldoende water 
gevonden werd. Na een verbiyf van eenige weken verdeelde 
men zich nogmaals in twee partyen, waarvan de eene de 
Okavango rivier weder opzocht, en de andere zuidwaarts trok 
tot aan Buffelfontein. Eerstgenoemden ging het al zeer 
«lecht: zU verloren al hun vee, wat al weder aan de ver- 
giftige steken der tsetse-vlieg werd toegeschreven, en leden 
op allerlei wtJzen gebrek, zoodat de meerderheid zich weder 



(1) Zie bldz. 246. (2) Een vlet is een poel of moeras. 



Digitized by 



Google 



294 

aansloot aan hare stamgenooten die te Buffelfontein ver- 
bluf hielden, terwijl de minderheid, tien wagens sterk, aan 
de rivier bleef. Van Buffelfontein trok men over Vogelpan, 
Kremetartpan en Zandfontein naar Debra (Tiberac), waar 
men de karavaan vond die in 1874 onder leiding van 
Alberts uit de Transvaal was vertrokken. Op deze reis naar 
Debra bezweken de boeren by tientallen aan de koorts, en 
ook de boeren van den Alberts-trek vond men door koort- 
sen uitgeput. 

Wy moeten thans terugkeeren tot de dertig huisgezinnen 
die met veertien wagens van Qrootvlei af de Okavango- 
rivier bleven volgen. Na drie dagen reizens kwamen z\j te 
Grootfontein, waar zU een maand vertoefden ; zij verloren 
al hun vee en waren niet in staat verder te komen ; wat 
hun restte was hulp te vragen aan hunne vrienden te Debra, 
die, hoe uitgeput ook, dadeiyk bereid waren hen in staat 
te stellen de wagens naar laatstgenoemde plaats te brengen. 
Nog van een anderen kant kwamen te Debra ongunstige 
berichten, namelijk van het gezelschap dat met tien wagens 
aan de Okavango was achtergebleven, terwijl hunne metge- 
zellen in arren moede naar Buffelfontein trokken. Ook zü 
hadden, het meest van allen misschien, van koortsen te 
lijden gehad. De boeren die hun de noodige levensmiddelen 
kwamen brengen en trekossen voor het vervoer der wagens, 
vonden hen in den ellendigsten toestand die zich denken 
laat. Zij waren dermate verzwakt, dat zij niet meer in staat 
waren ter jacht te gaan om zich voedsel te verschaffen, 
te uitgeput zelfs om vuur aan te maken, zoodat zij zich 
moesten behelpen met de rauwe wortelen, die de inboorlin- 
gen hun brachten. Thans tot nieuwe krachtsinspanning in 
staat gesteld, trokken ook zij in de richting van Debra. In 
eene Ovambo-kraal, bestuurd door het opperhoofd Endara» 



Digitized by 



Google 



295 

werden zU liefderük bygestaan, en ontvingen zU gidsen 
naar Olifants-pan, waar weder hevige koortsen onder hen 
uitbraken. Gelukkig deed het toeval hen hier de olifan- 
tenjagers Lourens, vader en zoon, ontmoeten, die zich 
dadeiyk bereid verklaarden tot helpen en den zieken 
menige verkwikking konden doen toekomen. Drie-en- 
veertig personen van dezen troep waren in den laatsten 
tyd gestorven en door de inboorlingen begraven, daar de 
overgeblevenen, twee-en -twintig in getal, te zwak waren 
om aan hunne vrienden dezen laatsten dienst te bewyzen. 
Eindelijk hadden zy het voorrecht een jager te ontmoeten, 
zekeren Adriaan Kruger, die by de boeren te Debra thuis- 
hoorde ; hy stelde alles in het werk om den treurigen stoet 
zoo snel mogeiyk naar Debra te geleiden, wat niet zonder 
veel moeite gelukte. 

Zoo waren dan in Februari 1878 al de trekboeren weder 
by elkander. 

Na eenige rust te Debra trok men opnieuw noord- 
waarts, eerst tot aan Leeuwpan, waar Jacobus Botha, dien 
wy reeds leerden kennen, tot aanvoerder werd gekozen, en 
vanwaar 18 familién, die - eerst nu ! — aan den goeden 
uitslag der onderneming begonnen te twyfelen, naar de 
Transvaal terugkeerden. Ook K reling, de voormalige chef, 
verliet op dit punt het reisgezelschap en trok met vier fa- 
milién naar Rietfontein, waar hy zich voor goed vestigde. 

Nadat de weg was verkend, trokken de boeren, met Botha 
aan 't hoofd, eerst weder naar de Okavango. Zy hadden 
veel te lyden, nu eens van hevige regens, dan weder van 
koortsen, een andermaal van vyandeiyk gezinde inboorlin- 
gen ; meermalen tobde het gebrek aan water hen af of 
raakten zy door het voortgaan over den moerassigen bodem 
uitgeput. 



Digitized by 



Google 



296 

In het begin van 1879 vinden w\j hen terug in de na- 
buurschap van Etosa-pan. Van hier uit vertrok een ver- 
kennings-brigade eerst noordwestelijk naar Ovamboland, 
daarna, omdat dit land weinig goeds beloofde, meer westelyk 
naar het Kaokoveld, ten zuiden van de Cunene, dat tot aan 
deze rivier werd onderzocht. Maar ook dit onderzoek viel 
ongunstig uit: het land was bergachtig, de bodem steen- 
achtig, het water schaarsch en vele bronnen waren ver- 
giftig. Op den terugtocht hadden echter de kondschappers 
een vry gunstige plek gevonden, ongeveer 80 h 100 kilome- 
ters ten westen van Etosa-pan. Men verkoos deze tot tyde- 
lljke verblijfplaats, en in het laatst van Juni 1879 waien hier 
allen verzameld. Men gaf haar den naam van „Rustplaats.'' 

Inmiddels was het verhaal van den rampspoedigen tocht 
der trekboeren zoowel in de Kaapkolonie aJs in de Trans- 
vaal bekend geworden, en schier allerwegen werden personen 
gevonden, bereid om te trachten den trekkers hulp te ver- 
leenen. In ongelooflyk korten tyd was jff 7000 bijeenge- 
bracht en stond een expeditie, onder aanvoering van den 
heer Haybittle, gereed de verdoolden te gaan opzoeken, en 
liun levensmiddelen, kleederen en medictjneh te gaan bren- 
gen. Zy nam den weg over zee, landde in de Walvischbaai 
en kwam nog juist in tljds om de boeren voor een gehee- 
len ondergang te behoeden ; want b^jna allen lagen, tenge- 
volge van koorts en ontberingen, ziek. 

Men zegt dat de expeditie een geheime opdracht had om 
de boeren te bewegen scheep te gaan en zich ergens ter 
westkust, in het bereik van engelschen invloed, te vesti- 
gen. Doch zy toonden weinig geneigdheid om aan die 
uitnoodiging het oor te leenen, te minder zeker daar de 
portugeesche autoriteiten te Mossamedes, wel inziende dat 
de boeren hun van groeten dienst zouden kunnen zyn tot 



Digitized by 



Google 



297 

bevestiging en uitbreiding van hun gezag, hun zeer voor- 
deelige voorwaarden aanboden, indien ztj zich in de portu- 
geesche bezittingen wilden vestigen. Na langdurige onder- 
handelingen werd eene overeenkomst gesloten, waarbij 
hun 200 hectaren land per familie en veertien jaren vr^dom 
van belasting werden verzekerd. Tegen aanvallen van in- 
boorlingen zouden z\) zich mogen verdedigen, mits steeds 
daarvan kennis gevende aan het Gouvernement; den her- 
vormden godsdienst zouden zi] vryeiyk mogen belyden, 
en onder portugeesch oppertoezicht zouden zJJ zich zelven 
mogen besturen volgens het nationaal wetboek, dat te 
hunnen behoeve in het Hollandsch zou vertaald worden. 
Ook nam de portugeesche regeering op zich voor een goe- 
den weg naar Mossamedes en voor een waterleiding ter 
besproeiing hunner landerijen te zorgen. 

Nadat men omtrent deze voorwaarden was overeengeko- 
men, betraden de boeren in 1880 vol goeden moed het por- 
tugeesche grondgebied en vestigden zich te Humpata. 

Eene destijds gehouden telling leerde, dat op dat oogen- 
blik aanwezig waren 57 gezinnen, samen 270 leden tellende, 
benevens 50 zwarte bedienden ; zü voerden met zich 61 wa- 
gens met 840 trekossen, en bezaten daarenboven 2160 stuks 
losse runderen, 120 paarden en ongeveer 8000 schapen en 
geiten. 

De eerste berichten omtrent de nieuwe kolonie waren van 
den meest bevredigenden aard. De mededeelingen uit Angola 
noemden haar een trefifend voorbeeld van hetgeen verstand, 
geestkracht en arbeidzaamheid kunnen tot stand brengen. 
In 18 maanden hadden de boeren hunne woningen gemaakt, 
kanalen van verscheiden kilometers lengte gegraven om hun 
akkers te besproeien, het terrein van leeuwen en olifanten 
gezuiverd en een dorp geschapen dat een model van netheid 



Digitized by 



Google 



298 

en orde was. Ongelukkigerwijze waren de Portugeezen, by 
al hun fraaie woorden, minder tjverig in de vervulling van 
hetgeen zU beloofd hadden. De waterleiding was zeker tot 
stand gekomen; maar wie had ze gemaakt? De roove- 
rüen der negers waren gestaakt, maar wie waren het die 
voor de veiligheid van persoon en goed hadden gezorgd? 
Er werd met den weg naar Mossamedes een begin gemaakt, 
maar hoedanig nog heden zyn toestand is, heeft ons het 
vorig hoofdstuk kunnen leeren. Bovendien bestond er 
tusschen de boeren en Portugeezen te veel verschil in 
volksaard om op den duur harmonie te kunnen verwachten. 
De boeren klaagden over de fijne geslepenheid waarmede 
hun de beleefde Portugeezen in den handel hun geld aftrog- 
gelden ; de Portugeezen over de grove aanmatiging waar- 
mede de lompe boeren zich aan hun tafel kwamen zetten 
on van alles, alsof het hun rechtens toekwam, gebruikten, 
zelfs zonder te danken. Erger dan die kleine kwellingen was 
echter het verbazende verlies dat zU gedurende hun verbiyf te . 
Humpata door het wegkwijnen van hun rundvee en paarden 
hebben geleden. De algemeene verarming waartoe dit geleid 
heeft, was wel geschikt om hen de afpersingen der portu- 
geesche handelaars en de hooge tollen die van alle ingevoerde 
goederen geöischt worden, te moeilijker te doen verduren. 

Misschien werkten nog andere oorzaken mede; hoe het 
zU, by een groot deel der boeren openbaarde zich klimmende 
ontevredenheid ; sommigen wilden andere woonplaatsen meer 
noord- of oostwaarts opzoeken, anderen naar de Transvaal 
terugkeeren. Tot het laatste vereenigden zich byna de helft 
der te Humpata aanwezige familiën in November 1888, zeven 
of acht weken voordat Veth de eerste maal Humpata bezocht. 
De woning door Veth aldaar gehuurd, behoorde aan een 
der deelnemers aan dezen nieuwen trek, die ze aan de zorg 



Digitized by 



Google 



299 

van Botha had toevertrouwd. Onbegrijpelijk is het dat de 
herinnering van al het doorgestane leed niet machtig ge- 
noeg was om de trekkers terug te houden van een tocht 
die ook thans niet veel beters beloofde. Vele byzonderhe- 
den omtrent dien trek hebben onze reizigers niet vernomen ; 
maar genoeg om hen te overtuigen dat de ellende niet 
minder is geweest dan op den tocht hierheen. Het gebrek 
aan water was ook nu zoo groot, dat er dagen zyn voor- 
gekomen waarop de moeders hare kinderen moesten laven 
met het bloed van het geslachte vee. 

Wat er van die ongelukkigen geworden is, sch^nt ook 
nu nog in Europa slechts ten deele bekend te zyn. Zeker 
is het dat zich 15 families, onder de leiding van een en- 
gelschen handelaar, William Jordan (^), hebben neder- 
gezet te Grootfontein, ten oosten van Etosa-pan, endaar 
eene republiek hebben gesticht, die zü, ter eere van den 
eersten Minister der Kaap-Kolonie, Upingtonia hebben ge- 
noemd. Jordan had het land gekocht van het hoofd van 
Ondonga (Ovambo) en in perceelen van 6000 acres, waarvan 
hü er zes, benevens het recht op al de mönen, voor zich 
zelven behield, onder de boeren verdeeld, die voor het overige 
hun eigen bestuur kozen. In 1886 is Jordan vermoord en 
hebben de boeren van Upingtonia zich onder duitsche be- 
scherming gesteld (*). 

Het Bestuur der kolonie te Humpata heeft door de ver- 
mindering harer leden geene verandering ondergaan. De reeds 
genoemde chef, de Paiva, is de tusschenpersoon tusschen hen 



(1) Deze Jordan is dezelfde die de boeren op een gedeelte van den 
tocht van de Transvaal naar Humpata vergezelde en daarvan het nauw- 
keurige verhaal schreef, opgenomen in ,jihe Cape Quarierly Reoiew*\ Oct. 
1881, dat ook de hoofdbron is van v. Danckelmans bericht. 

(2) Proceedings of the B. öeograph. Soc, 1887, p. 248. 



Digitized by 



Google 



300 

en de portugeesche regeering ; raaar voor 't overige hebben zy 
hunne door hen zelven gekozen regenten. Aan het hoofd 
staat de Kommandant, thans Gerrit van de Merwe, wiens 
waardigheid ongeveer overeenkomt met die van een bur- 
gemeester ten onzent. De tweede persoon is de Landdrost, 
thans de reeds zoo vaak vermelde Jakobus Botha, die als 
secretaris, notaris en ambtenaar van den burgerleken stand 
fungeert. De derde is de Veldkornet, die der boeren aanvoer- 
der is in de kleine oorlogen die zy soms met de inboorlingen 
hebben te voeren ; hy is smid van zyn ambacht en schryft 
zyn naam Izak Grobler. De ware naam schynt echter Grob- 
belaar te wezen. In de schryfwyze hunner familienamen 
zyn de boeren vaak even slordig als hunne hollandsche voor- 
vaderen nog in de 17de eeuw. 

De huweiyken worden door den Landdrost gesloten, of- 
schoon zy in de vormen geheel van kerkeiyken aard zyn 
en ook het van ouds in de Hervormde kerk gebruikeiyke 
formulier wordt gelezen. Trouwens in deze kleine maat- 
schappy, waar allen denzelfden godsdienst beiyden, is er 
byna geen scheiding van burgeriyke en kerkeiyke aange 
legenheden. Er is onder hen geen predikant of eenig ander 
kerkeiyk persoon, maar er is een Kerkeraad, waartoe alle 
manneiyke ledematen kunnen verkozen worden, en waarvan 
ieder lid op zyne beurt de godsdienstoefeningen leidt. Een 
der eerste dagen na zyne komst te Humpata werd van der 
Keilen uitgenoodigd om eene huwiyksplechtigheid by te wo- 
nen. Men vereenigde zich te negen uren 's morgens in het 
huis van den Landdrost, welke met twee boeren, die als getui- 
gen zouden optreden, in het zwart gekleed, achter eene met 
een wit laken bedekte tafel zat. Op de tafel lagen een bybel, 
een formulierboek en eenige papieren. Voor haar stonden twee 
stoelen en twee met wit katoen gedekte knielbankjes. Op den 



Digitized by 



Google 



301 

grond waren antilopen- vellen gespreid. Een geweerschot kon- 
digde aan, dat de t\)d der plechtigheid daar was. De bruidegom 
was in 't zwart gekleed, de bruid in een wit kleed met rosé 
boordsels en strikjes. Met hen traden de strooijonker en 
strooijuffer en de wederzijdsche ouders binnen. Toen de 
verloofden hunne plaats hadden ingenomen, volgde eene 
plechtige stilte, die na een poos door den Landdrost werd 
afgebroken met de gebruikel\jke vragen naar geboorteplaats en 
ouderdom, en door het verzoek om het formulier aan te 
hooren. Nadat dit lange, door een gebed afgewisselde stuk 
was voorgedragen, knielden bruid en bruidegom neder^ 
waarop de Landdrost sprak : „Ik neem u allen hier tot ge- 
tuigen dat dit huweiyk wettiglek en heiligiyk is gesloten." 
Daarna reikte h\j, evenals de getuigen, aan het jonge paar 
de hand, waarna de plechtigheid besloten werd met het 
aanheffen van het psalmvers: 

Dat 's Heeren zegen op u daal ! (1) 

Op het bruiloftsfeest, dat van den middag tot den vol- 
genden ochtend duurde, werd veel gedanst en brandewtjn 
gedronken. Ook dit was zoo der vaderen gebruik, die, even 
weinig als de boeren, leden waren van matigheids-genoot- 
schappen. 

Ook het onderwys staat ten nauwste met de Kerk in 
verband. Hetzelfde lokaal waarheen des Zondags mannen, 
vrouwen en kinderen opgaan, met hunne bybels en hunne 
stoelen in de hand, om de tien geboden en stukken uit de 
H. Schrift te hooren lezen, godsdienstige toespraken te verne- 
men en psalmen te zingen (onze Evangelische Gezangen 
z\jn natuurlijk hier niet doorgedrongen), is in de werkdagen 
de plaats waaraan de schooljeugd de beginselen der kerkleer 



(1) Ps. CXXXIV : 8. 



Digitized by 



Google 



302 

worden ingepompt. De schoolmeester wordt door den Kerke- 
raad gekozen. De Bybel (tevens ook schier het eenige lees- 
boek der boeren) is het voornaamste leerboek, en in het 
geheel leert men ongeveer hetzelfde wat by onze vaderen 
van wege de Kerk aan de menigte onderwezen werd. Hunne 
bijbelkennis is niet gering, maar zü schijnen eene zekere 
voorkeur te hebben voor het Oude Testament, waarin zoo 
vele schilderingen van den toestand en de lotgevallen van 
het volk Israëls voorkomen, die met hunne eigene treffende 
overeenkomst bieden. Hunne beschouwing van de heiden- 
sche volken waaronder zy leven, ademt den oud-testamenti- 
schen geest; hunne strenge viering der Zondagsrust, die 
zy zelfs op hunne tochten in de wildernis nooit vergeten, 
toont dat zy den Zondag geheel met den Sabbath der Israë- 
lieten geiyk stellen. Hunne dogmatiek is streng Calvinis- 
tisch, maar ook hierin toonen zy op het standpunt geble- 
ven te zyn waarop onze vaderen twee eeuwen geleden 
stonden. Zoo zyn zy b. v. vreemd aan den afkeer onzer 
streng orthodoxe boeren van de vaccine. De boeren te 
Humpata zyn allen gevaccineerd en laten zich, wanneer eene 
pokken-epidemie dreigt, zooals in 1885 onder de portugee- 
sche kolonisten uitbrak, herhaaldeiyk re vaccineeren. Veel, 
hetzy met anderen, hetzy onder elkander over den godsdienst 
te spreken behoort niet tot hunne gewoonten ; doch de open- 
bare godsdienstoefeningen worden niet licht door hen ver- 
zuimd. 

Dat menschen die zooveel leed met elkander gedeeld heb- 
ben, innig aan elkander gehecht biy ven, is geen vreemd ver- 
schynsel ; het kan ons dus niet verwonderen, dat de samenle- 
ving der boeren te Humpata zeer vriendschappeiyk is, en de 
-dertig gezinnen die deze plaats bewonen, als het ware één groot 
huisgezin vormen. De talryke hulpbehoevende kinderen die 



Digitized by 



Google 



303 

gedurende de verwoestende „trekken" hunne ouders hebben 
verloren, worden liefderijk door de overlevenden verzorgd. 
Daarentegen laat, zooals wü reeds zeiden, de verstandhou- 
ding der boeren met de Portugeezen veel te wenschen over. 
Men herinnere zich dat de Portugeezen die in de binnen- 
landen verspreid ztjn, meestal tot de degradado's behooren, 
en tot het schuim der natie moeten gerekend worden (^). 
De portugeesche handelaars (er wonen er vier te Humpata), 
in wier handen zü voor den aankoop van vele benoodigd- 
heden onvermijdelyk vallen moeten, beschouwen zy als af- 
zetters, die van hunnen nood als z\) kunnen misbruik 
maken ; meer afkeer nog boezemt hun wellicht de levens- 
wyze dier Portugeezen in. Den boeren, die over het alge- 
meen een kuisch en ingetogen leven leiden, zijn verbinte- 
nissen met zwarte vrouwen een gruwel ; terwijl men bij de 
Portugeezen in de binnenlanden zeer zelden eene blanke 
vrouw ontmoet Erger nog dat de verbintenissen dezer 
laatsten zeer zelden door den band des huwelijks bezegeld 
ziJn, en dat mannen en vrouwen zich dikwijls aan dron- 
kenschap overgeven, waaruit dan vechtpartijen en allerlei 
ergerlijke tooneelen ontstaan. Hierbij voege men nu nog 
het verschil in godsdienst, dat, al mogen wij op enkele 
uitzonderingen kunnen wijzen (*), zeker nog langen tijd, 
misschien altijd, een hinderpaal tegen algemeene verbroede- 
ring blijven zal. 

Het zou eene dwaling zijn te meenen, dat het voorkomen 
dezer boeren, door alles wat ziJ in de laatste jaren geleden 
hebben, erg verachterd is. „Taking them all round," zegt 
lord Mayo „a finer set of men I had rarely seen ; without 
doubt, during that terrible seven years'journeyit was a case 



(1) Zie blz. 185. (2) Zie blz. 228. 



Digitized by 



Google 



304 

of the survival of the fittest". Even gunstig was de indruk 
dien onze reizigers van hen ontvingen. Zü beantwoorden 
nog geheel aan het welbekende type der Transvalers. De 
mannen, met breedgerande, meestal met vederen gesierde 
hoeden, die hun forsch gelaat en vollen baard overschadu- 
wen, geven den indruk van kracht en beradenheid- Eene 
soort van zwaar, donkerkleurig fluweel, dat men in de af- 
deeling „Transvaal" der Amsterdamsche Koloniale Tentoon- 
stelling heeft kunnen zien, levert de gewone stof voor hunne 
kleeding. De vrouwen, wier gestalte niet wordt verfraaid 
door het behoud der voorouderiyke gewoonte om vele rokken 
over elkander te dragen, geleken overigens veel op gelder- 
sche boerinnen ; hare japonnen ztJn meestal vervaardigd van 
de paarsche katoentjes die voor eenige jaren onder onze 
hoUandsche dienstboden algemeen waren. De witte kap, die 
het hoofd dekt, schünt aan de jonge vrouwen, „neujens"^ 
genaamd, niet kwal^k te staan, althans wanneer h\j, zooals 
gewoonlijk des Zondags, met een tros frissche bloemen ver- 
sierd is. Het schoeisel bestaat uit de zoogenaamde veldschoe- 
nen, die door de boeren vervaardigd worden van leder dat 
door henzelven wordt gelooid. De vorm van den schoen is 
niet slecht, maar de hoedanigheid laat te wenschen over, 
zoo zelfs dat men een paar veldschoenen zelden langer dan 
drie maanden gebruiken kan, hetzü dit aan de w^jze van 
bereiding of aan de ongeschikte looimiddelen te wijten is. 
Met de middelen van bestaan dezer boeren is het, helaas ! 
over het algemeen zeer treurig gesteld. Over den land- en 
tuinbouw werd reeds bij de beschrijving van het dorpC*) 
het een en ander opgemerkt. De groenten die voor eigen 
behoefte in de tuinen gekweekt worden, zyn vooral boeren- 



(1) Blz. 281. 



Digitized by 



Google 



305 

kool, witte kool, andgvle, ramenas en uien ; maar ook de 
teelt van maïs, rogge en aardappelen gaat, by het gemis 
van allen plaatseiyken handel en van goede vervoermiddelen, 
niet verder dan de behoeften van het eigen gezin. Geen 
wonder waarlyk ! wanneer von Danckelman's opmerking niet 
overdreven is, dat een centenaar aardappelen, die te Hum- 
pata zeven mark opbrengt, aan transport naar Mossamedes 
niet minder dan twintig mark kost. Ieder gezin bakt zijn eigen 
brood en beschuit, gelijk het ook ziJn eigen boter bereidt. 
Nevens het gebrek aan afzet, schijnen onbekendheid met 
de werkzaamheden van den landbouw, gebrek aan goede 
werktuigen, overwegende lust voor een zwervend leven, 
de voorname redenen te zijn waarom hier de bestelling van 
den akker zoo achterlijk is. Daarentegen schijnt het minder 
juist te zijn, wanneer anderen van schraalheid van het land 
en behoefte aan sterke bemesting spreken. Waar is het dat de 
vermindering van goede meststoffen, door de ontzaglijke ver- 
achtering van den veestapel veroorzaakt, zeer nadeelig werkt ; 
maar dat men aan klachten over den slechten aard van den 
bodem niet te veel hechten moet, blijkt uit de volgende woorden 
in een brief van v. d. Keilen van 21 September 1885 : „De oogst 
te Humpata is thans in vollen gang en geeft mij den indruk 
dat de landbouw op deze hoogvlakte voor groote ontwikkeling 
vatbaar is; ik verwonder mij zoowel over de groote hoeveelheid 
als over de goede qualiteit van het hier gewonnen graan". 
De jacht is voor de boeren, zoo al niet een meer belang- 
rijk, althans een meer geliefd bedrijf. Zij ziJn uitstekende 
schutters, die met hunne Martini-geweren wonderen weten 
te verrichten ; het jagen is hun niet alleen een middel van 
bestaan, maar ook een uitspanning. Het wild is echter 
reeds nu in de omstreken van Humpata schaarsch gewor- 
den, zoodat de jagers verplicht zyn dagreizen ver te trekken 

20 



Digitized by 



Google 



306 

om het te vinden. Op die tochten nemen zy hunne wagens 
mede en biyven dikwyis een paar weken, soms zelfs een 
paar maanden, uit. De jacht levert hun niet alleen het 
vleesch dat zy op den tocht behoeven, maar ook belangryke 
hoeveelheden die zy als bUtong (gedroogd vleesch) bewaren 
en steeds in voorraad hebben. In de streken der Cunene 
levert de olifanten-jacht hun dikwyis veel voordeel op. Ook 
van de jacht op den hippopotamus maken zy veel werk, 
omdat zy het spek van dit dier een groote lekkerny achten 
en aangenamer van smaak vinden dan het varkensspek. 
De huid van den hippopotamus verschaft hun de grondstof 
voor een soort van zweepen, die zy „achtersjimbok" noemen, 
en die by het dryven der ossenwagens worden gebezigd (^). 

Na de jacht komt nog het transportrgden in aanmerking, 
zoowel ten behoeve van de Regeering als van de portu- 
geesche handelaars in het binnenland. Doch daarover, in 
verband met den ongunstigen staat van den veestapel, is 
reeds genoeg gezegd, om te doen zien dat het de welvaart 
der boeren slechts weinig bevorderen kan(*). 

De groote waarde van de boerenkolonie voor het portu- 
geesch Gouvernement is vooral gelegen in hare weerbaar- 
heid. Met het defensiewezen is het in Angola zeer treurig 
gesteld. Het hangt ten nauwste samen met het locaal be- 
stuur; want het is altyd een officier van het koloniale leger 
die als chef over een plaats wordt gesteld, zoodat hij te 
geiyk als burgeriyk en militair ambtenaar fungeert. Boven- 
dien is hy doorgaans handelaar, en heeft als zoodanig zyne 



(1) Schüssler, „Zuid-Afrika populair beschreven", bl. 128 v., spreekt Tan 
Tjamhokkevij een soort van karwatsen, van rhinoceroshuid gemaakt die 
bij het dr\jven der ossen de plaats vervullen van een prikstok. Dit ija>i*' 
hok {tjahokf tjamok) schijnt met vele andere woorden uit het Maleisch 
in het Afrikaansch-Hollandsch gekomen te z\jn, en beteekent een zweep, 
of geesel. Sjimbok is wellicht daarvan een verdere verbastering. 

(2) Bl. 231. 



Digitized by 



Google 



307 

«igen zaken te behartigen, die hem vaak meer dan die der 
Regeering ter harte gaan. Het portugeesche Gouvernement 
tnoet dit wel, evenals onze voormalige Oost-Indische Com- 
pagnie, toelaten, zoolang het niet besluiten kan z^ne amb- 
tenaren en officieren behoorlijk te betalen. Maar ztjn de 
officieren slecht, de soldaten, die een ellendig samenraapsel 
ztJn van blanke degradado's en zwarten die den soldatenrok 
tot straf dragen, ztjn van een zoo gering militair gehalte, 
-dat men het zich nauwelijks slechter denken kan (^). Vandaar 
-dat de last der landsverdediging thans btjna geheel op de 
boeren rust. In de omstreken van Huïlla hebben zy aan de 
«troopertjen der zwarten geheel een einde gemaakt, en in 
<ien hierboven met een woord vermelden Humbe-oorlog (^) 
heeft hunne kleine schaar de door vier of v\jf stammen 
van inboorlingen belegerde blanken herhaaldeiyk ontzet of 
van levensmiddelen voorzien. De zwarten zelven verklaren, 
-dat zy alleen bang ziJn voor de Ongm-a's (zooals de Boeren 
■door hen genoemd worden), wier kalme onversaagdheid en 
ijzeren wil hun ontzag hebben ingeboezemd. 

Ziedaar dan, althans in vluchtige omtrekken, de mannen 
geschetst, in wier midden Veth zich voor eenigen tyd wilde 
vestigen, om hen beter te leeren kennen, met hunne wen- 
öchen en behoeften vertrouwd te worden, en na te gaan, 
hoe h\j zUne verdere reizen aan hunne belangen zou kun- 
nen dienstbaar maken. Wy keeren thans terug tot het oogen- 
blik dat hü zUne reisgezellen te Humpata wederzag, en met 
hunne hulp het huis dat htj daar gehuurd had, tot tijdelijke 
woning en blijvend station ging inrichten. Veth gevoelde 



(1) Vgl. bl. 1Ö8. 

(2) Blz. 222. Zie verder over den Humbe-oorlog, die geheel buiten het 
tydperk van dit reisverhaal ligt, de brieven van v. d. Keilen in het T. v. 
K A, G. 2e sec, D. IlI, V. en M., bl. 662—664. 



Digitized by 



Google 



308 

zich aanvankeiyk vry wel en nam weder als naar gewoonte 
aan de inrichting van het huis en de plaatsing der goederen 
deel. Hierbö nioest vooral rekening worden gehouden met 
de bijzondere taak aan Qoddefroy en v, d. Keilen opgedragen. 
De laatste behoefde een ruime werkplaats voor het prae- 
pareeren der geschoten of gevangen dieren en het bewaren 
van het verzamelde. Goddefroy had drieérlei belangen te 
behartigen. Hü moest voor den aankoop en de bereiding 
der levensmiddelen zorgen en behoefde daarvoor een keuken, 
benevens een kippenhok tot bewaring van het dageiyks door 
de negers aangebrachte pluimvee. In verband daarmede werd 
hü belast met het beheer der goederen, voor den ruilhan- 
del met de negers bestemd. Eindelijk werd hem het verzamelen 
van ethnographische voorwerpen toevertrouwd, en hy ontving 
een boek dat tot catalogus van het verzamelde zou strekken. Op 
de voorwerpen reeds vroeger te Banana bijeengebracht, toen 
Veth nog van zjjne reisgezellen gescheiden was, wilde deze 
geen aanspraak maken. Sedert was men nauwelijks met 
de inboorlingen in aanraking gekomen, zoodat eerst nu 
een rechte aanvang met de verzameling kon gemaakt wor- 
den. Den 4<i©n Februari werd het eerste nommer ingeschreven. 
Eene groote vierkante kamer in het midden van het huis» 
van voren met deur en raam uitkomende op eene galery, 
en van achteren op eene open ruimte die een afgeschoten 
keuken en een van gevlochten ijzerdraad vervaardigd kippen- 
hok bevatte, werd tot huishoudkamer aangewezen. Rechts van 
deze lag een tweede vertrek van dezelfde grootte, dat tot atelier 
van van der Keilen werd ingericht, en waarvoor Qoddefroy 
eene vlak bij het raam geplaatste werktafel uit het deksel 
eener kist vervaardigde. Eene kleinere kamer, aan de voorzijde 
van het atelier palende, met een ingang zonder deur, diende 
tot slaapkamer voor Veth en van der Keilen, en eene ge- 



Digitized by 



Google 



30y 

heel daaraan beantwoordende aan de achterzüde van het 
atelier was tot slaapkamer van Qoddefroy en bergkamer 
der hem toebetrouwde goederen ingencht. Tot het drijven 
van handel vertoonden zich de inboorlingen voor het raam. 

Aan de linkerz\ide van het huisvertrek, maar daarvan 
geheel door een muur afgesloten, was de van voren open 
stal, waarin des nachts de beide paarden stonden, die meestal 
's morgens vroeg de weide ingingen. Aan den stal grensden 
een magazijn en een bewaarplaats voor de tuigen, jukken, 
kappen en verdere tot de kar behoorende losse stukken, op 
dezelfde wjjze als de beide slaapkamers aan het atelier. 
Aan het geheele huis waren slechts vijf kleine ramen, met 
houten luiken gesloten, te weten : aan het magazijn, aan 
de huiskamer, aan de beide slaapkamers en aan het atelier, 
en vijf deuren met hangsloten, waarvan vier rechtstreeks 
naar buiten voerden. Het erf was afgesloten door dicht- 
gegroeid doorngewas, met een drietal hekken tot ingang. 
De ledige kar werd aanvankelijk ter zijde van het huis ge- 
plaatst, om later, ten behoeve der vertimmering, naar eene 
overdekte houten loods achter het huis te worden overgebracht. 
De ossen waren bij een of meer boeren besteed, ofschoon Veth 
toch in een der hoeken van het erf een veekraal had laten 
afschieten. Een klein deel van den woesten tuingrond had 
hü met Goddefroy omgespit en tot vijf beddingen gemaakt, 
die hij met zaden van bloemen en groenten, uit Holland 
medegebracht, bezaaide. Daarvan is echter niets opgekomen ; 
ook toen Goddefroy later te Humpata terugkwam, was er 
niets van te bespeuren. 

Den twaalfden Februari was dit alles onder toenemende 
beterschap van Veth gereedgekomen. Inmiddels was reeds den 
^«n met de vertimmering van de kar aangevangen, die niet 
alleen reparatie behoefde, maar geheel uit elkander moest wor- 



Digitized by 



Google 



310 

den genomen om in al hare onderdeelen verkleind te worden, 
zoodat zU een halven meter smaller en de kap aanmerkeiyk 
lager werd. Het grootste bezwaar zou het Ijzerwerk hebben op- 
geleverd, vooral de as, waarvan een stuk middenuit weggeno- 
men en dan de uiteinden weder aaneen gesmeed moesten wor- 
den, indien men hiervoor niet de hulp van Grobbelaar, die het 
smldshandwerk wèl verstond, had kunnen inroepen. Maar 
de hulp van timmerlieden was in het geheel niet te beko- 
men, en alle verandering aan het houtwerk moest door 
Veth zelven, die van verschillende ambachten genoeg ver- 
stond om zich te kunnen redden, met behulp van Gk>ddefroy, 
worden uitgevoerd. Het werk vorderde goed, maar de dSLge^ 
lyksche handenarbeid was te zwaar voor zUne verzwakte 
krachten. Den 278*0» Februari werd een nieuw trektouw 
gemaakt, en den 2^^^ Maart werd het yzerwerk van den 
smid teruggebracht. Den 7den Maart werden eenige ossen 
geruild en acht nieuwe bygekocht Den 14deD Maart waa 
de kar geheel gereed, en ofschoon deze en gene er nog^ 
vrtj wat op had aan te merken, Veth was tevreden, en 
zou niet geaarzeld hebben de reis naar Benguella op dei> 
15den Maart, den sinds lang bepaalden dag, te ondernemen,, 
indien hy niet, na reeds op den 2l8ten Februari wat koorta 
te hebben gehad, op den lOden Maart ziek te bed had moe- 
ten biyven liggen, en een diarrhee, met p^n in de zyde 
en ontlasting van siym en bloeddeelen gepaard, en die hy te 
vergeefs door het gebruik van laudanum poogde te bestryden,. 
de eerste teekenen had vertoond van de ingewandsziekte^ 
waaraan hy weinige weken later bezweek, en die, volgens de 
meening van de bewoners dier streken, ook van Frère Narcis- 
se, het gevolg is van dehierzoogevaariykebinnenkoortsen. 
Dat er werkeiyk verband bestond tusschen deze dysenterie 
en de koortsen die Veth op de reis van Mossamedes naar 



Digitized by 



Google 



311 

Humpata hadden geteisterd, is wel ontwijfelbaar; maar 
Veth's vrienden te Mossamedes, tot wie de tyding van z^ne 
ziekte op de reis was doorgedrongen, en die zich ernstig daar- 
over verontrust hadden, waren daarentegen zeer verheugd 
geweest over z^ne behouden aankomst te Humpata, en had* 
den hem reeds als volkomen hersteld aangemerkt. Dit 
bleek Veth uit een brief van Hodlster, geschreven te Mos- 
samedes den 4den Februari, waarin deze hem meldde, dat hij 
reeds voor eenige dagen, gezond en tevreden over zün uit- 
stapje naar het binnenland, te Mossamedes was teruggeko- 
men, en thans binnen drie dagen weder naar het Noorden 
zou afreizen. Hü gaf, biJ vele dankbetuiging voor de diensten 
die Veth hem bewezen had, rekenschap van verscheidene 
commissies die hy voor hem had uitgevoerd, maar zag zich 
verplicht te verklaren dat htj aan züne belofte om een der 
jonge honden, door Veth achtergelaten, voor hem naar 
Benguella mede te nemen, niet voldoen kon, omdat beide ge- 
durende zün afwezen gestolen waren. Zoo werd Veth ook ten 
opzichte zijner honden bestendig door het ongeluk vervolgd. 

Terwyi hy door den arbeid aan de kar, afgewisseld door 
dageiyksche meteorologische waarnemingen, wandelingen 
die hem in staat stelden van der Keilen s collectie met 
eenige insecten te vermeerderen, en nu en dan een rit 
te paard, zooals op den 3den en 4den Maart naar Huïlla 
en terug, werd bezig gehouden, nam van der Keilen deel 
aan een grooteren tocht, die hem van den 18den Februari 
tot den ISden Maart van Humpata verwyderd hield. Die 
tocht hing samen met de zoogenaamde Cubango-commissie, 
die ook in andere opzichten in de plannen en verrichtingen 
onzer reizigers ingreep. 

Den 26»ten Februari schreef Veth aan zyn vader: „Op het 
oogenblik is het lang niet zeker dat de boeren hier zullen 



Digitized by 



Google 



312 

bUJven wonen ; maar zeer waarschünltjk trekken zy in noord- 
oostelijke richting, waar het land in vele opzichten gunsti- 
ger en beter schynt te zyn." Inderdaad was niemand hunner 
overtuigd, dat Humpata op den duur eene geschikte verblijf- 
plaats voor hen zyn zou. Z\) die aan den rugwaartschen 
trek naar de Transvaal in 1883 geen deel hadden genomen, 
hadden zich alleen onthouden omdat ztj meer heil van een 
trek in andere richting verwachtten. Het portugeesche Grou- 
vernement, dat de boeren niet gaarne geheel verliezen wilde, 
en bovendien fluks elke gelegenheid aangreep om zyn ge- 
zag in de binnenlanden uit te breiden en te bevestigen, 
begunstigde dit streven, en met zijne medewerking zonden 
de boeren reeds in 1884 eene commissie van voortrekkers 
uit, om het land aan de overzijde der Cunene, tusschen 
deze en de Cubango- of Okavango-rivier gelegen, te gaan 
onderzoeken. Hier vonden ztj in Amboöllaland eene streek 
die hun byzonder geschikt voorkwam, doorsneden door vele 
riviertjes en bedekt met goed gras, zoo zelfs dat de negers daar 
groote kudden vee hielden. Ook hadden zy opgemerkt, dat 
die streek ryk aan metalen was, en meenden zy zelfs daar 
twee goudmynen te hebben ontdekt Deze goede berichten 
noopten nu het Gouvernement een onderzoek op grooter 
schaal te doen instellen, en tevens in Amboëlla-land een 
fortje te doen oprichten en de portugeesche vlag te doen 
hyschen. Aan het hoofd der commissie of, zoo men wil, 
expeditie, werd de Paiva, de Chefe van Humpata, gesteld. 
Met hem gingen eenige der aanzieniykste boeren met hunne 
ossenwagens en 200 è, 300 zwarte soldaten, die men even- 
goed had kunnen achterwege laten, en Veth leende aan den 
chef, op zyn verzoek, zyne draagbare Berthon-boot, die h\] 
wellicht wyzer gedaan had voor eigen gebruik op zyne 
voorgenomen reis naar Benguella te bewaren. De medetrek- 



Digitized by 



Google 



313 

kende boeren ontvingen van Gouvernementswege, als huur 
voor hunne wagens en ossen f 12, en voor lederen man 
f 2.50 per dag. Zoo groot was de verwachting omtrent de 
uitkomsten dezer expeditie, dat z\j ook in de Transvaal zelve 
weerklank vond, en gedurende hare afwezigheid van Humpata 
de kommandant der boeren, Gerrit van de Merwe, brieven 
ontving, meldende, dat, in geval het nader onderzoek tot een 
trek in de richting der Cubango mocht leiden, vele Transvalers 
geneigd waren zich daarb^ aan te sluiten, en dat zich reeds 
eene commissie had gevormd om de zaak voor te bereiden. 
Onder andere werd hem de vraag voorgelegd, of hü het 
voor hen mogelijk achtte om zonder groote verliezen over 
land naar deze streken te reizen, dan of hy hun aanraadde 
per schip naar Mossamedes te gaan. 

De Cubango-commissie vertrok van Humpata den ISd^n 
Februari en sloeg den weg in naar Quipungo, dat in noord- 
oostelijke richting omstreeks 140 kilometers van Humpata 
verwijderd is; vandaar gaat dan de weg ongeveer tachtig 
kilometers meer recht oostwaarts naar het fort Luceque, 
waar de Cunene wordt overgetrokken. Van der Keilen had 
verlof gevraagd en verkregen, om de boeren tot Quipungo 
te vergezellen. Jammer dat hy van dezen tocht niets anders 
mededeelt dan een paar nogal sterk gekleurde jachtavon- 
turen. Vooreerst schoot hy er een koedoe {Strepsiceroa kudu), 
eene der grootste en schoonste antilopensoorten, zweemende 
naar een eland, maar kleiner en slanker, en prijkende met 
spiraalvormige horens van verbazende lengte. Er bevindt 
zich thans in den zoölogischen tuin te Londen een levend 
mannelijk exemplaar, tot dusver een zeldzaam verschijnsel 
in Europa, welks hoorns op eene lengte van omstreeks vier 
voet geschat worden (^). Van der Keilen maakt die van zijn 

(1) Zie Graphic van 1 Mei 1886, p. 468. 



Digitized by 



Google 



314 

exemplaar, waarsch^nltJk niet zonder eenige overdryving, 
nog twee voet langer. 

Ook schünt deze streek zeer r^k aan leeuwen te zyn. Een 
zag hü er van aangezicht tot aangezicht, die juist een zjjner 
honden wilde bespringen. Het was avond en h\j was in 
de voorste kar gaan liggen om te slapen ; maar nauwe- 
lijks was hU ingesluimerd, toen het hevig en angstig geblaf 
der honden hem wekte. Ook de ossen, die aan den wagen 
gebonden waren, rukten zich los en vluchtten onder een 
vreeseHJk geloei. Van der Keilen sprong op, greep zUn ge- 
weer en zag den leeuw op niet veel meer dan 15 passen 
vóór zich. Door die plotselinge verschijning verbluft, snelde 
het dier met groote sprongen weg, en de hem nagezonden 
kogels misten het doel, daar het te donker was om te mikken. 
Toen hU later tot den aanval terugkeerde, waren v. d. Keilen 
en ztJne reismakkers op hunne hoede, en telkens werd h\j door 
hunne schoten verdreven. 

In een anderen nacht brulden een zestal leeuwen zoo 
geweldig om het kamp, dat de wagens er van trilden. Zelfe 
het opkomend zonlicht kon hen niet verdrijven: het was elf 
uren eer dat machtig gebrul ophield, waarnaar mensch en 
dier in ademlooze stilte luisterden, zich bewust van de na- 
bijheid van een groot gevaar. 

Van der Keilen keerde den 13den Maart, den 258ten dag 
na zfln vertrek, te Humpata terug. Hil had voor zyne zoölo- 
gische collectie niet veel opgedaan, maar bracht eenige 
ethnologische voorwei*pen mede voor de verzameling van 
Goddefroy. De aanblik van Veth vervulde hem met deernis 
en onrust ; hy vond hem veel zieker terug dan hy hem ver- 
laten had. Maar in weerwil van zijn ItJden was hU met de 
kar en de verdere toebereidselen klaar gekomen en had de 
afreis stellig op den 17den Maart bepaald. 



Digitized by 



Google 



3i5 

Met een paar woorden willen wy hier aanstippen hoe het met 
de Cubango-comraissie afliep. Zy keerde terug omstreeks het 
tijdstip (24 Juni 1886) waarop ook Goddefroy en van der 
Keilen van de reis naar Benguella te Humpata terugkwa- 
men. Zy had niets dan teleurstelling opgeleverd. Ieder was 
overtuigd dat ztj niets was geweest dan een Ijdele vertoo- 
ning. Gronden voor kolonisatie geschikt waren niet gevon- 
den, van het onder het portugeesch gezag brengen van 
Amboëlla-land was niets gekomen, omdat men had ingezien 
geene toereikende macht te bezitten om de forten, waar- 
mede men het land in bedwang wilde houden, tegen eene 
kwaadwillige bevolking te beschermen. Het eenige van be- 
teekenis wat men verricht had, was de bestraffing van een 
negerkoninkje O, in wiens gebied een moord aan eenfran- 
schen reiziger was gepleegd. Maar die overwinning had men 
alleen aan de boeren te danken, daar de zwarte soldaten 
opnieuw bewezen hadden, meer het gevaar dan de weerbaar- 
heid te verhoogen. De Berthon-boot, die Veth aan den kom- 
mandant der expeditie geleend had, was zwaar beschadigd, 
maar is door de Regeering ongeveer tegen den kostenden 
prUs aangekocht. 

Keeren wy thanstotonzereizigers terug, die, de algemeene 
kennis van den staat van land en volk daargelaten, welke 
toch btj iedere reis in weinig bekende streken een gewich- 
tige factor is, tot dusver al zeer weinig resultaten konden 



(1) Op een schetskaartje van v. d. Keilen heet het land van dit vorstje 
Tendie en ligt het juist op de plaats waar op de meeste kaarten Fétnde 
ligt, nameligk op den linkeroever der Ctinene, byna tegenover Luceque, 
maar wat noordemker. Zon van der Keilen ook in eenig geschreven bericht 
de F met de T verwisseld hebben gevonden ? Den vermoorden reiziger noemt 
hij de Vogel, maar dien ktinuen w\| in het geheel niet thuis brengen. 



Digitized by 



Google 



316 

aanwezen, op wetenschappeiyk gebied verkregen. Niemand 
gevoelde en betreurde dit meer dan Veth. Den 278ten Febru- 
ari reeds had hU daarover een brief geschreven aan het 
Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, waaruit wyhet 
volgende meenen te moeten aanhalen : 

„Hoewel de weg tusschen Mossamedes en Humpata reeds 
driemaal door mü bereden is, werd hü toch nog niet behoorlgk 
door mü opgenomen. Twee malen was ik te paard, maar 
toen wilde ik liever wachten totdat ik de reis met myne 
kar zou kunnen doen, omdat dan de opneming zooveel ze- 
kerder zou kunnen geschieden ; en toen ik later den weg 
per kar aflegde, had ik gedurende den geheelen duur dier 
reis zulke zware koortsen, dat ik niet in staat was iets 
uit te voeren. 

„Hier te Humpata heb ik ook nog geene gelegenheid gehad 
iets van belang te verrichten. De eerste dagen was ik te 
zwak om mU van mijn bed te verhefifen ; daarna waren er 
vele werkzaamheden aan de inrichting mijner woning ver- 
bonden, en thans z^n er weder vele toebereidselen voor den 
tocht naar Benguella te maken. Daarbij is het weder van 
dien aard dat het alle astronomische werkzaamheden onmo- 
gelijk maakt. Ik moet mij dus bepalen tot het doen van 
meteorologische waarnemingen en tot het verzamelen op 
zoölogisch en ethnologisch gebied. Mijne astronomische in- 
strumenten ziin gelukkig alle goed overgekomen, maar van 
mijne meteorologische zijn er vele, waaronder een maximum- 
en minimum-thermometer en een barometer gebroken." 

Thans stelde htj zich voor in de eerste plaats den weg 
van Humpata naar Benguella in kaart te brengen, en als 
hü, na ruim twee maanden terug was, de ligging dier plaats 
nauwkeurig te bepalen, omdat dan, na het einde van den 
regentüd, wolkelooze hemels mochten verwacht worden ; ver- 



Digitized by 



Google 



317 

volgens in Juni een tocht oostwaarts te doen, die zich over 
de Cunene zoo hü hoopte tot de Cubango of Okavango zou 
uitstrekken, en waarop hy de plaatsbepalingen niet zou verge- 
ten ; en eindelijk, wanneer h\] van dien tocht in December was 
teruggekomen en ztjne ossen zich genoegzaam van de vermoeie- 
nissen hersteld hadden, naar Mossamedes weder te keeren 
om dan ook den weg derwaarts nauwkeurig in kaart te bren- 
gen. Daarna zou spoedig de regentijd weder ztjn aangebroken» 
die geene grootere tochten veroorloofde ; maar hü vleide zich 
dien tfld te kunnen gebruiken om voor een korte poos het 
Vaderland en zijne vrienden te gaan wederzien, waarna 
hij hoopte met nieuwen moed tot zün arbeidsveld in Afrika 
te kunnen terugkeeren. Men verbaast zich al die plannen 
voor de toekomst kalm te zien uiteenzetten door iemand 
wiens gezondheid reeds onherstelbaar geknakt was. 

Over de ethnplogische werkzaamheid van Goddefroy toonde 
Veth zich bijzonder tevreden. Deze had, zoo schreef hy, met 
groote viyt verzameld, en alles zoo keurig verpakt en zorg- 
vuldig beschreven, dat zeker slechts zelden eene zoo goede 
verzameling in zoo korten tjjd op reis was bijeengebracht. 
Die lof is zeker verdiend, maar hy is niet op de schoonheid 
der verzamelde voorwerpen toepasseiyk ; want alles wat de 
Mondombes vervaardigen getuigt van een uiterst laag stand- 
punt van kunstsmaak en beschaving. Doch op dit punt 
zullen wy gelegenheid hebben later terug te komen. 

Ook van der Keilen kon allengs ruimer en belangryker 
verzamelingen voor het Leidsch Museum van Natuuriyke 
Historie afzenden, en Wat hy zond verdiende steeds lof voor 
de uitmuntende verzorging : alles zag er zoo frisch uit alsof 
het pas gevangen was. De kinderen der boeren brachten 
gedurig door hen gevangen insecten aan, en een paar jonge 
lieden schoten vogels ; natuuriyk werd hun y ver door kleine 



Digitized by 



Google 



318 

belooningen geprikkeld. Van zijne komst te Humpata tot 
aan z^n vertrek naar Quipungo, of juister gezegd van den 
8«teö tot den loden Februari, verkreeg hy drie zoogdieren 
{Erinaceus frontcUis^ Lepus saxcUüia en Sciurus congicus) en 
22 vogels, die gezamenlijk met de te Mossamedes verzamelde 
vogels naar Europa verzonden zijn. Wy zullen ze hier niet 
opnoemen omdat zij toch op verre na geene volledige voor- 
stelling van de avifauna van Humpata zouden geven. Van 
hetgeen door van der Keilen op de reis naar Benguella en 
na zijn terugkomst te Humpata gevangen is, zijn ons geene 
gedetailleerde opgaven bekend, behalve een lijstje van 22 
kleine zoogdieren, waaronder 13 exemplaren van MtLS vittcUm, 
die hij van 8 Juni tot 2 Juli 1885 te Humpata machtig werd. 
Bij diezelfde bezending schijnt hij ook alle reptilién (78 stuks) 
en visschen (54 stuks) gevoegd te hebben, die hij na het 
vertrek van Banana gevangen had ; maar voor zoover ons 
bekend is, werd nog niets daarvan aan een nauwkeurig 
onderzoek onderworpen. Ook na dien tijd is van der Keilen 
met verzamelen voortgegaan, en zijn bezendingen ook van 
grootere zoogdieren voor het Museum van hem ontvan- 
gen. C) 

Ook op het gebied, van entomologie is te Humpata veel 
verzameld. De vlinderfauna schijnt in deze streken van Afrika 
niet zeer rijk te zijn ; toch werd te midden der vrfl talrijke 
exemplaren van reeds bekende soorten door onzen beroemden 
lepidopteroloog, den Heer P. C. T. Snellen, ééne merkwaardige 
nieuwe soort gevonden, eene reusachtige syntomide, waaraan 
' *1 den naam van Automolis Kelleni gaf. Maar zeer rijk was de 



1) Eene volledige lijst van alle van het begin der reis tot ongeveer het 
ide van 1886 door v. d. Keilen verzamelde zoogdieren (27 soorten) geeft 
. F. A. Jentink in Notes front the Leyden Museum, IX, p. 171—180. 



Digitized by 



Google 



319 

oogst van coleoptera. Tot dusverre ztjn in deNoteafromihe 
Leyden Museum nagenoeg 60 nieuwe soorten, van Veth's 
expeditie afkomstig, beschreven, en daaronder ztjn 40 soorten 
gevangen te Humpata. Toch is de veraameling meer rtjk in 
individuen van dezelfde soort dan in soorten, en men zou 
haast zeggen, dat zü het bewijs levert dat de mestkevers 
(Aieuchus. Grymnopleurus, Copris, Onüis, Omiicellus, Onthopha- 
gus) bijzonder in den smaak der verzamelaars vielen, daar 
deze zoowel in soorten als in individuen verreweg het over- 
vloedigst vertegenwoordigd ztJn. De Heer van Lansberge, die 
aan de beschrijving der nieuwe keversoorten het grootste aan- 
deel heeft gehad, heeft zich beijverd hulde aan de verzamelaars 
te brengen door vijf soorten naar Veth en vier naar van der 
Keilen te noemen. Ook de heer Régimbart heeft aan eene 
nieuwe gyrinide den naam van AuLonogyrus Fe^/ii gegeven. 

De reden waarom Veth thans in de eerste plaats Ben- 
guella wilde bezoeken, en, in weerwil der groote bezwaren 
daaraan verbonden , dien tocht over land wilde maken, 
was gelegen in de plannen die hiJ had opgevat om de boeren 
in hunne moeielijkheden te helpen, en tevens voor zich zei ven 
de middelen te scheppen om een langer verblijf in Afrika 
mogelijk te maken. Een uittreksel uit een eigenhandigen brief, 
door hem den 8«ten April, d. i. drie dagen na zijn aankomst, 
te Benguella geschreven, zal ons het best hieromtrent 
inlichten. De brief was gericht aan zijn neef, den Heer 
H. Veth G.Hzn. te Dordrecht, die hem, zoo hij meende, in 
zQne hoedanigheid van handelaar in ijzerwaren, gaarne in 
zyne plannen zou behulpzaam zijn. Het begin van dien 
brief luidde als volgt. 

,GiJ weet misschien dat te Humpata, waar ik mij, eenige 
weken geleden, met der woon gevestigd heb, en waar ik 
waarschijnlijk de eerste jaren zal blijven, eene kolonie Trans- 



Digitized by 



Google 



320 

vaalsche boeren verblyf houdt, die reeds sedert twee è, drie 
jaren daar wonen en reeds vóór acht k tien jaren de Trans- 
vaal hebben verlaten. 

,Het gevolg is dat z\] behoefte hebben aan vele zaken, 
die zU vroeger uit de Kaapkolonie ontvingen, maar die zy 
bü de portugeesche handelaars öf in het geheel niet, öf van 
zoo slechte qualiteit vinden, dat z\j nagenoeg onbruikbaar 
zün, terwyi zU er buitensporige prijzen voor te betalen 
hebben. Dit is porzaak dat zQ mij reeds verzocht hebben 
vele zaken te laten overkomen, waaronder vooral diverse 
tjzerwaren, en in de eerste plaats wagenassen en wielban- 
den, waaraan zU groot gebrek hebben. 

„Nu is echter het geld schaarsch te Humpata en er is weinig 
middel voor de boeren om er aan te komen. Ik wil daar- 
om trachten door middel van ruil in hunne behoeften te 
voorzien. Maar hiervoor is noodig dat ik een patent als 
handelaar neem, zoodat ik mij kan laten betalen in huiden, 
ivoor, was enz., om dan die waren naar de kust te voeren 
en hier te Benguella over te doen aan de faktorie der Nieuwe 
Afrikaansche Handelsvennootschap te Rotterdam. Wel is de 
weg van Humpata hierheen lang en bezwaarlijk, maar ik 
heb de reis dan toch [men herinnere zich dat de brief ge- 
schreven werd, nadat de mogelijkheid van den tocht fei- 
telijk was gebleken] met mijn eigen ossenkar, zonder bij- 
zondere tegenspoeden, in 18 dagen afgelegd, en hoop dit 
een volgenden keer door betere bekendheid met den weg en 
de waterplaatsen in 14 dagen te kunnen doen, en later wel- 
licht nog spoediger, daar de weg door het gebruik steeds 
beter wordt." 

Nu volgen de bijzonderheden der bestelling, waarin wij ons 
hier niet behoeven te verdiepen, maar die in alles zooveel 
mogelijk overeenkwamen met hetgeen met de boeren was 



Digitized by 



Google 



32i 

afgesproken. „Valt deze bestelling goed uit," met deze woor- 
den wordt de behandeling van dit onderwerp gesloten, „en 
ondervind ik daarby geene tegenspoeden, zoodat ik voor 
mtjne moeite en risico behoorlijk betaald word, dan twtjfel 
ik niet of ik zal tamelijk geregeld vrj) belangrijke bestellin- 
gen van yzerwaren kunnen doen." 

De opneming van den weg naar Benguella had dus niet 
enkel een wetenschappeiyk, maar vooral ook een gewichtig 
praktisch doel, in de eerste plaats voor de boeren, maar toch 
ook voorVeth zelven, die, na al wat hU ondervonden had, de 
europeesche maatschappij wel wat moede was, en nog de illu- 
sie koesterde, dat hü in Afrika door den handel het middel 
zou vinden tot een vrij en onafhankelijk, met zijne wenschen 
en neigingen overeenkomend leven. Wij hoorden reeds de 
uitdrukking zijner tevredenheid, toen hij van zyn eersten 
tocht naar Humpata te Mossamedes was teruggekeerd ^), en 
hooren nog den weerklank dier stemming inden, drie maan- 
den later, na zooveel treurige ervaringen, uit Benguella ge- 
schreven brief, in de woorden : „Het land heeft hier vele 
gebreken, evenals zijne bewoners, maar toch bevalt het mij 
hier beter dan in eenig ander land dat ik bezocht heb, en 
hoop ik alleen dat mijne gezondheid het toe zal laten, dat 
ik eenige jaren hier blijf ©n behoorlijk in mijne behoeften 
voorzie." 

Maar nu rest er nog ééne vraag ; het is deze : waarom 
Veth juist {wM, zonder een dag verder uitstel, de reis naar 
Benguella wilde ondernemen, terwijl zijn gezondheidstoe- 
stand het zoo wenschelijk maakte, dat hiJ nog eenige rust 
nam en Humpata niet verliet alvorens volkomen her- 
steld te zijn. Die vraag is gemakkelijk te beantwoorden: 



1) Boyen, bl. 286. 

21 



Digitized by 



Google 



322 

hü wilde te Benguella zijn vóór het vertrek der eerste 
raallboot vandaar naar Banana, ten einde aan Goddefroy 
of van der Keilen gelegenheid te geven naar den Kongo- 
mond te reizen, en van Banana, behalve eenige andere goe- 
deren, gedeeltelijk voor den ruilhandel bestemd, ook de po- 
nies af te halen, waarvan vroeger gesproken is '), endiehï 
stellig verwachten mocht dat inmiddels uit Holland zou- 
den ztjn aangekomen. Ware Veth niet ter plaatse aanwezig 
geweest, er zouden zeker vele kosten en ongelegenheden 
voor hem daaruit zijn voortgevloeid. Ook hrer wasduseene 
reden ; de vraag is echter of het voor hem niet beter ge- 
weest ware, indien hlj zich niet door die reden had laten 
beheerschen. 

Hoe het zU, sedert de terugkomst van van der Keilen was 
de toestand van Veth niet verbeterd. Van portugeesche 
artsen wilde hü niet weten, kinine wilde h\j niet gebruiken, 
bewerende dat dit middel hem geen baat bracht ; maar het 
gebruik van laudanum, waarvan hy alleen heil verwachtte, 
bleef toch ook zonder gunstig gevolg. Zyne reisgenooten 
zagen met bezorgdheid den dag voor het vertrek bepaald 
met rasse schreden naderen, en poogden tevergeefs hun 
chef tot andere gedachten te brengen. De boeren, die veel 
van hem hielden en veel van hem verwachtten, smeekten 
hem niet te gaan, maar vermochten evenmin zyn onwrik- 
baar besluit te breken. Den 16^«" Maart, bij de godsdienst- 
oefening, smeekte P. van de Merwe, die als voorganger fun- 
geerde, Gods zegen af over de moeieiyke reis die Veth ging 
ondernemen, en bad dat het den Almachtige mocht behagen 
hem gezond in hun midden terug te voeren. 

De 16^^ brak aan. De afreis zou den volgenden dag plaats 



1) BI. 241. 



Digitized by 



Google 



323 

^hebben. Beterschap was er nog niet. Goddefroy werd hoe 
langer hoe angstiger. Hg verzocht de boeren Veth dringend 
aan te raden z\jne reis eenigen tijd uit te stellen, zonder op 

-zyn gezondheidstoestand te zinspelen. De boeren wisten er 
van meê te spreken. Twee jaren geleden hadden eenigen 

(hunner zelven den tocht naar Benguella ondernomen. Om 

"den volkomen ongebaanden weg terug te vinden, hadden zy 
van vele boomen een stukje schors afgekapt., ten einde de 

•ontbloote plek als kenmerk te doen dienen. Zü hadden on- 
telbare boomen moeten kappen. Z\] hadden slechts twee 

■dagen te Benguella vertoefd, en toch waren er zoovele ossen 
ziek geworden, dat zy zich genoodzaakt hadden gevonden 
eenige wagens achter te laten. Ofschoon het toen de ge- 
zondste tyd was geweest, hadden zy toch veel met ziekten 
moeten kampen. En hoeveel gunstiger waren niet hunne 

•omstandigheden geweest, door de talrykheid van hun gezel- 
schap, waardoor de een den ander kon helpen! Deze be- 
weerde dat er, wegens den nog voortdurenden regentyd, te 
veel water en te sterke stroom in de Kalahangka zou zyn 
om die rivier te kunnen doorwaden ; gene hield vol 

•dat de reizigers in dit seizoen zware ziekten zouden oploo- 

,pen en al hun vee verliezen. Maar niets mocht baten ; koel- 
weg gaf Veth ten antwoord, dat de reis op den 17^«" bepaald 
was en dat geene zwarigheden daarin verandering konden 
brengen; en aan zyne relsgenooten voerde hy te gemoet: 
„wy gaan met de kar, al komt maar één van ons drieën er 
door ; maar ik wil niemand dwingen ! Wilt gy tehuis biyven, 
dan ga ik alleen." 

Intusschen waren de toebereidselen gemaakt. Frans, of- 
schoon met het pad niet bekend, werd ook voor dezen tocht 
aangenomen tegen een loon van f 2.50 per* dag en verder 
alles vry. Wy hebben reeds gezien dat het getal der ossen 



Digitized by 



Google 



324 

vermeerderd was en de minder goede voor betere verruild 
waren. In het geheel waren er nu 28, waarvan 3 te Hum- 
pata zouden achterbiyven, en de overige twintig, allen door 
lange rust en goede verpleging gezond en sterk, mede naar 
Benguella zouden gaan. Z\] moesten nog gedeeltel^k op den 
weg naar HuïUa bü de boeren van wie ze gekocht of aan 
wie ze in bewaring gegeven waren, worden afgehaald. Ook 
de beide paarden zouden de reis medemaken; zoo ook de 
hond Flik, de eenige die nog aan Veth was overgebleven^ 
en een tweede dien v. d. Keilen van een boer voor een 
paar hooge laarzen had ingeruild. Qoddefroy had reeds te 
voren eene goede hoeveelheid gedroogd vleesch gekocht en 
zorgde nu ook voor de verdere levensmiddelen op de reis- 
In het huis bleef een der boeren, P. J. de Valier genaamd, 
als huisbewaarder achter, tegen eene belooning van f 12' 
per maand, terwijl een paar vertrekken voor hem ter bewo- 
ning werden ingeruimd. 

Des morgens vanden ITden voelde Veth, hoewel zeer zwak,, 
zich iets beter en onderhandelde zelfs in persoon met den- 
portugeeschen koopman Alexander over de overneming van 
een jongen, dien hij ten slotte met jff 8 betaalde. De pr|js 
was veel te hoog, maar de behoefte was dringend. Het plan 
was namelijk dat slechts 12 k 14 ossen vóór de kar zouden 
gespannen worden, en de overige als reserve los zouden 
medeloopen. Maar daarvoor was een drijver noodig. De niéuwe- 
jongen, Januari gedoopt, zou als zoodanig dienst doen, ter- 
wijl Polio de betrekking van voorlooper zou waarnemen. 
Daar er vele goederen van Benguella moesten worden mede- 
gevoerd, werd voor de uitreis slechts het allemoodigste mee- 
genomen. Zelfs de astronomische instrumenten en de pho- 
tographie-toestel moesten, wegens de gevaren aan den tocht 
verbonden, achterwege blijven. Goddefroy wien de zorg voor 



Digitized by 



Google 



325 

<le lading was opgedragen, maakte voor zyn chef in 
■de best mogelyke ligplaats, en werd door dezen uii 
met een revolver, een Beaumont-geweer eneendubb 
tiagelgeweer. Veth had nu wel wat berouw over d< 
groote goedhartigheid die hem verleid had de Bertho 
juist nu htj ze zelf misschien het meest zou noodig l 
^an de Paiva te leenen. 



Digitized by 



Google 



ACHTSTE HOOFDSTUK. 



Ontmoetiugeu op deu weg vau Hampata naar Huïlla. — Laat- 
ste verbiyf te HaïUa. — Overnachting bg het scheidiugspuut 
der wegen naar MosMimedes en Qaillengues. — De hoii(f 
Matjan terechtgebracht. — Het overtrekken der Lubango-rivier. — 
De weg naar QuiUengues. — Overstijging van het Munda-gebergte.- 
De vlakte van QuiUengues. — Mondombe's alJaar. ~ De ver- 
schillende stammen van inboorlingen in Mossamedes en Ben- 
guella. — Kleeding, wapenen en tooi der Moudombe's. * Han 
godsdienstbegrippen, roaatschappelyke toestand en taal. — De ossen- 
verloren en weergevonden. — Fazenda's te QuiUengues. — De- 
hond Flik vermist — De kar omgevallen en de bak verbrijzeld. 
— Goed onthaal bij een portugeeschen landheer. — Meer in- 
landsche bedienden aangenomen. — Het leven in de fiazenda*s. — 
De kar nog tweemaal omgestort en de kap weggenomen. — De- 
Coporolo-rivier. — Groot en klein ongedierte. — De hoek va» 
Kalahangka. — Quipupa. — Aankomst te Benguella. 

Reeds te 12 uren was alles gereed voor het vertrek, maar 
de koetsier Frans was niet op het appèl, en toen hyeinde- 
Hjk te halfvier voor den dag kwam, was hü zoo dronken- 
dat hö nauwelijks op de beenen kon staan. Echter warde» 
de ossen, ofschoon met eenige moeite, aangespannen en de 
kar in beweging gezet ; maar op den weg door het donv 
moest Frans ieder oogenblik hier nog afscheid en daar no^ 



Digitized by 



Google 



327 

een slokje nemen, waarom htj het bestuur van de kar aan 
een anderen Kaffer overdroeg, die evenwel weinig minder 
dronken was dan htj zelf. Veth en de z^nen hadden ook 
nog onderweg hier en daar een bekende vaarwel gezegden 
nog eenige inkoopen gedaan, zoodat het reeds nagenoeg 
donker was, toen de plaats van zekeren van der Wald (een 
naam dien vele hier gevestigde boeren dragen) bereikt 
werd, ofschoon ze nauwelijks een uur van Humpata ver- 
wijderd is. Btj dezen boer waren twee der ossen af te halen, 
die Veth tot aanvulling van ztjn gespan had gekocht. 
Veth's plan was geweest te Huïlla te overnachten, doch 
daarvoor was het thans veel te laat geworden, en men 
bleef dus waar men was, ofschoon Veth, die toch reeds met 
weerzin zUn vertrek had vertraagd, daar naar zyn inzien 
geen tfld meer te verliezen was, zich ergerde dat een dag 
schier nutteloos was voorbijgegaan. En toch was er eenig 
voordeel aan verbonden, want Frans herinnerde zich nu 
dat hij te Humpata twee honden had achtergelaten, waar- 
mede hij het geslonken aantal dezer op zulk eene reis zoo 
onmisbare dieren had willen versterken. Hij verzocht dus 
nog even naar Humpata terug te mogen keeren, wat, 
wegens den korten afstand, weinig bezwaar opleverde, 
en beloofde den volgenden morgen te zes uren te zullen 
terug zijn. De ervaring heeft de boeren geleerd, hoe licht 
het gebeurt, dat biJ de afreis Iets verzuimd of vergeten 
wordt, waaraan men eerst denkt als het herstel van den 
misslag door den groeten afstand zeer bezwaarlijk is ge- 
worden. Dit is, zooals Veth opmerkt, de reden, waarom zfl, 
als de omstandigheden het veroorlooven, hunne tochten 
steeds tegen den avond aanvangen, maar dan weldra halt 
houden, om met den nacht te rade te gaan, alvorens ziJ 
die in ernst voortzetten. 



Digitized by 



Google 



328 

Gelukkig hield Frans in zooverre zyn woord, dat hvj althans 
om zeven uren, en nu in nuchteren toestand, met zone 
honden kwam opdagen. De reis werd dus te acht uren voort- 
gezet naar het erf van een anderen boer, Gert Alberts ge- 
heeten, die eenige van Veth*s ossen in bewaring had. Hier 
verfrischten zich de reizigers met een kom melk en konden 
z\i eenige ponden boter machtig worden, te Humpata een 
even schaarsch als duur artikel. Met een volledig span 
ossen, twaalf vóór de kar en acht in reserve, kon nu de 
reis naar Huïlla worden voortgezet, welke plaats omstreeks 
den middag bereikt werd. In weerwil der ongunstige voor- 
spellingen had Veth den nacht rustig doorgebracht, en, hoe- 
wel nog zeer zwak, bevond hy zich dien dag merkelyk beter. 
Ook te Huïlla had hy enkele inkoopen te doen en wilde hij 
beproeven eenige negers te vinden, die hem op den weg naar 
Quillengues tot gidsen konden verstrekken, en ofschoon hy 
in dit laatste niet slaagde, kreeg hy van den Chefe van 
Huïlla de toezegging, dat h\j hem den volgenden morgen 
twee zwarte soldaten achterna zou zenden, die met den weg 
bekend waren en tevens brieven naar dien kant moesten 
overbrengen. Daarna ging hy tot een afscheidsbezoek naar 
de Katholieke Missie, maar toen h\), door Père Duparquei 
vergezeld, by zyne reisgenooten terugkeerde, was hj) zoo 
afgemat, dat hy een poos op den grond moest gaan liggen 
om op zyn verhaal te komen. Dit verhinderde echter niet 
dat de reis des avonds om zes uren werd hervat en voortge- 
zet tot negen uren, toen men het punt had bereikt waar 
e wegen naar Mossamedes en Quillengues zich scheiden, 
n dat wy boven, schoon niet zonder aarzeling, door den 
aam van Muninho Grande (*) hebben aangeduid. Hier zou 

(1) Zie bl. 226. 



Digitized by 



Google 



329 

de nacht worden dooi-gebracht, en ongeveer een uur na de 
aankomst zag men v, d. Keilen, dien Veth reeds te vier 
uren te paard van Huïlla had vooruitgezonden, mede aldaar 
verschijnen, tot eene aangename verrassing voor Goddefroy 
den hond matjan medebrengende, dien hij te Quipollo was 
kwijtgeraakt (M. Gedurende het verblijf te Humpata had 
Goddefroy reeds pogingen aangewend om hem terug te kra- 
gen, door aan eenige boeren, die eene vracht van Mossa- 
medes gingen halen, op te dragen zooveel mogelijk te onder- 
zoeken of de verlorene zich nog in die omstreken ophield. 
De boeren waren er werkelijk in geslaagd den hond op te 
vangen en hy was met hen gegaan tot de kolonie der 
Maderanen te Lubango. Daar hadden zü hem echter uit 
het oog verloren en vermoedelijk was hg er gebleven. Veth 
had toen dadeljjk het plan opgevat den hond zelf te gaan 
zoeken, doch was daarin door zjjne ziekte verhinderd ; maar 
te midden van al de drukten der afreis had hü zyn voorne- 
men niet uit het oog verloren, en in stilte van de diensten van 
van der Keilen gebruik gemaakt, om zyn anderen trouwen 
reisgenoot deze vreugde te bereiden. 

De nacht werd wederom rustig doorgebracht en Veth ont- 
waakte frisscher en krachtiger, zoodat hy aan vankei yk alle 
reden scheen te hebben om zich gelukkig te prijzen, dat hy 
zich niet van het plan tot de reis naar Benguella had laten 
afbrengen. Daar de plaats van hetnachtverbiyfgrasryk was, 
liet hy de ossen flink grazen, en in afwachting van de sol- 
daten, die hem den weg zouden wyzen, hield hy zich bezig 
met het verpakken der kar, dat dringend noodig was geble- 
ken. Toen hy echter te elf uren daarmede gereed was, en 
geene soldaten waren opgedaagd, besloot hy maar zonder 
hen op marsch te gaan, vertrouwende dat hy ook zonder 

(1) Zie bl. 258. 



Digitized by 



Google 



830 

hunne hulp den weg wel zou kunnen vinden. „Waarschijn- 
lijk", zegt hij „is de chef nooit van plan geweest de soldaten 
te zenden." Inderdaad had hü al nu en dan kunnen merken, 
dat de vriendeiykheid der Portugeezen vaak meer in woorden 
dan in daden bestaat, en zelfs stellige beloften niet alttjd 
worden nagekomen. Dit is een slecht gevolg van de zucht 
om ieder tevreden te stellen: „on a toujours les défautsde 
ses qualités." Met een halte van ongeveer een uur werd de 
tocht langs een vrij goeden weg tot vijf uren voortgezet, 
toen men stuitte tegen de Lubango-rivier. Het was te laat 
om haar nu nog over te trekken, en de nacht werd nog aan 
deze zijde doorgebracht. Dien dag had Veth een aanvang 
gemaakt met geregelde topographische waarnemingen. Zij 
werden voortgezet tot den 5^eö April, den dag der aankomst 
te Benguella; maar daar hij ze slechts voor eigen gebruik 
had opgeteekend en op vele punten op de terugreis had willen 
aanvullen, kunnen zij voor de kennis van den afgelegden 
weg slechts geringe diensten bewijzen. 

De overtocht, of juister doortocht, der rivier werd den 20«*«» 
Maart omstreeks 8 uren aangevangen. De rivier heeft lage 
oevers, en het aangrenzend terrein is, tot een afstand van 
een paar honderd schreden van haar bed, begroeid met 
riet, dat tot 3 ^ 4 meters lang is. In den regentijd kan de 
rivier zoo sterk zwellen, dat ziJ hare oevers aanmerkelijk 
overschrijdt, zoodat ook bij lageren waterstand moerassen 
en modderpoelen overblijven. Het water was thans ongeveer 
een meter diep, en werd eerst door van der Keilen met de 
paarden overgezwommen, waarna hij terugkeerde om, voor 
de ossen uit zwemmende, ook den wagen naar den overkant 
te brengen. Daar het water tot in den wagen drong, werden 
de onderste goedereni een weinig nat, terwijl een koekenpan, 
uit den bak onder den wagen weggespoeld, verloren ging. 



Digitized by 



Google 



331 

Dit was de eenige tegenspoed btj deze doorwading eener 
rivier, die onder alle rivieren die zich onzen reizigers op den 
tocht naar Benguella in den weg zouden stellen, alleen by 
de Coporolo in belangrijkheid achterstaat Van de kroko- 
dillen, die, naar men zegt, in de Lubango-rivier huizen, had 
men niets bespeurd. 

De afstand tusschen de plaats waar de Lubango doorwaad 
werd en Quillengues zal in rechte l\jn ruim 100 kilometers 
bedragen, maar werd voor Veth in werkelijkheid veel lan- 
ger omdat het tusschenliggend terrein grootendeels door 
het gebergte Serra Munda bedekt is, en lange omwegen on- 
vermydelijk waren. Veth besteedde daaraan 6 dagen (20—25 
Maart), wat niet te verwonderen is wanneer w^ bedenken, 
dat er van een eenigszins gebaanden weg volstrekt geen 
sprake kon z^ln en dat ht) by gebrek van gidsen zelf zyn 
pad moest zoeken, 't Is waar, dat hem een paar jaren vroe- 
ger eenige boeren van Humpata, de aanwijzingen der negers 
volgende, op dien weg waren voorgegaan, en, om gemak- 
kelijk den terugweg te vinden, op de reeds gemelde wljze(^) 
de sporen van de gevolgde route hadden achtergelaten; 
doch daar deze teekenen reeds grootendeels vergroeid wa- 
ren, raakte Veth met zljn gezelschap niet zelden het spoor 
byster. Bevolking schijnt in deze streek weinig of niet voor 
te komen; alleen zlJn er sterk kronkelende paden, door de 
handelsnegers gebaand, die gewoon zljn voor elke kleine hin- 
dernis rechts of links ter ztJde te gaan, maar deze paden kun- 
nen door een met ossen bespannen kar onmogelijk gevolgd 
worden, zoodat men dikwijls tot openkappen zljn toevlucht 
moest nemen. In het algemeen echter bleek het zaak zich 
zoo min mogelijk van die negerpaden te verwijderen. 



(1) Zie bl. 828. 



Digitized by 



Google 



332 

Op den eersten dag liep de weg aanvankelijk door met gras 
begroeide ravijnen of kleine valleien, uitgespoeld door het 
water dat van het gebergte naar de rivier afstroomt. In die 
ravijnen vindt men weinig steenen en geen boomen, waaiom 
de boeren by voorkeur hun weg daardoor hadden genomen. 
Echter leveren zü het bezwaar op, dat ook weldra door 
onze reizigers werd ondervonden, dat zy op de diepste plaat- 
sen zeer modderig ztjn en zelfs altyd eenige groote plas- 
sen of poelen blüven staan, die veel oponthoud veroorza- 
ken. Men hield zich dus zoo na mogeiyk b\) den bovenrand 
dier ravünen, waar de grond het hardst was. Nadat men 
eerst van één tot twee uren gerust had, werd te zeven uren 
voor goed uitgespannen, eten gekookt en op de gewone w^jze 
vernacht. Het wild was hier zeer overvloedig ; in zulke gras- 
ryke streken houden zich meestal vele antilopen op, en waar 
de antilopen menigvuldig zyn, schuilen doorgaans ook een 
menigte leeuwen. 

Den volgenden dag (21 Maart) kon de tocht eerst te elf 
uren worden voortgezet, omdat het noodig was gebleken 
vooraf de as van de kar te smeren. Dit was een moeieiyk 
en tydroovend werk, daar vooraf het lichaam van de kar 
met zware stutten gesteund en daarna de grond onder de 
wielen moest uitgegraven worden, ten einde ze van de as 
te kunnen afnemen. Na de hervatting van den tocht werden 
de grasrtjke ravünen allengs door tJl bosch vervangen, ter- 
wyi van drie uren af het pad zeer steil naar boven ging 
om den kam van het Munda-gebergte te bereiken, waarbü 
men steeds zorgde zich zoo weinig mogelyk van den weg 
der boeren te verwüderen. De moeieiykheden die de weg 
opleverde, maakten het wenscheltjk, reeds te halfzes voor het 
nachtverblijf stil te houden. 

Den 22'*ö" werden de bezwaren van den weg steeds groo- 



Digitized by 



Google 



333 

ter; vervaarlüke steenen en te dicht op elkander gegroeide 
boomen versperden telkens den doortocht. Dientengevolge 
werd ook de kleinste der beide trochometers of loggen (^), 
die aan de binnenzijde der wielen verbonden waren, door 
een boomtak geheel vernield, ofschoon de kar zelve geene 
averij van eenige beteekenis had te Iflden. Omstreeks kwar- 
tier na tweeen kwamen' de reizigers op den hoogsten rug 
van het gebergte. Gedwongen door de moeieiykheden van 
het terrein, die geen onmiddellijke afdaling in de vlakte 
aan de andere zijde van het gebergte met de ossenkar ver- 
oorloofden, reden zij, den kam in oostwaartsche richting 
volgende, ofschoon hier en daar weder moest gestegen 
worden, over het geheel langzaam naar beneden. Omstreeks 
halfvier zagen zij een groeten steenklomp links van den 
weg liggen, dien zij beklommen om hunne oogen te wei- 
den aan hot heeriyk vergezicht dat zich hier voor hen 
ontrolde. De schoone en rijke vlakte van Quillengues, die 
zich van noord naar zuid meer dan 100 kilometers ver uit- 
strekt, lag voor hunne voeten gespreid. Gelijk het Munda- 
gebergte haar aan de zuid- en zuidoostzijde begrenst, wordt 
zij aan de oost- en noordoostzijde door zijne voortzetting,, 
het hooge Vissecua-gebergte, ingesloten. Slechts aan de noord- 
westzijde is ze geopend voor den afvoer der wateren, die 
van alle zijden samenvloeien om de sterk kronkelende Ca- 
lunga-rivier te vormen, welke gewoonlijk als een bovenarm of 
affluent der Goporolo -rivier wordt aangemerkt, maar volgens 
Serpa Pinto's gissing (^ de bovenloop dier rivier zelve zou 



(1) Zie bL 121. 

(2) „Rio que eu supponho ser o curso superior do Coporolo." Zie z\jn 
werk jfComo êu airavessei Africa" Vol. I, p. 52. Een speciaal kaartje der 
vlakte van QuiUengues vinden wij bij Capello en Ivens; „Z>e Benguella 
as terras de laeea" Vol. I, tegenover bl. 89. 



Digitized by 



Google 



334 

zün . De bodem der vlakte is verre van effen, maar op vele 
plaatsen door voorbergen en uitloopers der haar insluitende 
ketens, die zich hier en daar als heuvelreeksen tot in het 
hart der vlakte voortzetten, bedekt. Eene prachtige wilde 
vegetatie, waarop hier en daar irotsche exemplaren van de 
reuzen der afrikaansche wouden, den Baobabof Apenbrood- 
boom en den Sykomorus of wilden vijgeboom, hunne zware 
schaduwen werpen, spreidt over alles een dichten sluieren 
bergt in haren schoot een portugeesch établissement, waar 
de Chefe van Quillengues zün zetel heeft, het middenpunt 
waaromheen, als gewooniyk, eenige portugeesche fazenda's 
en een aantal negerkralen, of, zooals men ook wel zegt, kaf- 
ferkralen gegroepeerd zün. Ofschoon eenige groote communi- 
catielünen, zooals naar Caconda, Benguella, Huïlla, door de 
vlakte loopen, is er echter op een afstand van die onge- 
baande wegen niets te bespeuren ; nog minder natuurlijk 
van de paden die de negerdorpen met elkander verbinden en 
alleen door de voetsporen hunner bevolking gevormd zijn. 
In de vlakte van Quillengues, of, om ze te noemen met 
den administratieven naam dien zjj als onderdeel van de pro- 
vincie Benguella draagt, den Concelho van Quillengues, is 
de inlandsche bevolking zeer talryk en wordt op minstens 
10,000 zielen gerekend (^). Die bevolking, ofschoon zich, ten 
gevolge van de natuur des bodems, of van eenige vermen- 
ging met kolonisten uit den stam der Nano'a of Banano's 
in het diepere binnenland, in sommige opzichten, vooral 
door krachtigen lichaamsbouw, van die der omliggende concel- 
ho'8 onderscheidend (*), is in den grond niet verschillend van 
die, welke overal als de heerschende stam in de provinciën 
Mossaraedes en Benguella wordt aangetroffen, en bij de 



(1) CapeHo en Ivens, I, bL 81. 

(2) CapeUo en Iven8, I, bl. 32; Serpa Pinto, I, bl. 68. 



Digitized by 



Google 



335 

meeste schryvers onder den naam van Mondombe's bekend 
is (^). De reizigers die deze gewesten bezochten, en de ver- 
schillende kaarten waarop men beproefd heeft een overzicht 
der bewoners van Afrika, naar taal- en stamverwantschap, 
te geven, maken ons bekend met een groot aantal namen, 
aan verschillende deelen der bevolking van deze landen 
toegekend, maar hebben daardoor onze wezeniyke kennis 
zeer weinig bevorderd. Omtrent den juisten vorm, de ware 
beteekenis, de grens van het gebruik, de synonymie en ho- 
monymie dier namen bestaan eindelooze quaestie's, welker 
volledige oplossing nog een onafzienbaar tijdvak van viytig 
en scherpzinnig onderzoek vorderen zal. Niemand heeft tot 
dusver op dit gebied iets geleverd dat met het werk van 
den heer Gust (^) te vergelijken is ; maar niemand heeft ons 
ook een beter inzicht gegeven in de eindelooze moeieltjkheden 
die de nomenclatuur der Afrikaansche stammen oplevert, 
moeielijkheden die hem in züne concluding remarks de ver- 
klaring afpersten, dat hü niets wist toen hü zyn werk begon, 
maar, niettegenstaande de ongewachte ophooping zijner bouw- 
stofifen en de hulp van vele belangstellenden en vrienden, 
naar 't hem toescheen minder dan niets wist, toen hy de pen 
nederlegde. Gust onderscheidt zes hoofdgroepen van afri- 
kaansche stammen en talen: Semieten, Hamieten, Nuba- 
Fulah, Negers, Bantu en Hottentotten. Tot de Bantu-volken, 
die zichp uitstrekken van den Evenaar tot Afrika's zuid- 
spits, behalve dat de zuidwesthoek door de Hottentotten en 
Boschjesmannen bewoond wordt, behooren al de stammen 
die over Angola verspreid zyn, en zelfs al de stammen 



(1) Zie bl. 186. 

(2) R. N. Cust, A sketch of the modern languagen of Africa^ accompanied 
by a language'tnap, London, 1883. 2 Vol. 



Digitized by 



Google 



336 

waarvan in dit werk wordt melding gemaakt, alleen met 
uitzondering van de Kru-boys, die wy te Banana leerden 
kennen, en die tot de ware Negers gerekend worden, en 
van de Hottentotten zelven, waarvan wy een enkele maal 
in het verhaal der omzwervingen van de boeren van Hum- 
pata gewag maakten 0). Onder de over zulk een groote 
uitgestrektheid verbreide Bantu-stamraen worden echter 
groote verschillen in voorkomen, levenswijze, karakter en 
begrippen aangetroffen, zoo groot, dat men zich soms ge- 
dwongen voelt aan de mogeUlkheid te denken, dat dieper 
onderzoek tot eene herziening der classificatie leiden zal. 
Maar één feit, het eerst door Lichtenstein aan het licht ge- 
bracht, schünt op grond der vergelijkende taalstudiën van 
een groot aantal geleerden onomstootelijk vast te staan, 
namelijk dat alle tot de Bantu's gerekende volken talen 
spreken, die, hoezeer ook verschillend, de onmiskenbare 
trekken van een gemeen schappelijken oorsprong vertoonen.(*) 



(1) BI. 290. Het is t© vreezen dat de Hottentotten meer en meer eene droe- 
vige rol in de geschiedenis der portugeesche koloniën in zuidwest- 
Afrika, inzonderheid van Mossamedes, zuUen vervuUen. Voor eenige jtreaa 
door de engelsche handelaars in Damara-land afgericht tot paardreden 
en schieten met hun geleverde uitstekende achterlaadgeweren, ten einde 
den handel in het verkrijgen van ivoor en stniisvederen behulpzaam te 
zyn, hebben zij, sedert de olifanten grootendeels uit deze streken verdwe- 
nen ziJn en de struisvederen belangrijk in waarde zijn verminderd, zich 
georganiseerd tot rooverbenden, die zich reeds meermalen aan dezezjde 
der Cunene, ja tot in de nab^heid van Mossamedee hebben vertoond, de 
huizen en brandewijnfabrieken der Portugeezen geplunderd en platige- 
brand, en het vee der Mondombe's geroofd. Zie over zulk een inval in 
Augustus 1885, den 2den brief van v. d. Keilen in het Nieuws van den 
Dag, ook overgedrukt in het T. v. h. A. G., 2e serie. D. UI, Y. en H., 
bl. 650. 

(2) Zie Cust, Vol. II. p. 290 v. Zie over Lichtenstein : Veth en Kan, ' 
Bihliographie van Afrika, bl. 76. 



Digitized by 



Google 



337 

Is eenmaal dit als een zeker feit erkend, dan is het ook 
stellig verkieslijk te breken met de oude gewoonte om den 
naam „neger" op schier alle volken van Afrika toe te pas- 
sen. Dat ook in dit werk, waar van Mondombe's of andere 
in Angola wonende stammen sprake was, zoo dikwyis van 
het woord negergebruik, of liever misbruik, werd gemaakt, is 
vooral daaraan toe te schrijven, dat de naam Bantu (die 
bovendien, daar h\] eigeniyk memch beteekent, voor de aan- 
duiding van een byzonderen stam of byzonder volk even 
weinig geschikt is, als die van Kafir of Kaffer, die in het 
Arabisch ongeloovige beteekent), alleen onder de weten- 
schappeUi'ke beoefenaars der ethnologie van Afrika bekend 
is, en in een populair geschrift nauwelijks kan gebruikt 
worden, zoolang men geen gelegenheid heeft gevonden z^jn 
gebruik en beteekenis aan te wijzen. 

Ofschoon, waar wy van de inboorlingen van Mossamedes 
en Benguella onder den naam van negers gewag maak- 
ten, zeker bö'na altijd aan Mondombe's moet gedacht 
worden, konden wy ook dezen naam niet gebruiken, 
overal waar niet met zekerheid kon bepaald worden of de 
individu's waarvan sprake was, werkeiyk tot dezen stam 
behoorden. Want de moeielykheid waarop w\] reeds we- 
zen, om orde en samenhang te brengen in de tallooze namen 
van volken en stammen in Afrika levende, is misschien 
nergens zoo groot als in Benguella en Mossamedes, dewijl 
deze provinciën uit ethnologisch oogpunt zoo weinig onder- 
zocht ztjn. En hierbü komt nog het bezwaar dat de Bantu-talen 
in het algemeen aan de juiste opvatting der namen in den weg 
stellen. Wy bedoelen de menigvuldige praefixen, waarmede de 
namen, schijnbaar naar willekeur, al of niet worden toegerust.^) 



(1) Zie Cust, Vol. I, p. 18. 

22 



Digitized by 



Google 



338 

Gust heeft het stelsel aangenomen om de namen steeds te ge- 
ven in hun eenvoudigsten vorm, van al hunne praefixenon^ 
daan. Maar behalve dat er soms twyfel kan bestaan of de 
eenvoudigste vorm wel werkelük gevonden is, heeft hij 
daardoor het gebruik van z\jn werk zeer bemoeielökt. Wan- 
neer wij b.v. iets willen weten omtrent de Munhaneka's, 
die ten oosten, en de Ovampo's ofOvambo's, die ten zuiden 
der Mondonabe's wonen, zal het ons eenige moeite kosten 
de dragers dezer algemeen gebruikelyke benamingen in de 
Neka en Mpo van Gust terug te vinden. 

Van de Munhaneka's wordt in de berichten onzer reizi- 
gers nergens met name gewag gemaakt ; zy sch\jnen ze dus 
tot de Mondombe's gerekend te hebben. Evenmin vermel- 
den z\] den naam der Kubéles, die Gust ons doet kennen 
als een uitgestrekt gebied ten oosten van Mossamedes be- 
wonende (^), d. i. dusjuist een streek waarin men gewoonlijk 
Mondombe's plaatst. Dit schynen dus lokale benamingen 
van een deel van den Mondombe-stam te zyn ; die bevol- 
kingen worden ons trouwens ook nergens als wezenlyk van de 
Mondombe's verschillend voorgesteld. Andere nog duister- 
der namen, die wy op sommige kaarten aantreffen, z\jn 
wellicht eenvoudig te verklaren uit de opmerking vanv. d. 
Keilen : „Wel geven de Mondombe's zich op verschillende 
plekken andere namen, maar de oorzaak is alleen, dat zij 
zich overal noemen naar hun opperhoofd of koning." (*) 

Wy 'zullen, daar vooralsnog niet meer licht te verkrijgen 
is, thans van deze namen afstappen ; maar de, met het oog 
op dit reisverhaal veel gewichtiger vraag omtrent de ver- 
houding tusschen de Mondombe's en Ovampo's vordert nog 

(1) Vol. II, p. 888. 

(2) r. r. h. A. G, 2e Serie, D. III, V. en M., bl. 660. 



Digitized by 



Google 



339 

eenige oogenblikken onze aandacht. Hierb\j moeten wU 
opmerken : vooreerst dat nevens Ovampo ook de voor ge- 
heel synoniem gehouden naam Ndonga of Ondonga(') in ge- 
bruik is, entenanderedatdoorafkortingof verwisseling van 
verwante letters het woord Ovampo in eenegroote verschei- 
denheid van vormen voorkomt, zooals Vambo, Wambo, 
Vampo, Wampo, Wampu, Ovambo, Owambo, Owampo en 
Ovampo, die allen niets tot de beteekenis afdoen. 

Goddefroy heeft, toen hy, na zijne terugkomst in Europa, 
zijne ethnologische verzameling ten toon stelde, een onder- 
scheid gemaakt tusschen voorwerpen afkomstig van de Mon- 
dombe's en voorwerpen van de Wampu's. De laatste, die veel 
minder talryk zijn, vermeldt hU in de daarvan gemaakte l\js- 
ten meest allen uitdrukkelijk als verkregen van Quipungo en 
Quillengues. In de aanteekeningen van Veth vinden wü een 
„tjl bosch met vele koffietuinen van Mondombe*s en Vambo's," 
in de nabijheid van Quillengues vermeld. Van der Keilen, 
die eenigen tyd inQuipungo vertoefde en er ethnologische 
voorwerpen verzamelde, ^) heeft, zoo het schijnt, geen ver- 
schil tusschen de bevolking van dit landschap en de Mon- 
dombe*s opgemerkt; hU noemt zelfs Quipungo als de grens 
der Mondombe's; „vandaar naar het binnenland doorrei- 
zende," zegt hij, „bereikt men weldra de woonplaatsen der 
Mullondo's, die in taal en zeden geheel van deMondombe's 
verschillen." (*) Daarentegen sch\jnt lord Mayo de Quipun- 
go's vr\j scherp van de Mondombe's te onderscheiden, en 
meer gelgk te stellen met de Munhaneka's. *) 

Wy zagen vroeger dat v. d. Keilen ook de zwarten die 



(1) Cu8t, n, bl. 811. 

(2) Boven, bl. 814. 

(3) T. a, p., bl. 655. 

(4) P. 463, 



Digitized by 



Google 



340 

men in de stad Mossamedes aantreft, bepaaldelijk van de 
Mondombe*s onderscheidt, maar er by voegt, dat men ze in 
kleine groepen, steeds afgezonderd van de Mondombe's, hier 
en daar in het Chella-gebergte en te Quillengues weder- 
vindt. (>) 

Al deze bijzonderheden wijzen met meer of minder be- 
slistheid op het aanwezen eener vreemde zwarte bevolkingr 
die zich in Mossamedes en Benguella tusschen de Mondom- 
be's heeft ingedrongen en grootendeels, zoo niet geheel, tot 
de Ovampo's moet gerekend worden; maar vooral wordt dit 
ook bevestigd door hetgeen lord Mayo ons mededeelt aan- 
gaande de bevolking der oevers van de Cunene-rivier, in het 
zuiden van. Mossamedes, welke het Veth niet vergund werd 
te bezoeken. De bewering van van der Keilen (*), dat de 
Cunene de grens is tusschen Ovampo's en Mondombe's, en 
zich geene Ovampo's aan deze zljde dier rivier vertoonen, 
wordt door den Britschen lord volkomen gelogenstraft. Zie- 
hier wat hy daaromtrent schrijft : „Het district Humbe is 
sterk bevolkt door Ovampo's, weinig van die ten zuiden der 
Cunene verschillende, zoo zelfs, dat Père Duparquet my ver- 
zekerde, dat hy tusschen de stammen die in de nabyheid 
van den noordeiyken oever der Cunene leven, en die van 
het eigeniyke Ovampoland, ten zuiden dier rivier, volstrekt 
geen onderscheid zien kon. Ik zelf heb inboorlingen uit het 
land ten zuiden gezien, en vond ze in kleeding, taal, 
zeden en gewoonten geheel geiyk aan die ten noorden. 
Die taal is een dialect van de Damara-taal, en wat hen voor- 
nameiyk van de inboorlingen van Huïlla en Hahé onder- 
scheidt, is het individueel erfeUjk landbezit, waaraan zSj zoo 



(1) Boven, bl. 186. 

(2) T. a. p., bl. 660. 



Digitized by 



Google 



PJ. V. 



ïfl^^ -3 ^w^ 



Ovampo uit het Chclla-gober^^te. 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



PI. VI. 



Ovampo-vrouw uit het Chella-gebcrgte. 

Digitized by VjOOQ IC 



341 

gehecht zün, dat zy hunne akkers ongaarne verkoopen.'* V^ 
Deze gegevens worden inderdaad door v. d. Keilen zydeling 
i)evestigd, waar hü zegt, dat de zwarten die van Humbekomer 
van de Mondombe's aanmerkeiyk in dracht en taal verschiller 
en dat de Mihimbi-taal, door de zwarten te Mossamedes gespre 
ken, byna aan de taal van Damara-land geltjk is (*). Van de 
Keilen wil van Ovampo's ten noorden der Cunene niet 
weten, maar al wat hij van zoogenaamde zwarte vluchte 
lingen uit Damara-land te Mossamedes, in het Chella-gebergte 
te Quillengues en van de inboorlingen van Humbe mededeelt 
past juist op die deelen der bevolking van Benguella ei 
Mossamedes die ons door Veth en Goddefroy en door lori 
Mayo als Ovampo's worden voorgesteld. Met den duistere] 
-en vermoedeiyk verbasterden naam Mihimbi schijnt vai 
-der Keilen het Nhemba te bedoelen, dat inderdaad, vol 
^ens Cust, (•) een dialect van het Ovampo is. 

Het is ons genoeg hier de aanwezigheid in Mossamede 
en Benguella van Ovampo's in wtjd uiteenliggende groepei 
-geconstateerd te hebben ; maar w^ zullen bt) dien stam nie 
langer stilstaan, daar het materiaal om een beeld daarvai 
te ontwerpen, ons byna geheel ontbreekt. Ook deethnologi 
-sche verzameling van Goddefroy is, wat de Ovampo's betrefi 
veel te onvolledig om ons de hiervoor vereischte hulp t 
verleenen ; een betrekkelijk groot aantal voorwerpen schyn 
•evenzeer bij de Mondombe's als bij de Ovampo's in gebruik t 
zgn, en van in het oogloopende verschillen vinden wy geen 
voldoend zekere bewijzen. Maar wij willen tot ons reisvei 
haal, dat ons te Quillengues midden onder de inlandsche b( 
volking verplaatst, niet terugkeeren, zonder althans van dei 



(1) T. a. p., bl. 466. 

(2) T. a. p., bl. 655, 660. 
(8) Vol. n, p. 818. 



Digitized by 



Google 



342 

hoofdstam, de Mondombe's, eene schets te hebben geleverd, 
waarvoor ons een overvloed van b^zonderheden, deels door 
de brieven van van der Keilen, deels door de ethnologische 
verzamelingen van Goddefroy en de beschrijvende Ujsten 
door den verzamelaar daarvan gemaakt, geleverd wordt. 
Eene volledige ethnologische beschrüving van dit volk moet 
men echter hier niet verwachten. „Wanneer men," zegt v.d. 
Keilen te recht, „met een vreemden volksstam in aanraking 
komt, zyn de kleederdracht, de wapenen en tooi het gemak- 
kelijkst te bestudeeren ; voor de kennis van zeden en ge- 
woonten, en vooral voor die der taal wordt veel meer t\Jd 
gevorderd". Van de juistheid dezer opmerking zal ook de hier 
volgende beschrijving meer dan wy zouden wenschen het 
bewijs leveren. 

Zoodra men een Mondombe ontmoet, valt het in het oog 
dat niet alleen zijn lichaam, maar ook alles wat hij aan 
heeft, met vet is besmeerd. Dit is een vaste regel en hangt 
samen met hun afkeer van water — een hunner meest 
kenmerkende eigenaardigheden. Het vet dat deMondombe's 
als smeermiddel gebruiken, en waarmede de vrouwen zich 
ook het haar insmeren, is eigenlijk niets anders dan boter; 
want in een bakvormig uitgehold stuk hout wordt melk 
zoo lang geschud tot de boter boven drijft. Daarna wordt 
deze vermengd met een tot poeder gemaakt yerfhout (oelon^ 
koela). Dit mengsel wordt bewaard in een bufifelhoornen 
doos, door een stuk der huid van hetzelfde dier gesloten. 

Hunne kleedij is hoogst eenvoudig; zij bestaat, zoowel bü 
mannen als bij vrouwen, uit twee om het middel geslagen 
en met den behaarden kant naar buiten gedragen geiten- 
vellen, een van voren en een van achteren, bevestigd dooi 
een gordel. Die gordel is bij de mannen een platte lederen 
riem, met ijzeren gesp gesloten — dikwijls een ruw bewerkt 



Digitized by 



Google 



343 

stuk dierenhuid — of isrolrond en van darmen en vet ver- 
vaardigd ; bü de vrouwen is de gordel veelal van biezen 
gevlochten, maar dikwijls ook is hy van sierlijker maaksel 
en bestaat hü uit eenige — soms tien — snoeren van 
vruchtpitten, op gelijke afstanden afgewisseld door witte 
kralen; het aantal snoeren staat in verband met de gegoed- 
heid der draagster. Ook worden door de bemiddelde Mondom- 
be's gordels gedragen van snoeren kralen gemaakt en door 
Europeanen in den handel gebracht; de duurste tellen niet 
minder dan 150 snoeren. De vellen ztjn b\j de mannen zeer 
kort en reiken slechts tot halverwege de knieën ; b\j de 
vrouwen reikt vooral het achterste vel tot over de knieën 
en zljn beide dikwijls met kralen en schelpen versierd. 

Onder het gaan weten de vrouwen aan het onderlichaam 
eene eigenaardige zwaaiende beweging te geven, die als by- 
zondere aanvalligheid geldt en die zich natuurlijk ook aan 
de loshangende vellen mededeelt. 

De wapenen, die de mannen steeds in groote hoeveel- 
heid by zich dragen, zün gewooniyk de volgende: een 
byi, een mes, een of twee knotsen, een lans en meestal 
een vuursteengeweer. Enkelen, voornameiyk de jongeren, 
hebben, in de plaats van het geweer, boog en pyien, omdat 
zy nog geen vuurwapenen ryk zyn. 

De byi bestaat uit een ongeveer anderhalven voet langen 
houten steel, naar boven dik uitloopend en een weinig 
achterover gebogen, en een daarin bevestigde korte en smalle, 
yzeren wig, ongeveer b k 6 centimeters breed en 9 è. 10 
lang. Opmerkeiyk is het in hoe korten tyd zy met dit oogen- 
schyniyk zoo onbruikbaar werktuig dikke boomstammen 
weten af te kappen. 

Een andere soort van byi, waarvan het yzer iets langer 
en breeder en dus meer beitelvormig en de steel meestal 



Digitized by 



Google 



344 

besneden of met koperen spijkers beslagen is, wordt bgna 
uitsluitend als strydbyi gebruikt. De opperhoofden — Soba's — 
hebben soms zeer fraaie btjlen ; van der Keilen kreeg er eene 
te aanschouwen, waarvan de steel met koper beslagen en 
fraai uitgesneden was, en de bgl zelve wel den gewonen 
wigvorm had, maar naar boven uitliep in een breede halve 
maan, met de ronde zyde naar buiten, ongeveer 10 a 12 
centimeters breed en 14 è 16 lang, doorboord met gaten van 
den grilligsten vorm en hier en daar gegraveerd. Aan zulk 
een byi kleeft by hen zelven een soort van heiligheid, en 
men zou ze slechts voor groote geschenken kunnen inruilen. 

De byien worden op twee wijzen gedragen : öf door den 
steel in een lederen riem of ring van den gordel te steken, 
öf door de wig aan den schouder op te hangen. 

Het mes {mokko), dat nooit in den gordel ontbreekt, is 
thans veelal van europeesch maaksel. Wanneer het door 
henzelven gemaakt wordt, is het lemmer tweesnijdend en 
lansvormig, nooit broeder dan 2 A 4 centimeters en van 
verschillende lengte, en is het heft van hout en in het mid- 
den een weinig hol gesneden, zoodat het een gemakkeiyke 
greep heeft. De scheede is van hout en volgt den vorm van 
het lemmer, behalve dat zü eindigt in de nabootsing van 
een vischstaart. In het midden van ééne zyde van de scheede 
is over hare geheele lengte een gleuf, waardoor men steeds 
het lemmer zien kan als het in de scheede is gestoken. 
Somtyds zyn heften scheede besneden of met koper beslagen. 

De knots (kidi) is van dezelfde lengte als de byisteel; de 
stokken 1 è. iVi voet lang, somtyds aangepunt en aan den 
anderen kant, in een ronden, eivormigen, peervormigen of 
zeskanten knop eindigend, worden van hard hout gemaakt, 
soms fraai uitgesneden, vertoonen by uitzondering eene af- 
beelding van het menscheiyk gelaat en zyn enkele malen 



Digitized by 



Google 



345 

van koper beslag voorzien. Zt) worden minder als oorlogs- 
wapens dan wel als jachtgereedschap gebruikt, en meestal 
als werptuig gebezigd, om vogels en andere dieren te tref- 
ffen. Van der Keilen zegt dat hg meermalen zag, hoe een 
Mondombe een haas in snellen loop met een knots dood- 
wierp. 

Omdat het jachtwapens zjjn hebben zü er zelden of nooit 
minder dan twee by zich, en dikwijls een grooter aantal, 
ten einde, als zy er een hebben weggeworpen, altyd nog 
een andere in voorraad te hebben. Dezelfde knotsen worden 
ook by den dans gebruikt en langere, maar overigens ge- 
lykvormige, dienen tot verdediging. 

De lans {wongUa), nu eens iets langer, dan iets korter 
dan 1.3 meter, is veelal geheel van yzer gemaakt. De lans- 
punt, aan beide kanten scherp, is 20 è, 30 centimeters lang 
en heeft een ovalen vorm. De steel, meestal van yzer en 
by uitzondering van hout, is zeer dun en voor ongeveer 
drie vierden van de lengte met een ossenstaart overtrokken, 
terwyi het onderste gedeelte geheel onbekleed biyft. Meer- 
malen eindigt de bekleeding van dierenhuid in een staart 
van haren, en somwylen is aan dezen haarbos opnieuw een 
stuk beestenvel bevestigd. By sommige lansen kan men 
opmerken, dat zy boven aan den steel, dicht tegen het lem- 
mer aan, met een spiraaltje van koperdraad omwonden 
zyn, terwyi er enkele malen twee of zelfs drie van die 
schroefvormig gewonden koperdraden voorkomen. Deze aan- 
hechtsels hebben eene gewichtige beteekenis: zoodra een 
Mondombe een ander met de lans doodt, moet hy haar 
van zulk een teeken voorzien, en by ieder nieuw heldenfeit 
van denzelfden aard moet hy dit herhalen. De lans is een 
scherp en in de hand van den Mondombe een geducht 
wapen ; hy houdt haar, alvorens te werpen, met de rech 



Digitized by 



Google 



346 

terhand horizontaal boven den schouder, en weet met zoo- 
veel behendigheid te mikken, dat hy binnen een afstand 
van 30 passen zelden het doel mist. De lans bekleedt dan 
ook als wapen een voorname plaats in de oorlogen die de 
Mondombe's onder elkander voeren. 

Bogen en pijlen worden thans slechts zelden meer gevon- 
den en, zooals wij reeds deden opmerken, alleen by hen 
die nog geen geweer bezitten. De boog is ongeveer 1.3 a 
1.4 meter lang, soms versierd met banden van vlechtwerk 
en aan do uiteinden voorzien van halfbolvormige knoppen 
die de pees vasthouaen ; deze is meestal van antilopen-dar- 
men gemaakt, enkele malen van boombast. De pglen, die 
steeds van vederen voorzien ztjn, kunnen in twee soorten 
verdeeld worden, nl. jacht- en oorlogspölen ; het verschil 
van beide is, dat de eerste nooit vergiftigd zü'n en niet al- 
tijd ijzeren punten hebben, en de oorlogspülen daarentegen 
steeds vergiftigd zyn en altijd ijzeren punten hebben. De 
pijlpunten hebben zeer uiteenloopende vormen ; sommige hou- 
ten punten zljn scherp, andere stomp. De ijzeren punten zijn 
dikwijls allerzonderlingst gefatsoeneerd ; punten met weer- 
haken zijn niet zeldzaam, ja zelfs vindt men er met 12 
weerhaken, met dubbele en met drie- en viervoudige weerha- 
ken. Het vergif dat voor de pijlen gebruikt wordt, is nog 
onbekend, maar men zegt dat het heel snel werkt. Aan de 
onderzijde van den pijl bevindt zich eene insnijding waar- 
mede hij op de pees wordt gezet. Om boog en ptjl te ge- 
bruiken gaat de Mondombe op den grond zitten en spant 
den boog door dien achter den toon te plaatsen en de pees 
met beide handen naar zich toe te trekken ; hiJ plaatst er 
den Pijl op, legt die tusschen den groeten en den tweeden 
toon, licht den voet op en en richt de pijlpunt op het doel. 

Bij het vuursteengeweer, dat wij wel niet behoeven te 



Digitized by 



Google 



347 

beschryven, behoort een patroontasch, bevestigd aan den 
lederen gordel die om het lichaam wordt gedragen. De tasch 
zelve is vierkant of van voren halfrond, en vervaardigd van 
buffel- of ossenhuid. Aan de achterzijde van de tasch is een 
lus v^aardoor de gordel gestoken is, en op het groote over- 
slaande deksel zün twee koperen knoopen aangebracht, waar- 
aan tot sluiting van de tasch twee aan hare achterzijde 
aangebrachte riempjes worden geknoopt. 

Nevens de wapenrusting is er nog een voorwerp dat men 
zelden bü de Mondombe's zal missen en dat ook de vrouwen 
steeds by zich dragen ; het is de snuifhoorn (boedessa) die 
eveneens aan den gordel wordt gedragen. De snuifdoozen 
worden vervaardigd van buffel-, van antilopenhoorn, van 
hout of van riet, en ztjn niet zelden fraai bewerkt en voor- 
zien van allerhande sieraden van leder, van koper of van 
kralen, Bovenaan is een riempje bevestigd, waaraan de stop 
hangt die den snuifhoorn sluit, en dat tevens dient om hem 
aan den gordel op te hangen. 

Het snuiven is bü dezen stam een ware hartstocht; nooit 
zal men Mondombe's in gezelschap vinden zonder dat z\) 
snuiven of met een ijzeren priem, die ook in een scheede 
aan den gordel gedragen wordt, de snuif in den hoorn fijn 
wrijven. B^j de meesten zUn de neuspunt en de bovenlip 
door de snuif lichtgeel gekleurd. Een Mondombe kan 
zich aan het snuifgenot overgeven, evenals een rooker aan 
dat zijner piJp; vooral wanneer htJ des avonds bij zijn vuur 
zit, is hij gewoon zich met korte tusschenpoozen van dit bi) 
hem zoo hoog gewaardeerde kruid te bedienen. Zelden ge- 
bruiken zij tabak op andere wijzen; sommigen rooken, 
maar slechts in navolging der blanken; zij maken een 
soort van pijpen (opès), waarvan zij de koppen uit de zoo- 
genaamde roodklip boren of bakken van dezelfde klei 



Digitized by 



Google 



348 

waarvan zy hunne potten en pannen vervaardigen. Deze 
koppen worden van een rietstengel voorzien, en dan is de 
PUP gereed, die soms nog met riempjes, trossen kralen en 
dergelijke versierd wordt Zoowel de snuif- als de rooktabak 
wordt in peervormige knotten in den handel gebracht en 
vóór het gebruik tusschen twee steenen fijngewreven. 

De sieraden waarmede men de Mondombe's ziet prijken, 
kunnen gesplitst worden in dezulke die eenvoudig sieraden 
zün, en die, waaraan een of ander bUgeloof verbonden is. 
Ofschoon een strenge scheiding van deze beide soorten dik- 
wyls bezwaariyk is, zullen wy ons aanvankeiyk by de eerste 
soort bepalen en die der tweede soort later by den godsdienst 
der Mondombe's ter sprake brengen. 

Aan het bovendeel van het lichaam» en by de schoone 
sekse beginnende, hebben wy allereerst een hoofdsieraad 
der vrouwen te vermelden, dat vervaardigd is van gevloch- 
ten halmen en uit acht of twaalf snoeren bestaat, door 
vlechtwerk van bies aan elkaar verbonden. Soms ziet men 
de vrouwen ook een geitenvel op het hoofd dragen, onge- 
veer van hetzelfde maaksel als de schorten die zy als 
schaambedekking gebruiken. 

Het kapsel der vrouwen duidt aan in welken tydvan 
haar leven zy verkeeren. Jonge, nog niet huwbare meisjes, 
dragen de haren met lange valsche vlechtjes en aan de 
beenen een menigte van teenen vervaardigde ringen; zijn 
ze huwbaar geworden dan ontdoen zy zich van die ringen 
en maken van het haar, door middel van eene roede klei, 
een soort van kom over de lengte van den schedel; zijn 
zy gehuwd, dan maken zy twee dergeiyke kommen over 
de breedte van den schedel ; en zoodra zy kinderen ter 
wereld hebben gebracht, keeren vele tot het kapsel met de 
lange vlechtjes terug. 



Digitized by 



Google 



349 

Zoowel door mannen als door vrouwen worden haarspel- 
den (sakka) gedragen, hetzü van been of van een planten- 
doorn vervaardigd; zy steken die voorwerpen achter het 
oor en gebruiken ze om zich het hoofd te krabben. 

De halssieraden der vrouwen zijn meerendeels in elkan- 
der gedraaide of saamgebonden snoeren van gevlochten 
biezen, die als een ring om den hals gedragen worden en 
waaraan tot verfraaiing kleinere ringen zyn gehecht; het 
getal van deze kleine ringen bedraagt soms meer dan tach- 
tig. Eveneens zijn halstooisels in gebruik van saamge- 
regen vruchtpitten, terwijl langzamerhand meer in zwang 
komen de halssnoeren van gekleurde kralen, door de Euro- 
peanen in den handel gebracht. 

Afdalende tot de borstsleraden hebben wtj een toestel te 
vermelden, die nauwelijks den naam van sieraad verdient: 
een driedubbelen riem, die op den rug wordt vastgemaakt 
en zoodanig op de borsten drukt, dat deze steeds naar be- 
neden gedrongen worden ; het geldt namelijk als een tee- 
ken van schoonheid, als de borsten zeer lang zyn ; somtyds 
zijn de riemen met koperen ringen opgeluisterd. Een ander 
tooisel is eveneens geheel van leder, loopt naar onderen 
breed uit, is met kleine gekleurde kralen versierd en wordt 
in dier voege om den hals gedragen, dat het versierde ge- 
deelte tusschen de borsten hangt. 

De arm- en beenringen der vrouwen zijn ijzeren of kope- 
ren spiralen van 10 tot 20 centimeters lang, en van boven 
en onderen wijd uitloopende ; maar schier even menigvul- 
dig worden de ringen gedragen van biezen en teenen ge- 
vlochten, waarvan wij reeds vroeger spraken ; sommige 
daarvan zijn zeer fraai met lussen geknoopt. Vrouwen en 
meisjes dragen, behalve deze ringen, nog voetbanden, hetzij 
gevlochten van biezen of geregen van vruchtpitten; bij 



Digitized by 



Google 



350 

het dansen wordt een bepaalde soort van voetbanden aange- 
bonden, die by elke beweging een rammelend geluid maken - 
ongeveer van geleken aard als wordt voortgebracht met den 
bü den dans gebruikelijken dansstok, die het bestte vergelgken 
is b\j een van teenen gevlochten rammelaar. 

Bepalen wj) thans eenige oogenblikken onze aandacht tot 
het uiteriyk der mannen. Hunne haardracht is zeer ver- 
schillend ; de een scheert op zijde alles weg, de ander in 
het midden ; enkelen laten midden op het hoofd een punti- 
gen heuvel groeien, weder anderen dragen alleen een kuif. 
Sommige mannen laten het haar groeien en maken er een 
menigte kleine vlechtjes van, die langs het hoofd slingeren 
en dikwijls versierd zijn met koperen knoopen, kralen en 
kwastjes; maar welke methode z\j ook volgen —vet wordt 
altyd in ruime hoeveelheid gebruikt, en daar er van reini- 
ging nooit sprake is, vormen zich langzamerhand korsten, 
die aan het hoofd van een Mondombe een zeer onsmakelijJc 
aanzien geven. Zl) die eenmaal vlechten dragen, toonen 
zich daaraan byzonder gehecht, en het wordt als eene groote 
schande aangemerkt zich daarvan te ontdoen. 

In den strijd dragen de mannen een oorlogspluim vóór 
op het hoofd, nu eens van fijn wit haar, dan weder van 
vederen vervaardigd ; in het laatste geval zün de buitenste 
vederen korter dan de binnenste en spreidt de pluim zich 
uit als de kuif van een kakatoe, zoodra het riempje waar- 
aan de vederen bevestigd zUn, over het hoofd getrokken wordt. 

Hunne halssieraden zUn hoepelvormige stukken hout, 
besneden, met leder of met kralen omwonden, en allerhande 
snuisteryen dragende, hetzy als tooi, hetzy tot bescher- 
ming van den drager tegen slechte invloeden. Ook de man- 
nen dragen halssieraden van plantendeelen gevlochten. 
Hunne borstsieraden zyn meestal van leder, met koperdraad 



Digitized by 



Google 



351 

omwoeld en zeer uiteenloopende voorwerpen dragende : 
stukjes schildpad, ledige koperen hulzen van geweerpatro- 
nen, stukjes wortel van geneeskrachtige werking, minia- 
tuur-byltjes, enz. Beide seksen, ja zelfs de kinderen der 
Mondombe's, dragen op de borst een signaalfluitje, vervaar- 
digd uit den hoorn van een bosch-antiloop ; zij kunnen daar- 
mede een schel gefluit doen hooren, waarmede zü elkander 
roepen en teekens geven. Goddefroy bracht een paar van 
zulke fluitjes mede, die gebruikt waren door de dragers 
zijner tipoja, op eön reis van Catumbella naar Benguella. 

De armbanden der mannen zijn öf koperen öf üzeren 
ringen, die nu en dan een weinig versierd zyn, en soms ten 
getale van 30 ^ 40 aan één arm gedragen worden, óf ver- 
vaardigd van leder en voorzien van koperen of blikken 
ringen, van schelpen, van koper nagebootste kralen of vrucht- 
pitten. De beenbanden zijn soms vervaarlijk zware voor- 
werpen, te oordeelen naar een exemplaar in de verzameling 
van Goddefroy, dat uit een spiraalvormig gewonden ijzer- 
draad van 6 millimeter dikte bestaat; de windingen liggen 
dicht tegen elkander en de geheele koker, 18 cm. hoog, weegt 
ongeveer 2Va kilo. In de berichten onzer reizigers lezen 
wij omtrent de Mondombe's o. a. dat zij lui zijn ; maar wie 
zal, met zulk een gewicht aan zijn beenen, vlug wezen? De 
geringe wijdte van dezen beenband doet onderstellen dat 
hiJ bestemd is voor iemand met smalle enkels en weinig 
omvangrijke schenen. Ook de mannen dragen voetbanden 
of riempjes met schelpen versierd en, bij uitzondering, 
hoofdzakelijk op reis, sandalen van buffelhuid. 

Wy hebben ons thans lang genoeg met het uiterlijke bezig 
gehouden en wenden ons tot het inwendige leven, waar- 
omtrent wy lang niet zoo goed onderricht zijn. 

De Mondombe*s behooren tot die volken welke nauwelijks 



Digitized by 



Google 



352 

eenigen anderen godsdienst kennen dan het grofste fetisis- 
me. Van der Keilen zegt: ^Men vindt bjj hen zelfs niet de 
uit hout of steen gesneden beelden die by de Kongo-negers 
worden aangetroffen, (*) en het schünt my toe dat zij zich 
volstrekt niet bemoeien met de vraag hoe de zichtbare we- 
reld ontstaan is. Dikwijls heb ik hun gevraagd, wie wel 
naar hun gedachten, zon en maan had gemaakt. Zy beant- 
woordden die vraag met een schouderophalen en verklaar- 
den niet meer te weten, dan dat de zon er was, en te den- 
ken, dat zü er wel alttjd zou geweest zyn." Misschien is 
deze uitspraak van v. d. Keilen wat voorbarig of wat te 
algemeen. Op de hier bijgevoegde plaat is een houten af- 
godsbeeldje voorgesteld dat met het voetstuk waarop het 
geplaatst is, uit één stuk is gesneden. Goddefroy kwam 
in het bezit er van te Novo Redondo, waar hy het door 
tusschenkomst van den franschen Consul ten geschenke 
kreeg van een daar wonenden Portugees, die hem stellig 
verzekerde dat het van de Mondombe's afkomstig was. 
Het verdient zeker een nader onderzoek of meer zulke beel- 
den onder de Mondombe's gevonden worden. Vooralsnog 
kunnen wy over de beteekenis en de bestemming van dit 
in ieder geval merkwaardige voorwerp niets naders zeggen. 
Een tweede afgodsbeeld van zeer zonderlingen vorm, hier 
afgebeeld als fig. 2, dat Goddefroy op de terugreis naar 
Humpata in ruil verkreeg voor eenige stukken katoen van 
12 ellen, een dolk, een armband, eenige spiegeltjes en 
een massa kralen, zullen wy zoo aanstonds onder de be 
schermende of heilaanbrengende fetissen der Mondombe^s 
leeren kennen. 
Wy weten dat by de natuurvolken die zich weinig of niet 



(1) Zie boven, bl. 145, 146. 



Digitized by 



Google 



> 

cl 



«^ 

< 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



353 

boven het standpunt van het fetisisme verheven hebbeu, 
alles wat bestaat met meer of minder duidelijkheid als be- 
zield gedacht wordt; maar al die wezens bezitten daarom 
niet dezelfde macht Men vereert natuurlijk vooral de machti- 
gere, die een groeten invloed ten goede of ten kwade kunnen 
uitoefenen, en tracht zich tot hen in betrekking te stellen, 
om hunne gunst te verwervenof hunnen toorn af te wenden. 
Van de kennis der middelen om op de geesten invloed te oefe- 
nen, van toovermiddelen en too verspreuken, is niemand 
buitengesloten, maar menschen van jaren worden geacht 
daarvan meer te weten en in het gebruik meer vaardigheid 
te bezitten dan de jongeren. Grijsaards ztjn dus de grootste 
toovenaars en worden, om het misbruik dat zü van hunne 
macht kunnen maken, zeer gevreesd. Er ztJn echter, naar 
de voorstelling der Mondombe's, ook tooverkunsten die aan 
bijzondere familiön eigen z^n en als by erfenis van ge- 
slacht op geslacht overgaan. Zoois b. v.hetregenmaken,dat 
wel de hoogste mate van tooverkracht vereischt, een bij- 
zonder attribuut van den Koning of Soba, dat op diens 
opvolger overgaat. Dit bygeloof is den Soba zeer voordeelig ; 
want hö laat zich, om het te doen regenen, jaarlijks met 
een groote menigte vee en allerlei voorwerpen die hy be- 
geerlijk acht, betalen. 

Tegen het gevaar van door den toorn van machtige gees- 
ten of de vljandeiyke gezindheid van bekwame toovenaars 
aan lijf of goed schade te lyden, tracht men zich natuurlek 
door allerlei voorbehoedmiddelen te wapenen. Zooals wiJ 
reeds opmerkten z^jn er onderscheidene die steeds aan het 
lyf gedragen worden en tevens als sieraden dienst doen. 
Zoo zyn de hoorntjes der bosch-antilopen, die als fluitjes 
gebruikt worden, somtyds met kruiden of met haar gevuld 
en dienen dan tot bescherming tegen roofdieren. De reden 

23 



Digitized by 



Google 



854 

dat werkelijk de roofdieren dikwijls door de hoorntjes wor- 
den afgeschrikt, zal wel gelegen zvjn in het schel gefluit dat 
daarop wordt voortgebracht Aan de kruiden of het haar, 
in deze hoorntjes geborgen, wordt ook de kracht toegekend 
om ziekten te genezen of te voorkomen. 

Een ander middel dat de Mondombe's vaak gebruiken 
tot afwering van wilde dieren, bestaat in een stukje 
wortel met een riempje om den hals bevestigd. Des nachts, 
vóór hy zich te slapen legt, byt de Mondombe een stukje 
van den wortel af en spuwt dit uit op een groen boom- 
blad, dat hy vervolgens op het vuur werpt. Wordt het 
blad met het stukje wortel onmiddeliyk door het vuur ver- 
teerd, dan is hy gerust dat geen schadeiyk gedierte hem 
dien nacht zal verontrusten. Als geneesmiddel van borst- 
kwalen moet een fetis dienen, bestaande uit twee hoorns 
van een wilde geit ; de fetis wordt gedrukt of gedragen op 
de plaats waar de pyn zich doet gevoelen. Tot verdrüving 
van hoofdpyn wordt een spoelvormig stukje been gebruikt 
met driehoekige figuren; het wordt tegen het hoofd gedrukt, 
terwyi de patiënt met de vingers een klappend geluid maakt 
om de kracht van den fetis op te roepen. By verwondingen 
doen verschillende gekauwde wortels dienst, waarvan het 
denkbaar is, dat sommige inderdaad eenige geneeskracht 
bezitten. Den regen meent de Mondombe te kunnen doen 
ophouden door gebruik te maken van een anderen fetis, nl. 
door te blazen op de holle zyde van een bokkehoom, en 
inmiddels met den anderen arm een zwemmende beweging 
naar de lucht te maken. Een aantal tanden van een wilden 
stier, door een riempje byeengehouden en om den hals ge- 
dragen, moeten den drager tegen ongevallen op reis be- 
hoeden. 

Tot deze zelfde soort van fetissen kunnen wy ook reke- 



Digitized by 



Google 



355 

nen de reeds met een woord vermelde, en als fig. 2 op 
bijgaande plaat voorkomende, nabootsing van hetmensche* 
lyk lichaam, die tot de verzameling van Goddefroy behoort. 
Z\] is samengesteld uit gevlochten plantendeelen, schelpen, 
kralen en lappen, alles behooriyk ingesmeerd met het meer- 
gemelde vet. Aan dezen fetis wordt de macht toegeschreven 
vrouwen vruchtbaar te maken. 

De offers die de bewoners dezer waterarme streken zich 
getroosten om de gunst te winnen der vorsten die het ver- 
mogen bezitten om regen te verwekken, geven ons den 
maatstaf van hun afkeer van hen, die van toovermiddelen 
gebruik maken om den regen te doen ophouden. Wie daarop 
betrapt wordt, moet zonder genade de doodstraf ondergaan. 
Tan der Keilen ontdekte dit gebruik der Mondombe's op 
zeer toevallige w^ze ; bezig met het schieten van vogels, 
vond htj in een dicht bosch een vr\) volledig skelet van een 
zwarte. Twee ronde gaten in den schedel toonden dat er 
geweld aan hem was gepleegd, en waren hoogst waarschyn- 
Ijjk het gevolg van slagen met een knots. Dat het lichaam 
onbegraven was, gold hem als bewfls dat de verslagene 
om een misdrtjf was ter dood gebracht, daar het een vaste 
gewoonte der Mondombe*s is, dat lyken van misdadigers 
niet begraven worden. Van der Keilen deed toen onderzoek 
on vernam van een anderen inlander, dat jaren geleden een 
jonkman, die vertoornd was omdat hy eene door hem be- 
geerde jonge dochter niet van haar vader verkrUgen kon, 
zich had willen wreken door het gebruik van een toover- 
middel dat het land aan verderf zou pr^s geven door het 
voor altöd van den regen te berooven. Hö had een pot met 
water en zand genomen en op het vuur gezet, totdat het 
water geheel verdampt was, en daarna had hy zich het 
droge zand over hoofd en schouders gestrooid. Men meent 



Digitized by 



Google 



856 

dat in een land, waar iemand op deze w^ze heeft rondga- 
loopen, tenzy hö met den dood wordt gestraft, nooit weder 
regen valt. De schuldige was betrapt en op last van den 
Soba van Huïlla ter dood gebracht : het toovermiddel was. 
zoodoende geheel krachteloos geworden. >) 

Ook de ingangen hunner woningen versieren de Mondom- 
be's met allerlei voorwerpen die hen tegen onheilen moeten 
beschermen. Schedels van runderen, op lange staken gesto- 
ken, nemen daaronder een voorname plaats in. Den dag 
waarop een \\jk wordt ter aarde besteld, is het by hen ge- 
bruik eenige runderen te slachten, waarvan de schedels met 
vele andere voorwerpen op het graf worden gelegd. Ofechoon 
z^ de mogeiykheid van den natuurleken dood erkennen, 
schrijven zt) toch het overiyden meestal aan den invloed 
van een vjjandigen too venaar toe. Met het onderzoek wordt 
een lid der familie belast, die daarvoor beenderen van knie- 
schyven bezigt, welke, als dobbelsteenen geworpen, naar 
zekere regels den moordenaar aanwijzen. Gewooniyk ontstaat, 
als gevolg van deze uitspraak, een veete tusschen de bloed- 
verwanten van den overledene en die van den gewaande» 
moordenaar ; men steelt elkanders goed, totdat de verliezende 
party verdere vyandeiykheden afkoopt met eenige runderen^ 
en een grooten maaltyd geeft, waaraan ieder mag deelnemen 
die er lust toe heeft, en waarby veel bier wordt gedronken. 
Gewooniyk loopt zulk een feest op vechtpartyen uit, en het 
vergoten bloed brengt weder twee familién met elkander in 
oorlog, tot welks beëindiging weder nieuwe maaltyden en 
drinkgelagen worden gevorderd. Men komt dan ook zelden 
in de nabyheid der woningen van Mondombe's zonder te 
hooren van zulke voorvallen, die als de termen eener on- 



1) De schedel, die de onderkaak mist, is door van der Keilen bewaard 
en naar Europa gezonden als een geschenk voor Prof. Yeth. 



Digitized by 



Google 



357 

eindige reeks elkander opvolgen. De Soba*s schünen er zich 
niet mede te bemoeien. 

De maatscliappeiyke toestand der Mondombe's heeft door 
tiunne zoogenaamde onderwerping aan het portugeesch ge- 
zag geene noemenswaardige verandering ondergaan. Het 
bestuur dat het Gouvernement door de tusschenkomst der 
<hefe'8 over de concelho'8 uitoefent, heeft schier alleen be- 
trekking tot de blanken. Men bemoeit zich slechts met de 
zaken van deien en laat de zwarte bevolking geheel aan 
zich zelve over. De zwarten betalen hoegenaamd geene 
-directe belasting ; deze bedraagt trouwens ook voor de blan- 
ken weinig of niets in verhouding tot hunne verdiensten, 
<iewyi de hooge in- en uitvoerrechten, reeds meermalenter 
«prake gebracht, de voorname bron der inkomsten vormen 
-waarmede de kosten van bestuur worden gedekt. 

De inrichting der Mondombe-maatschappy is als volgt: 
Aan het hoofd van den stam staat de Soba, met onbeperkte 
macht ; zyne kinderen hebben nooit eenig recht op den troon, 
want hy wordt steeds opgevolgd door den oudsten zoon 
zyner oudste zuster. Den vorst staan z^jne raadsheeren of 
sekoela'8 ter zijde; zy zyn de oudsten van den stam, de 
patriarchen hunner families en de aanvoerders in den kr^g ; 
hunne waardigheidsteekens bestaan in een dunnen wandel- 
stok met eivormigen knop en in een lederen halsband waar- 
aan geslepen schelpen tot op de borst afhangen ; de grootte 
dier schelpen is afhankeiyk van de hoogte der waardigheid. 
Ook als een aekoela sterft wordt hy, overeenkomstig de ge- 
bruiken der volken die nog niet geheel van de matriarchale 
instellingen vervreemd zyn, door zyn oudsten neef van zus- 
terszyde opgevolgd. 

Huweiyken sluiten de Mondombe's naar hunne keuze ; 
maar de bruidegom moet steeds voor zyne bruid een os 



Digitized by 



Google 



858 

betalen. De meesten hunner hebben meer dan ééne vrouw; 
alleen de armen moeten zich met een enkele tevreden stel- 
len. De vrouw is dienstbaar aan den man en moet den akker 
bestellen, terwijl haar gemaal meestal in ledigheid rondloopt 

De Mondombe's leven van veeteelt en landbouw. De man- 
nen houden zich ook veel met de jacht bezig, en daar het 
wild veelal overvloedig is, verschaft hun dit, nevens hunne 
kudden van schapen en geiten, het noodige dieriyke voedsel. 
Runderen worden zelden geslacht behalve by begrafenisfees- 
ten, by welke een groote slachting onder het vee van den 
afgestorvene wordt aangericht. De veldvruchten die zö het 
meest verbouwen, zyn maïs en massambala (sorghumvulgare). 
Dit laatste, ook negerkoom genoemd en misschien het meest 
by den in Noord- Afrika gebruikeiyken naam doerrah bekend, 
is een soort van gierst met zeer fijnen korrel, by de Mon- 
dombe's voornameiyk in gebruik voor het maken van een 
zeer sterk bier, onghella geheeten (*)• Wanneer er by het 
einde van den zomer veel honig is, dan wordt dit bier 
daarmede vermengd en geldt dan als eene byzondere lek- 
kerny. Op de akkers der Mondombe's vindt men ook vele 
zoogenaamde eetbare kalebassen, die by hen den naam van 
métanga dragen. 

De woningen der Mondombe's zyn hutten van stroo en 
riet, in den vorm van een halven bol, omstreeks 6 voet 
hoog, van onder met een omstreeks twee voet hooge 
opening waardoor de bewoners uit- en inkruipen, en die, 
daar het materiaal overal voorhanden is, zeer weinig tt|d 
voor de oprichting vorderen (*). Een onbepaald aantal dezer 



(1) Dit bier sch^'nt te moeten onderscheiden worden Tan het by an- 
dere stammen gebroikel^ke %tallua of garapa, bereid van maïskorrels en 
gestampte maniokwortels. Zie Monteiro, Angola, 1, p. 800. 

(2) W\| hebben ons hier een kleine vrijheid veroorloofd. Onie reizigers 



Digitized by 



Google 



359 

woningen vindt men vereenigd tot kleine dorpen, die onze 
reizigers kralen noemen, eigenlek een onjuiste benaming, 
daar kraal een woord van Hottentotschen oorsprong is en strikt 
genomen alleen de dorpen der Hottentotten kan aandui- 
den *). Volgens V. d. Keilen wonen de Mondombe's alleen in den 
drogen tijd bü elkander en verspreiden z^j zich in den regen- 
tijd, oin meer in de nabijheid van hunne alsdan te bebouwen 
velden te zijn. Dit kan echter bezwaarlijk het geval zijn in 
de omstreken van Quillengues, waar wij kralen en velden 
in elkanders onmiddellijke nabijheid vinden. 

Voor het bebouwen der akkers bedienen zich de Mondom- 
be's van kleine ijzeren schepjes; diezijzelven vervaardigen. 
Ook in het smeden van lansen, pijlpunten, messen en 
ander ijzerwerk zijn de Mondombe's zeer bedreven. Zelven 
graven zij het yzer uit de hier zeer overvloedige ijzerlagen, 
en doen het smelten in pijpjes van klei, die ztj sterk ver- 
hitten in een vuur dat met kleine blaasbalgen wordt aan- 
geblazen. 

Maar de ijzerindustrie is ook nagenoeg de eenige die by 
dezen volksstam iets te beteekenen heeft. Hun huisraad is 
van hoogst eenvoudigen aard. Het water bewaren zij en 
voeren zij op reis mede in kalebassen, van een riempje voor- 
zien om ze aan een stok over den schouder te dragen. De 
mandjes die zij uit biezen vlechten, veelal lichtrood en wit 
gekleurd door eene kleurstof uit verfhout verkregen, ztjn 
verschillend van vorm en somtijds bijna waterdicht. De 



zeggen niets over de woningen der Mondombe's. Bovenstaande beschrij- 
ving dezer woningen is gevolgd naar die der Kafferkralen bQ Th. Tromp, 
Herinneringen uit Zuid' Afrika, bl. 29, omdat daarmede de af beelding van 
Hondombe-hutten bij Monteiro, n, 185, volkomen overeenkomt. 

(1) Zie Valentijns Oud en Nieuw Oost'Indiën, V, 2. Kaap de Goede 
Hoop, bL 66. 



Digitized by 



Google 



360 

trechters die zü maken door een blok hout uit te hollen, 
hebben een stuk riet tot tuit De aarden potten en pannen 
worden met enkele eenvoudige lynen versierd; als naalden 
gebruiken ztj een stuk ijzerdraad, van oog en punt voorzien, 
en het garen draaien zü met de hand uit boomwol; een 
grover koord wordt uit biezen gedraaid. Bü den dans — vnj 
vermeldden reeds de dans-voetbanden en den dansstok — 
worden als muziek-instrumenten gebruikt : een van een uitge- 
holden boomstam gemaakte en met een geiten vel bespannen 
trom, die de muzikant tusschen de beenen legt om er op te 
gaan zitten, en een instrument, oti^ancU genaamd, met U 
Özeren toetsen die met de duimen bespeeld worden en boven 
een doorgesneden kalebas, als klankbodem, geplaatst zön. 
Aan deze toetsharmonica is nog een \)zeren oog bevestigd 
met drie ringen die als castagnetten dienst doen. 

Uit het hier medegedeelde blUkt, dat de Mondombe's tot 
de achterlijkste natiën van Afrika behooren en in nijverheid 
en kunstsmaak ver by sommige negerstammen achterstaan. 
Volgens de boeren is, voor zoover hun de bevolking van 
dat werelddeel bekend is, geen enkele stam zoo dom, zoo 
onweerbaar en zoo onbeschaafd als de misdeelde Mondombe*s. 

Over de taal der Mondombe's schijnt minder ongunstig 
te moeten geoordeeld worden. Zij heeft waarschynlijkgroote 
affiniteit met het Bunda of Ambunda, de voornaamste en 
meest verspreide taal van de portugeesche bezittingen in 
Afrika. Goddefroy zegt dat, toen de Mondombe's van Quil- 
lengues hem hunne waren kwamen aanbieden, Polio, die 
„zoowel de hier gesproken negertaai, het Ambunda, als het 
„Portugeesch verstond", hem tot tolk diende. Het schflnt 
echter dat het Bunda onder vele stammen van Angola 
slechts een lingtca franca is, waarvan zy zich in het drijven 
van handel bedienen, en dat zij daarnevens onder elkander 



Digitized by 



Google 



361 

hun eigen dialect spreken. Tot dusverre heeft niemand, 
zoo het schtjnt, de taal der Mondombe's eenige aandacht 
waardig gekeurd. Wy bezitten daarvan geen enkele woor- 
denlost Het is dus te hopen dat v. d. Keilen, die in een 
zUner brieven te kennen geeft, dat hö, ofschoon nog niets 
omtrent de taalregels durvende vaststellen, reeds eenige 
spraakgebruiken en een goed aantal woorden zou kunnen 
mededeelen, en goeden moed had om spoedig tot nadere 
kennis der taal te geraken, (^ ztJne studie in die richting 
ijverig zal hebben voortgezet. 

Men kan nog enkele merkwaardige b^zonderheden om- 
trent de gewoonten der Mondombe's by Monteiro vinden (*). 
Maar daar wy ons hebben voorgenomen onze mededeelingen 
te beperken tot hetgeen onze reizigers op hunne tochten 
zelven gezien of vernomen hebben, achten wy het genoeg 
hierop met. een woord te hebben gewezen, en komen wy 
thans tot ons reisverhaal terug. 

wy zagen reeds (•) dat Veth, den 22»*«° Maart op den 
kam van het Munda-gebergte gekomen, zyn tocht in oost- 
waartsche richting voortzette. Des avonds kwam hy aan 
den voet van dat gebergte; maar den volgenden dag begon 
hy weder te stygen en reed over het nu ryzende dan 
weder dalende terrein, door de uitloopers van het oosteiyk 
grensgebergte der vlakte, de Vissecua-keten, gevormd, achter 
het in een halven kring van hooge bergen gelegen en van deze 
zyde geheel ongenaakbare établissement van Quillengues 
om, totdat hy gelegenheid vond langs de noordeiyke bui- 
tenzyde van dien bergkring met gemak en veiligheid in de 
vlakte af te dalen. De omweg dien Veth zich, by het ge- 



(1) r. V» K A, G. 2e serie, 8e Deel, V. en M., bl. 665. 

(2) Angola , U, 186—191. 
(8) Zie bl. 888. 



Digitized by 



Google 



362 

mis van een bruikbaren korteren weg, op het voorbeeld 
der boeren moest getroosten, was oorzaak dat hö tot den 
avond van den 25**«° in het gebergte moest vertoeven. 

Den 23«*^" Maart begon de tocht by prachtig weder met 
volkomen heldere lucht, des morgens te halfacht, en werd, 
behoudens eene halte van een paar uren, onder afwis- 
selend sttjgen en dalen, tot half zeven in den avond 
voortgezet. De gunstige omstandigheden waaronder iD de 
laatste dagen gereisd was, hadden aan de gezondheid van 
Veth zeer veel goed gedaan. De diarrhee had opgehouden, 
en ofschoon hU zyne vroegere krachten lang niet had her- 
kregen, mocht hü toch in den morgen van 24 Maart met 
een sinds lang niet gekend gevoel van welzön ontwaken. 

Die 24«*«" Maart was echter niet zoo geheel voorspoedig. 
Wel werd van zeven uren tot halféén en wederom van 
drie tot vjjf uren de reis zonder byzondere moeieltjkheden 
voortgezet, maar op laatstgenoemd tydstip raakte men bet 
spoor geheel byster. Men moest den wagen uitspannen en 
het pad gaan opzoeken en vond zich genoodzaakt den nacht 
in het bosch te biyven doorbrengen. 

Den volgenden morgen kon evenwel de tocht reeds te 
halfzes vervolgd worden, maar ditmaal was de weg zoo 
buitengewoon slecht en zoo dicht begroeid, dat men niet 
dan met de grootste moeite een weinig kon vooruitkomen- 
Te elf uren werd dus uitgespannen om de ossen eenige 
rust te schenken ; zy zouden onder het grazen door Polio 
worden bewaakt. De arme jongen viel in slaap, en toen hö 
wakker werd, waren al de ossen verdwenen. Hevig ver- 
schrikt kwam hy den chef waarschuwen ; hy vond het echter 
het gemakkelijkst de schuld op de Mondombe's uit den om- 
trek te werpen, wier verbiyfplaatsen, die men vermoedelök 
reeds bespeurd had, niet ver meer verwyderd waren, en die 



Digitized by 



Google 



363 

naar ziJn bewering de ossen hadden weggedreven en geroofd. 
Veth nam dadelijk de noodige maatregelen om zyn trekvee 
terug te erlangen. Goddefroy tot bewaking van de kar achter- 
latende, gelastte hy Frans en Polio, met het geweer in 
den arm, het bosch aan de linkerzöde te doorzoeken, terwtjl 
h\] zelf met van der Keilen gewapend te paard steeg, om 
ter rechterzüde de vereischte nasporingen te doen. Na drie 
uren zoekens kwam Frans met de tijding, dat hy werkelijk 
eene kraal van inlanders gevonden had, omringd door vel- 
den van maïs, waaraan de afgedwaalde ossen zich naar 
hartelust te goed deden, maar dat de Mondombe's, volstrekt 
niet van die gasten gediend, reeds zelven op weg waren om 
de ossen terug te brengen en vergoeding te vragen voor de 
schade die zü hadden aangericht Veth gaf hun een flesch 
brandewijn, waarmede zy volkomen tevreden waren," en 
Polio, zyne bewering niet kunnende volhouden, erkende nu 
geslapen te hebben en verwierfgemakkellJk vergiffenis voor 
zljn verzuim. 

Toen de ossen terug waren gebracht, werd spoedig weder 
ingespannen en de tocht te vier uren voortgezet. Tegen 
de helling der laatste hoogte van het boogvormig gebergte 
dat het établissement omsluit, ligt eene groote portugeesche 
fazenda met uitgestrekte maïsvelden, en aan haren voet 
vindt men eenige Mondombe-kralen. Na nog een uur rü- 
dens bereikte Veth de eerste dezer kralen, juist waar de 
voet der gemelde hoogte zich in de vlakte verliest. Het 
hoofd der Mondombe's toonde zich vriendschappelijk gezind- 
Veth schonk ook hem eene flesch brandewijn, en wie zich 
een Mondombe tot vriend wil maken, kan niet beter doen; 
want de omewa maloeloe, zooals zy den brandewyn noemen, 
is hun boven alles dierbaar. Als tegengeschenk kreeg Veth 
van het hoofd eene groote geit, om onderweg te slachten. 



Digitized by 



Google 



364 

Het dier heeft de kar verscheiden dagen gevolgd, maar is 
daarna in den nacht spoorloos verdwenen. 

Van het nu bereikte punt had Veth nog een zeer moeie- 
lyken weg van eenige uren door de vlakte af te leggen, 
om den groeten weg van Quillengues naar Benguella te 
bereiken, en eene portugeesche fazenda, aan het begin van 
dien weg gelegen, te bezoeken, waar ht), volgens van de 
boeren verkregen inlichtingen, zich van levensmiddelen zou 
kunnen voorzien en waarschyniyk ook inlandsche bedienden 
aannemen. Tot aan dat punt moest h^j in tegenoverge- 
stelde, dus zuidwaartsche, richting trekken. Daar hy dadeiyk 
zyn weg wenschte te vervolgen, gaf hem het hoofd der 
bezochte kraal twee gidsen naar de volgende mede, die hü 
des avonds te halfacht bereikte, en waar hy den nacht 
bleef doorbrengen. 

De weg was den vorigen dag zeer slecht geweest, en het 
vervolg beloofde niet veel beters. Daar de kar eenige repa- 
ratie behoefde aan de kap, waarvan de meeste yzeren bogen 
door de boomtakken waren afgebroken, besloot hy van der 
Keilen en Frans vooruit te zenden om den weg te verken- 
nen en by den portugeeschen koopman reeds by voorbaat 
het een en ander te bestellen. Zy vertrokken reeds des 
morgens te zes uren, te paard gezeten en ieder met een 
byi gewapend, om waar het noodig was te kappen. Zoodra 
zy vertrokken waren, pakten Veth en Goddefroy de kar geheel 
ledig, en herstelden de kap zoo goed hun met de ge- 
brekkige hulpmiddelen mogeiyk was. Terwyi zy hiermede 
bezig waren, kwamen al spoedig de Mondombe's van de kraal 
hun verschillende waren te koop aanbieden. Polio, die zooals 
wy reeds opmerkten, het Ambunda zoowel als het Portu- 
geesch verstond, diende daarby als tolk; want schoon God- 
defroy's kennis van het Portugeesch niet diep ging, verstond 



Digitized by 



Google 



365 

htj toch de woorden en phrasen, die in het dageltjksch ver- 
keer het meest onmisbaar z^n. De zwarten boden vooral 
kippen, eieren, kleine citroenen, maïs en een soort van 
struik-aardappelen te koop aan. Daar de in ruilgoederen 
te betalen prtjs zeer billijk was, kocht Goddefroy zooveel 
van hen als hg gebruiken kon. De maïs was vooral voor de 
paarden, de struik-aardappelen waren voor de zwarte be- 
dienden bestemd. Intusschen ging de arbeid aan de kar 
ztjn gang, en des namiddags te vier uren was zt) hersteld 
en klaar om weder te worden ingepakt. De ossen hadden 
goed gegraasd en den geheelen dag de rust genoten die z^ 
behoefden ; maar van der Keilen en Frans kwamen nog 
niet opdagen. Het duurde tot zeven uren eer zU terug 
waren, en nu was het te laat om nog op weg te gaan. 
Van der Keilen had dien morgen Flik, den laatst overge- 
blevenen van Veth's javaansche honden en z^jn lieveling, 
medegenomen, maar bracht hem niet terug. De hond was 
geschrikt, weggeloopen en niet weergevonden. Voor Veth 
was het een groot verdriet ; maar het hielp niet te klagen. 
Htj was trouwens nooit gewoon lang over gedane zaken te 
spreken, maar schikte er zich zoo goed mogelijk in. Zoo 
hij de hoop heeft gekoesterd den hond nog den volgenden 
dag bü den portugeeschen koopman terug te vinden, is die 
niet vervuld geworden. De trouwe, vriendel\)ke Flik was 
voor hem verloren, en het baatte hem weinig dat, toen, 
na ziln dood, van der Keilen en Goddefroy op hunne terug- 
reis naar Humpata weer te Quillengues kwamen, zy den 
hond nog in het bezit van den Portugees vonden en tegen 
betaling der kosten van ziJn onderhoud terug erlangden. 
Dien avond werd nog een Mondombe gehuurd, Juan ge- 
naamd, die den weg naar Benguella en van Benguella terug 
naar Quillengues mede zou maken en alles doen wat van 



Digitized by 



Google 



366 

hem gevorderd werd, Zyn loon zou bestaan in een vuur- 
steengeweer ter waarde van 3000 reis of omstreeks zeven 
gulden. 

De kar werd den 27"*«° Maart 's morgens vroeg weder 
ingespannen. De tocht ving te halfzes aan, maar eerst 
te drie uren werd het doel van de reis, de fazenda waar 
Flik was weggeloopen, bereikt. Men was nog eene an- 
dere portugeesche fazenda met uitgestrekte mals-aanplan- 
tingen voorbij gekomen, doch had zich daar niet opgehouden. 
Toch had de reis veel te lang voor den kleinen afstand 
geduurd daar verschillende ongelukken groot oponthoud 
veroorzaakt hadden. Eerst was omstreeks acht uren de 
geheele kar in eene droge sloot omgevallen, zoodat zü op 
ééne zyde lag. Om haar weder op te richten werd zij uit- 
gepakt, het trektouw van den boom losgemaakt en aan het 
bovenliggende wiel bevestigd, en daarmede door de ossen 
de kar weder overeind getrokken, die daarna opnieuw werd 
gepakt. Dit voorval kostte 8V2 uur oponthoud ; maar men 
was nog geen twee uren verder gereden, toen de bak, die onder 
aan den wagen hing en waarin het kookgereedschap zich be- 
vond, door een grooten op den weg liggenden steen geheel ver- 
brijzeld werd, zoodat de inhoud in den wagen zelven moest 
worden opgeborgen. De laatste ramp was dat ookdegroote 
trochometer of log verloren ging, zoodat aan Veth geen 
ander middel overbleef om den afgelegden afstand te bepalen, 
dan na te gaan hoe dikwijls by gewone snelheid het wiel 
van den wagen zich in vyf minuten omwentelde. Men reed 
dien dag meest door yi bosch, waarin op vele plaatsen door 
de Mondombe's en Ovampo's koffletuinen waren aangelegd. 
Het portugeesche landgoed waar onze reizigei*8 na al 
deze ongelukken aankwamen, wordt door Veth Kikoko, door 
Goddefroy Kakoekoe genoemd. Behalve de gewone maïs- 



Digitized by 



Google 



367 

velden en vruchtboomen vond men hier een uitgestrekten 
aanplant van katoen, waarin omstreeks 40 slaven en sla- 
vinnen arbeidden. De landheer verloochende de gastvryheid 
zü'ner natie niet. Hy had Veth en Goddefroy reeds den 
vorigen dag door van der Keilen doen uitnoodigen om by 
hem te tafelen en te vernachten. Reeds dadelflk by hunne 
aankomst werden zy door oranje's en djamboe's verkwikt; 
daarna namen zy deel aan een overvloedig en smakeiyk 
maal. terwyi zy na vele dagen den nacht weder eens onder 
dak op een goed bed konden doorbrengen. Dien avond 
werden nog een viertal zwarten in dienst genomen, op de- 
zelfde voorwaarden als den vorigen dag Juan. Deze man- 
nen behoorden, volgens Goddefroy, tot den Kongombi-stam (i), 
die zich tusschen de Mondombe's en Ovampo's van Quil- 
lengues heeft ingedrongen en verspreid. Het waren stevige 
mannen, zeer geschikt om by de moeieiykheden op den weg, 
die onze reizigers wachtten, de noodige hulp te bewyzen. 
Aan ieder dezer mannen werd zyne eigene taak aangewezen. 
Een hunner moest de reserve-ossen voor den wagen uit- 
dry ven en in de tyden van rust de gezameniyke ossen onder 
het weiden bewaken. De tweede die den weg kende, omdat 
h^j vroeger de boeren daarop vergezeld had, moest als gids 
dienen en steeds vóór de kar uitgaan om den koerste wyzen. 
De derde en vierde zouden zooveel mogeiyk alle steenen 
en boomen van den weg verwyderen, om daardoor de taak 
der ossen te verlichten. Een dezer mannen, Matankapir 
geheeten, werd vergezeld door zyn tienjarigen zoon, die 
voor zyn genoegen medeging, en voor zyn vader dage- 
lyks, gedurende de gansche reis heen en terug, zyn vuur- 



(1) Deze stam is ons geheel onbekend. Is weUicht Kongombi eene 
verbastering van Kangemba, en bewoont de bedoelde stam de „Serra 
da Cangemba, que borda por leste o vatte do Dombe" ? (Serpa Pinto, I, p. 46.) 



Digitized by 



Google 



368 

steengeweer, een met water gevulde kalabas en nog eenige 
benoodigdheden, gezamenl^k tot een gewicht van 20 ki- 
lo's, droeg. 

De levensmiddelen die v. d. Keilen den dag te voren op 
deze fazenda besteld had, bestonden uit 30 broeden in het 
huis gebakken, ^ 120 reis of 34 centen, 200 China'sappelen 
k 20 reis of 6 centen, een zak maïs-meel en de helft van 
het vleesch van een os, die daarvoor zou geslacht worden, 
welke helft met jff 3 moest worden betaald. Van der Kei- 
len beging de groote onvoorzichtigheid van dien os, in weer- 
wil der groote hitte, dadelük te doen slachten, ofschoon hg 
niet kon vooruitzien wanneer z^jn medereizigers zouden aan- 
komen. Toen Goddefroy ter plaatse kwam, vroeg hü dadelyk 
naar het vleesch, dat sterk door hem gezout werd, hetgeen 
echter niet kon verhinderen, dat het den dag na het ver- 
trek voor den kiescheren smaak der Europeanen niet meer 
genietbaar was, ofschoon het door de zwarten, die voor 
bedorven spüs niet licht terugdeinzen, nog met graagte 
werd genuttigd. 

Hoe beminnelijk zich ook de eigenaar der fazenda als 
gastheer mocht betoonen, in geldel^ke aangelegenheden 
deed hy zich, vooral later, toen Goddefroy en van der Keilen te 
Quillengues terugkwamen, van minder gunstige zyde kennen. 
De pryzen der geleverde levensmiddelen waren hoog door 
hem berekend, maar erger was het dat hü, zooals reeds werd 
opgemerkt, vergoeding eischte voor het onderhoud van den, 
deels door z^n eigen schuld, op zljn landgoed teruggebleven 
hond, en het ergst dat hU de betaling van een aan Veth behoo- 
rende tilbury, die van der Keilen hem voor jff 8 verkocht had, 
steeds wist te ontduiken. De vereeniging zulker tegenstrtj- 
dige eigenschappen in één persoon schijnt echter onder de 
Portugeezen niet zeldzaam te zyn en komt ook onder an- 



Digitized by 



Google 



dere natiën meer voor dan men wellicht denken zou. WH 
herinneren ons hierby eenige woorden van Schuver, waar h\j 
van de grieksche kooplieden in Soedan spreekt. „Al de 
kroeghouders," zegt hy, „en negen tienden der handeldrü- 
venden en woekeraars zijn Grieken, zelden van het beste al- 
looi, doch die om hun onbeperkte gastvryheid dienen ge- 
prezen te worden. Arm of ryk, de vreemdeling behoeft slechts 
aan de deur van een Roemi te kloppen, om van rykeiyk 
voedsel, en zoo noodig ook van ondersteuning voor de ver- 
dere reis, zeker te zijn. En derhalve mag ik, de reiziger, 
bt) hun minder loffelijke karaktertrekken niet stilstaan." (^ 
Gedachtig aan de dure verplióhting die onze reizigers zoo 
vaak aan de gastvrijheid der Portugeezen in het binnenland 
hadden, zullen wy gaarne dit voorbeeld volgen. Daarentegen 
gelooven wy onze lezers geen ondienst te doen, door hier nog 
eene korte algemeene schets van de fazenda's der portu- 
geesche kolonisten in te lasschen, die men zich echter wach- 
ten moet in al hare byzonderheden op elke fazenda te 
willen toepassen. 

De geaardheid van de meeste der in het binnenland ver- 
spreide portugeesche kolonisten, veelal degradado's of af- 
stammelingen van deze, is waarschyniyk een der grootste 
hinderpalen voor de portugeesche regeering om hare afri- 
kaansche bezittingen te humaniseeren. De ruwheid hunner 
zeden, het leven in concubinaat met inlandsche vrouwen (*), 
het schier volslagen gebrek aan gelegenheid om hunne kin- 
deren eenig onderwys te doen geven, met uitzondering der 
zeer zeldzame missie-scholen, de onmogeiykheid om de in 
de afrikaansche samenleving diep gewortelde slaverny en 



(1) r. V, h, A. (?., 2e serie, D. II, V. en M., bl. 679. 

(2) Zie bl. 803. 

24 



Digitized by 



Google 



870 

het daarmede gepaarde trotsch gevoel van meerderheid van 
de grootste blanke deugnieten over de zwarten uit te roeien, 
en door een betere organisatie van den arbeid en humaner 
verhouding tusschen den meester en ztjne dienaren te ver- 
vangen, zUn zoovele vyanden eener verbetering, die het voor 
de zwakke portugeesche regeering onmogelyk is door te zet- 
ten. Vóór de vestiging der zendelingen en de nederzetting 
der boeren waren het dus inderdaad al zeer ongelukkige 
pioniers, aan wie hier de verbreiding der beschaving was 
overgelaten. Hun hoofdbedrüf was vroeger het koopen of 
doen opvangen en verzenden van slaven. Met dat doel steeds 
dieper in het binnenland doordringende, waar zij zich, uit 
vreeze voor de vyandschap der zwarte bevolking in ver- 
schanste woningen opsloten, werden zj) de stichters van die 
fazenda's, die de kern der portugeesche nederzettingen, zoo- 
als Quillengues, Huïlla, Capangombe, Humbe enz. uitmaken, 
en van die fabrieken van agoa ardente^ die hun het voor- 
naamste ruilmiddel voor den handel met de inlandsche bevol- 
king opleverden. 

De volhardende bestrUding der slavernü door Engeland, 
hare afschaffing door de meeste beschaafde natiën en vooral 
de uitkomst van den slavenoorlog in de Vereenigde Staten 
hebben echter deze bron van winst allengs doen opdrogen, 
en meer en meer hebben zich de portugeesche kolonisten 
in het binnenland gaan toeleggen op de kuituur van maïs, 
suiker en katoen en het opkoopen van allerlei producten 
des lands. De fabricatie vanbrandewyn, of juister rum, daar 
zü uit suikerriet gestookt wordt, is echter de eenige belang- 
rijke industrie gebleven. Eenigen tijd in de vaten bewaard, 
neemt dit vocht eene donkergele kleur aan, en doet dan 
voor de meeste andere producten van dien aard niet onder. 

De gebouwen door deze lieden opgericht, zyn werkelijk 



Digitized by 



Google 



371 

liet best b\j forten te vergeiyken. Zy zgn niet alleen zeer 
tiitgesti-ekt, maar door dikke muren omringd. Treedt men 
2e voor het eerst binnen, dan ontvangt men eenen zonder- 
lingen indruk van de massa's runderen, varkens en schapen, 
-die zich tusschen de muren als verdringen en een oorver- 
-doovend geraas maken. De vertrekken die de senhor be- 
woont, z\jn, al behoort hy tot de meer gegoeden, zeer een- 
voudig, en getuigen van weinig zin" voor reinheid en weinig 
'behoefte aan weelde. Het huisraad bestaat gewooniyk uit 
■een ruwe houten tafel en eenige nog ruwere banken, 
-en allerwege liggen stapels koopwaar verspreid, waardoor 
men zich met moeite een weg baant. 

Deze woningen zyn omringd door de uitgestrekte velden 
■waarop, naar den aard van den bodem, de reeds genoemde 
producten worden gekweekt, en door tuinen met een groeten 
overvloed van vruchtboomen beplant. Bananen, vygen en 
-china'sappelen nemen daaronder de eerste plaatsen in. Daar- 
nevens doen de mangga's {Mangifera indica), de anona's 
^Anona squamosa en andere soorten), de djamboe's (/amftosa 
^pec), de papaja's {Carica papaja), de goeave's (Psidium 
^guajava) en andere heeriyke vruchten den reiziger water- 
tanden, die vermoeid en warm de fazenda betreedt, om van 
•de nooit falende gastvryheid des landheers gebruik te maken. 

De bewerking der velden heeft altyd door zwarten plaats, 
wier aantal op aanzieniyke goederen soms wel 150 h. 200 
l)edraagt. Ofschoon tegenwoordig door, zoo het heet vry- 
willig aangegane contracten en slechts voor een bepaalden 
4iUd aan hunne meesters verbonden, kunnen zy echter in 
waarheid slechts als slaven beschouwd worden, daar de 
vryheid in het contracteeren in vele gevallen slechts eene 
denkbeeldige is, en zy, zoolang de contracten duren, aan de 
willekeur hunner meesters onderworpen zyn, als slaven ge- 



Digitized by 



Google 



372 

voed en behandeld worden, en als zij het wagen om hunne» 
meester te ontloopen met geweld teruggebracht en, om eei> 
voorbeeld te stellen, soms met uitgezochte wreedheid ge- 
straft worden. 

Wij moeten thans tot onze reizigers terugkeeren en hei> 
volgen op den weg van Quillengues naar Benguella, ee» 
afstand van omstreeks 180 kilometers, die in 9 dagen werd 
afgelegd. In den morgen van 28 Maart, omstreeks half- 
zeven, namen zy afscheid van den landheer, hem dan- 
kend voor zyn gul onthaal, en sloegen, na weinige mi- 
nuten den weg van den vorigen dag verlatende, rechts 
af, om, in noordwestel^ke richting, den karavaanweg naar 
Benguella te volgen, zoodat zy thans de Residentie van 
Quillengues aan hunne rechterhand lieten liggen. Veth had 
dus niets van het portugeesche établissement gezien; hit 
was te zeer doordrongen van de noodzakelijkheid om de 
reis met spoed voort te zetten, dan dat hy zich thans daarvoor 
zou hebben opgehouden, en meende op de terugreis over- 
vloedige gelegenheid te zullen vinden om deze schade in 
te halen. Eerst ging het door uitgestrekte en hoogbegroeide 
maïsvelden en omstreeks tien uren raakte men in het bed 
eener zandrivier, die thans geheel waterloos was, maar wan- 
neer men een put ter diepte van ongeveer drie voet dolf, frisch 
en zuiver water opleverde. De wielen zakten diep in dei> 
zandigen bodem, wat voor de ossen uiterst vermoeiend was. 
Nadat men de rivier verlaten had, kwam men door een 
lange reeks van Mondombe-kralen, terwijl te halfvier de 
kar opnieuw omviel en weder op dezelfde wyze als den 
vorigen dag moest worden opgericht De stoet was een geheel 
nieuw gezicht voor de Mondombe's, die in groote scharen 
de kar volgden, totdat omstreeks zeven uren nabij eene der 
kralen werd uitgespannen en de nacht doorgebracht. 



Digitized by 



Google 



873 

Den volgenden dag, 29 Maart, ging de reis zeer voorspoe- 
<lig voort. Nadat des morgens te zes uren was ingespan- 
oen, werd van 9 tot 3 uren gerust. Na de hervatting van 
-den tocht kwam men weder door eene zandrivier, doch 
slechts voor korten tyd. Eerst te acht uren werd voor het 
nachtverbiyf uitgespannen. De Mondombe-kralen waren 
allengs schaarscher geworden, en hadden eindelijk geheel 
-opgehouden. Men had thans de schraal bevolkte, nu kale 
en vlakke, dan boschryke en golvende, doch overal eentonige 
wildernis ten noorden van het plateau van Quillengues be- 
reikt, en de menigvuldige waterlooze rivierbeddingen die 
men dikwyls doorkruiste of een eind weegs volgde, behoor- 
■den waarschijnlyk allen tot het vrg uitgestrekte stroomge- 
bied der Coporolo-rivier, dat in het noorden door de Serra 
"ijuicusso-cusso en hare uitloopers van dat der Catumbella- 
rivier gescheiden wordt. Het terrein was over het geheel 
-golvend en aan water was geen gebrek. 

De route van den volgenden dag kan nagenoeg met de- 
zelfde woorden beschreven worden. Daar alles voorspoedig 
-ging bleef men, na van elf tot drie uren gerust te hebben, 
■des avonds doorreizen totdat omstreeks elf uren de kar voor 
de derde maal omviel, doordien een der wielen in een diep 
-gat was geloopen. Ditmaal waa het ongeval ernstiger dan 
•de beide vorige keeren ; want de wagen werd geheel het 
-onderstboven gekeerd, en alles wat hy breekbaars bevatte 
-werd vernield. Gelukkig waren nagenoeg alle breekbare 
instrumenten te Humpata gelaten, maar de zoölogische 
verzameling, die Veth hoopte van Benguella aan het leid- 
^8che Museum te verzenden, had groote schade geleden. De 
flesschen met voorwerpen op spiritus waren allen gebroken, 
en de insecten die op dezen tocht meest in watten waren 
medegevoerd, vertoonden bU het ontpakken, als onderschei- 



Digitized by 



Google 



374 

dend kenmerk, een groot aantal gebroken sprieten ei> 
pooten. Wat van de tjzeren hoepels, die de zeildoeken 
tent droegen, door de boomtakken in het voorbüryden nog^ 
was gespaard, was thans geheel vernield, zoodat Veth ge- 
noodzaakt was den volgenden morgen de kap geheel weg 
te nemen, tot ht) gelegenheid vinden zou die by een smid 
te doen herstellen. Maar het ergste was nog dat Goddefroy. 
die steeds op de kar zat, terwyl Veth en van der Kelle» 
te paard voor haar uitreden, bjj de poging om van het voer- 
tuig te springen, met de vlakke hand op den grond terecht- 
kwam, en het gewricht zoodanig verzwikte, dat hy ee» 
maand lang met den arm in een doek moest blijven loopen. 
Veth bleef bU zulke ongevallen steeds zich zelven volkomen 
meester. Hü hield zijne reisgenooten voor dat dergelyke 
rampen van zulke reizen onafscheidelijk waren, en terwg^ 
anderen jammerden en klaagden, was hy de eerste die de 
hand uitstak om de geleden schade te herstellen. Zelfs 
werd, bij de gelegenheid waarvan wij hier spraken, nadat 
alles weder zoo goed mogelijk in orde was gebracht, de rei» 
te half één in den nacht hervat, en eerst des morgens te 
vier uren eenige rust genomen. 

Den Sisten Maart werd weder van 6 uren tot 11 uren des- 
morgens verder getrokken, maar daarna op het heetst van 
den d^g eene lange rust genomen, gedurende welke de kap 
afgebroken werd. Eerst des avonds te zes uren ging men 
weder voort, en te halfelf werd uitgespannen om op de gewone 
wijze te vernachten. Op dezelfde wijze werd op den 1«^^ April^ 
des morgens te 5 uren aanvangende, bij afwisseling gerust 
en gereisd, maar ten slotte werd van 10 uren des avonds af 
de tocht den ganschen nacht voortgezet, hoewel de weg 
bijzonder bezwaarlijk was. Eerst des morgens te halfzeven 
(2 April) werd weder uitgespannen, en toen, wegens de 



Digitized by 



Google 



375 

brandende hitte, die het reizen b^ nacht meer en meer 
noodzakelijk maakte, tot 8 uren gerust. Na weder een paar 
uren te zijn voortgetrokken stuitte men tegen de Coporolo- 
rivier, dezelfde die de boeren van Humpata Kalahangka 
noemen (^), waarvan de zeer bezwaarlijk geachte overtocht 
thans moest worden beproefd. 

De Portugeezen hebben aan deze rivier den naam van Rio 
de Sao Prancisco gegeven ; maar evenals in de meeste 
gevallen, waar de Europeanen getracht hebben een ouden 
inlandschen naam door een nieuwen en vreemden te ver- 
dringen, is deze weder byna geheel in onbruik geraakt. De 
gebruikelijke inlandsche naam wordt weder, zooals de meeste 
afiikaansche namen, met vele verscheidenheden geschreven 
en uitgesproken: Coporolo, Caporolo, Quiporolo, Copororo, 
Capororo, door van der Keilen ook Porolo, en door Goddefroy 
Pirool. De benedenloop, die het landschap Dombe doorstroomt, 
heet ook wel Rio Dombe (*). Wat echter den naam Kala- 
hangka betreft, deze schijnt slechts door een misverstand 
aan de rivier gegeven te worden. De hoek van Kalahangka 
is klaarblijkelijk de naam eener bekende halte der handels- 
reizigers, maar waarschijnlijk ontleend aan een kleinere 
rivier, die zich daar ter plaatse met de Coporolo vereenigt, 
en door die vereeniging den bedoelden hoek vormt. Dat over 
dien hoek ook de route van Serpa Pinto liep, zooals van 
der Keilen beweert O, schijnt ons eene dwaling. Wel heeft 
Veth, in de uiteenzetting van het plan zijner reis {% te 
kennen gegeven dat hij, van Benguella naar Quillengues 



(1) Zie bl. 828. 

(2) Zie over de verschillende namen der rivier vooral ook Serpa 
Pinto, I, p. 41. 

(8) T. r. K A. <?., 2« serie, D. UI, V. en M., bl. 660. 
(4) Zie boven bl. 103. 



Digitized by 



Google 



376 

gaande, de route van Serpa Pinto, Capello en Ivens dacht 
te volgen, maar toen hy die reis werkeltjk, ofschoon in omge- 
keerde richting, volbracht, heeft hü den nog weinig beken- 
den en nooit behoorlijk in kaart gebrachten karavaan weg 
gevolgd. Serpa Pinto daarentegen reisde van Benguella naar 
Dombe, en vandaar naar Quillengues over Taramanjamba, 
Tiné, Schalussinga, Tama en Quilaque, alles punten die ge- 
heel buiten de route van Veth lagen, welke slechts even te 
Quillengues, en later over den geringen afstand van 
Quipupa tot Benguella, met die van Serpa Pinto samentrof. 
Van Dombe gaat ook een karavaanweg naar Quillengues, 
die zich waarschyniyk later met dien van Benguella naar 
die plaats vereenigt. „Het was," zegt Serpa Pinto, 0) „een 
raad der gidsen, dat wj) den karavaanweg niet zouden volgen, 
maar liever een hun bekend voetpad, ten einde de moeieiyke 
doorwadingen van de Coporolo te vermeden, die op verschil- 
lende punten door den weg gesneden wordt, en die reeds 
toen veel water afvoerde." Hieruit blykt dat de Coporolo 
nabü hare uitwatering zeer sterk moet kronkelen. Dat in 
de berichten van Veth en ztjne reisgenooten niets daarover 
gezegd wordt, bevestigt eenigermate onze meening, dat 
hunne route merkelyk meer oosteiyk lag en hun overgang 
der rivier veel hooger op plaats had. Ook als Monteiroover 
de Coporolo zegt (*), dat het land langs hare oevers uitste- 
kend vruchtbaar is en groote hoeveelheden maniok en boo- 
nen voortbrengt, kan dit slechts van haren benedenloop 
gelden ; het past volstrekt niet op de wilde en onbebouwde 
streek waar Veth haar doortrok. BJ) gebrek eener behooriyke 
opneming van de rivier kunnen wy echter niets omtrent 



(1) Serpa Pinto, I, p. 45. 

(2) Vol. n, p. 196. 



Digitized by 



Google 



377 

het ware punt der doorwading bepalen, en blijft ook de 
ligging van den hoek van Kalahangka zeer onzeker. Veth 
had te veel haast om thans bijzondere aandacht aan dit 
punt te kunnen wijden, en kon niet vermoeden dat juist daar, 
slechts ruim zes weken later, z^jn graf zou worden gedolven. 
Toen onze reizigers den 2den April te vijf uren na den 
middag de Coporolo-rivier in hunnen weg vonden, achtte 
Veth het te laat om den overtocht te beproeven. De oevers 
waren zeer steil, het bed was ongeveer 4 V2 nieter diep en de 
stroom zeer sterk, ofschoon er ook nu slechts weinig water in 
de rivier was, die zich in de droge helft des jaars als 
een breed lint van zuiver wit, glinsterend zand vertoont. 
Daar er op deze plaats uitstekend gras stond, besloot Veth 
aan deze z^de te vernachten en de doorwading tot den 
volgenden morgen uit te stellen. Ongeveer een kwar- 
tier nadat hier was uitgespannen, kwamen de zwarte be- 
dienden de tijding brengen, dat zij op ongeveer 30 passen 
van de slaapplaats versche sporen van leeuwen gezien had- 
den en met bloed bevlekte soldatenkleederen op den grond 
lagen. De reizigers gingen zich van de waarheid van het 
verhaal overtuigen, en vonden twee hutten van zwarten, 
waarin waarschijnlijk de soldaten geslapen hadden, en door 
de leeuwen overvallen en weggesleept waren. In eene der 
hutten lag nog een kapotjas en de sterk omgewoelde grond 
getuigde van eene worsteling. Hetgeen nog van de solda- 
tenplunje over was, werd verbrand, en daar niet slechts de 
boeren de expeditie-leden tegen de talrijke leeuwen en kro- 
kodillen dezer streek hadden gewaarschuwd, maar hare 
onveiligheid nu ook proefondervindelijk gebleken was, werden 
de slaapplaatsen door een stevige haag van afgekapte doorn- 
takken tegen een overval in zekerheid gesteld. De nacht 
ging rustig voorbij. Slechts eenmaal schenen de honden 



Digitized by 



Google 



378 

onraad te bespeuren en sloegen aan. Het behoeft nauwel^ks 
gezegd te worden dat iedereen zich slagvaardig hield en 
op het ergste was voorbereid. Trouwens reeds lang waren 
de reizigers gewoon geweest geheel gekleed te gaan slapen, 
het geweer aan de zvjde. 

Nog ander gedierte leeft er in deze bosschen dat den men- 
schen tot last is, maar dat men zich niet door schietgeweer 
of doornhagen van het HJf houdt : een insect door de boeren 
„boschluizen" genoemd, en waarschynHjk tot de hemiptera 
behoorend, en verwant met de onwelkome gasten, diezelfe 
in de beste europeesche hotels de schrik der reizigers 
zyn. Hier, waar nooit iemand aan middelen om ze te 
verdreven gedacht had, konden zü ongestoord aan hunne 
woede botvieren en zelfs ongestraft het aangezicht en de 
handen hunner vüanden met hunne zegeteekenen versieren. 

In den morgen van den Sden April stond de kar te zes 
uren klaar om den overtocht aan te vangen. Eerst gingen 
de paarden loopende door het water, daarop volgde de kar. 
Alleen het afdalen in het diepe rivierbed was moeielijk; 
want aan de andere z^de was de helling veel minder steil. 
In een half uur was alles zonder ongelukken over. 

Men had, zoo het schtjnt, de gemakkelijkste plaats voor 
den overtocht gekozen, en moest nu een uur of drie langs 
den noordelijken of rechter-oever der Coporolo voortrijden 
om den hoek van Ealahangka te bereiken. Daartoe moest 
echter het riviertje dat den hoek helpt vormen, nog door- 
waad worden ; want het is uit de berichten van Goddefroy 
duidelijk, dat niet do binnen- maar de buitenhoek met bedoel- 
den naam wordt aangeduid. Er ligt daar een ruim, met weüg 
gras begroeid veld, dat zich uitmuntend voor een kamp moet 
leenen. Onze reizigers namen er eenigen tijd rust en vul- 
den er hun watervat ; want hier was de laatste plaats aleer 



Digitized by 



Google I 



379 

men Benguella bereikte, waar gras en water voor de ossen 
te vinden was. Eerst te zeven uren des avonds werd de tocht 
hervat, en daarop den ganschen nacht voortgereden door 
een woeste en eenzame streek, over een deels steenachtigen, 
deels zandigen bodem. Vooral gedurende een rit van drio 
volle uren door een zandrivier had het trekvee een zware 
taak. Men zag in deze dorre wildernis eene menigte sporen 
van leeuwen, en Veth sprak er van, hier op den terugtocht 
eenige dagen te vertoeven en die aan de leeuwenjacht te 
wyden. 

In den morgen van 4 April werd van 6 tot 7 uren halt 
gemaakt, maar verder den geheelen dag berg af berg 
op doorgereden. Eerst des avonds te 8 uren werd stilgehou- 
den te Quipupa, eene bekende halteplaats, op omstreeks 20 
kilometers afstand van Benguella, waar men eene bron van 
Özerhoudend water vindt, dat door de dorstige ossen gretig 
werd gedronken. Gras was er niet aanwezig, maar toch 
besloot Veth hier tot den volgenden morgen halt te houden. 
Omstreeks vyf uren van Quipupa verwijderd, stond hy op den 
vtjfden April des morgens te tien uren met zijn geheelen stoet 
voor het hollandsche huis te Benguella. Den Uden M^art van 
Humpata vertrokken had h^j den ganschen weg in 19 dagen 
afgelegd, waarvan echter, wegens het lange oponthoud op 
den eersten dag en de vroege aankomst op den laatsten» 
veilig één dag mag worden afgetrokken. 



Digitized by 



Google 



NEGENDE HOOFDSTUK. 



Ontvangst te Benguella. — Heistellingen aan de kar. - 
Berichten uit Banaua. — Reis naar Catumbella. — Moeieüjke 
overtocht der Catumbella-rivier. — Huisvesting in de faktorie. — 
Aanvoer van handelswaren. — Slavenhandel. — Bestraffing vau 
weggeloopen slaven. — Ongezondheid van Benguella. — Ge- 
xondheidstoestaud en verrichtingen der reizigers te Gatuin- 
bella. — Reis van Goddefi-oy naar Banana. — Geschenk eeuer 
klok voor de boereu te Humpata. » Van der Keilen woi-dt ziek; 
de beiJe paarden en een der ossen sterven. — Veth begeeft zich 
naar Supa, door van der Keilen gevolgd. — Veth opnieuw ziek. — 
Zijne indrukken van Afrika. — Veth en v. d. Kelleu keereu 
naar Catumbella terug. — Veth gaat naar Benguella om God- 
defroy af te halen. — Hij krygt hevige dysenterie. — Terugkomst 
van Goddefroy. — Veth besluit ten spoedigste naar Humpata 
terug te keeren. — Van der Keilen brengt met veel moeite de 
kar en de ossen over de Catumbella-rivier — Veth's laatste brief 
aan zyn vader. — Toebereidselen voor de afreis. 

reizigers, met hunne kar voor het hollandsche huis 
nen, vernamen tot hunne spijt dat de chef zich te 
nbella bevond ; maar de portugeesche bediende, die 
dit mededeelde, hield behoorlijk de eer van het huis 
i ontving hen als welkome gasten. Een groot bezwaar 
het dat er dien dag geen gras meer te krygen was. 



Digitized by 



Google 



381 

Dit moet te Benguella altijd een dag te voren besteld worden^ 
en de vermoeide ossen, die in de laatste dagen ook al niet 
veel gehad hadden, moesten zich nogmaals een vastendag 
laten welgevallen. 

Er was dus alle reden om zoo spoedig mogelijk van Ben- 
guella weg te trekken, al had deze stad niet door hare be- 
kende ongezondheid een langer verbluf dan volstrekt noodig 
was ten sterkste ontraden. Uit dien hoofde werd bepaald dat 
men den volgenden morgen vroeg naar Catumbella zou opbre- 
ken, maar er was eenige herstelling aan de kar noodig, waarvan 
men onder weg, zooals wjj gezien hebben, (*) de kap had 
moeten wegnemen, omdat al de yzeren bogen waarop zU 
rustte, gebroken waren. De kar werd dus geheel leeggepakt 
en het beschadigde yzerwerk ter reparatie bt) een smid be- 
zorgd. 

Met de portugeesche mail, die kort te voren hier was 
aangekomen en in dienzelfden morgen van 5 April naar 
Mossamedes was doorgestoomd, had Veth bericht uit Banana 
gekregen, dat de beide soembasche ponies, (^) die hem op 
zijn verzoek uit Nederland waren toegezonden, per Afrikaan 
te Banana waren aangekomen. De spoed waarmede gereisd 
was, had dus aan het oogmerk beantwoord ; ja, hy had eer 
nog te vroeg dan te laat Benguella bereikt, daar z^jn af- 
gevaardigde eerst na drie of vier dagen gelegenheid zou 
vinden met eene van Mossamedes komende boot noord- 
waarts te vertrekken. Aanvankeiyk had Veth bepaald dat 
de paardjes door van der Keilen zouden worden afgehaald ; 
maar nu h\J zich weder zooveel beter gevoelde, en het lang 
gekoesterd plan om in het binnenland van Benguella eenige 



(1) BI. 874. 

(2) Zie blz. 241. 



Digitized by 



Google 



382 

dagen op de jacht door te brengen, voor uitvoering vatbaar 
scheen, vond hy het beter van der Keilen bö zich te houden 
en de zending naar Banana aan Goddefroy op te dragen. 
Er was echter nu nog ttjd genoeg voor dezen over, om naar 
Catumbella mede te gaan en vóór het vertrek der boot te 
Benguella terug te zön. 

Veth en zlJne reisgenooten hadden nog gelegenheid gevon- 
den des avonds van den 5den den te Benguella teruggekeer- 
den chef der faktorie te begroeten ; den volgenden morgen 
te zes uren werd de reis naar Catumbella aanvaard. Den 
weg en den overtocht der rivier die voor Catumbella ligt, 
hebben onze lezers reeds eenigermate leeren kennen ('); 
thans echter viel op te merken dat de fraaie weg aan den 
aanleg van een stoomtram werd dienstbaar gemaakt, en 
dat de rivier nu inderdaad een karakter vertoonde, dat met 
de voorstelling die Veth zich van haren toestand in den 
regentijd had gevormd, goed overeenkwam. De ossen en de 
ledige kar moesten de rivier doortrekken ; de honden zwom- 
men de kar na, niet wetende aan welk gevaar z\) zich zoo- 
doende blootstelden. Een van de honden van Frans werd 
door een alligator gepakt ; de andere, door den stroom mede- 
gesleept, verdronk. Matjan van Goddefroy keerde tijdig terug, 
toen hij de kracht van den stroom had ondervonden, en werd 
later, tegeiyk met z^n meester, in een boot overgevoerd. 

De ontvangst te Catumbella, waar de reizigers zich te elf 
uren aan het hollandsche huis meldden, was niet min- 
der vriendschappeiyk dan die te Benguella was geweest, en 
ging voor Veth en z^Jne medereizigers gepaard met eene 
aangename verrassing. De brieven uit het Vaderland die de 
Afrikaan voor hen naar Banana had medegebracht, waren 



BI. 178. 



Digitized by 



Google 



383 

door den heer de la Fontaine Verwey met de portugeeschemail 
naar Catumbella opgezonden. Daarentegen had Veth zich 
wel wat te beklagen over de achteloosheid der portu- 
geesche postbeambten te Mossamedes. Htj kon zoo goed 
als zeker z\jn dat er te Humpata brieven voor hem lagen. 
„Wel heb ik," dus schrift hl) van Catumbella, den 7den April, 
„naar Mossamedes geschreven met verzoek mlJne brieven 
gedurende deze twee maanden naar Benguella te zenden ; 
maar men sch\)nt aan dit verzoek niet te voldoen. Eigen - 
lyk kan men van Portugeezen niet anders verwachten ; zü 
zün aangenaam om te ontmoeten, zeer gastvry, en met den 
mond verklaren zy zich bereid u in alles behulpzaam te zijn, 
maar in werkelijkheid kan men volstrekt in niets op hen 
rekenen." 

In de faktorie te Catumbella werden onze reizigers gehuis- 
vest aan dezelfde z^de van het gebouw, vanwaar Veth, b\] 
zyn vorig bezoek, de scharen van uit het binnenland ko- 
mende inboorlingen, met allerlei handelsartikelen beladen, 
van den achter Catumbella liggenden berg had zien afda- 
len 0). Bü dat vroeger bezoek hadden Goddefroy en van der 
Keilen aan boord moeten blijven, zoodat dit schouwspel voor 
hen geheel nieuw was. Wy vernemen van Goddefroy nog 
«enige nadere bijzonderheden. De stoet wordt aangevoerd 
door een leider, dien Goddefroy den „voordanser" noemt. 
Is er ivoor onder de aangebrachte waren, dan gaat dat arti- 
kel voorop ; daarna volgen de was en de huiden. Vooral de 
was is een zeer belangrijk artikel; er zlJn dagen waarop 
alleen door het hollandsche huis meer dan 1200 kilo*s daar- 
van worden ingekocht. Onder de aangebrachte artikelen 
noemt Goddefroy ook gomelastiek en ossen. Natuurlijk ver- 
schillen de waren naarde omstandigheden van den tyd waarin, 

(1) BI. 178 V. 



Digitized by 



Google 



384 

en (ie plaatsen vanwaar de aanvoer geschiedt. Zulk een 
karavaan is vermoedelijk het best te vergelijken bij een 
groeten, diep uit het binnenland komenden stroom, die in 
z\jn loop door een aantal riviertjes en beekjes gevoed wordt» 
totdat hy te Catumbella zlJn overvloed uitstort De stoet 
bestaat grootendeels uit mannen, waaronder, naar men 
beweert, de krachtigste tot een gewicht van 70 kilo dra- 
gen, — eene bewering die ons, in weerwil van de bekende 
groote lichaamskracht der zwarten, niet van overdrijving 
schynt vrtj te pleiten, — maar zy telt doorgaans ook een 
aantal jongens en meisjes, dikwijls niet ouder dan 6 of 7 
jaren, die allen ook eene vracht dragen, doch gedoemd z^jn 
om wanneer de plaats der bestemming bereikt is, als slaven 
verkocht te worden. 

Het is bekend dat in vroeger t^jd Benguella een hoofdzetel 
was van den slavenhandel en dat groote scharen van slaven 
vandaar naar Brazilië en Cuba verzonden werden. Monteira 
zegt dat de laatste verschepingen plaats hadden, terwijl hy 
de koperertsen nabü de baai van Cujo en te Quileba onder- 
zocht ; dat de slaven hoofdzakelijk van Blhé werden aan- 
gevoerd, en dat hij eens een karavaan van omstreeks 3000 
zwarten zag aankomen, beladen met was en andere milar- 
tikelen, en dat daaronder niet minder dan 1000 voor verkoop 
bestemde slaven waren. (*) 

In dit alles is thans velerlei verandering gekomen. Het 
vervoer van slaven naar overzeesche gewesten heeft geheel 
opgehouden. De blanke onderdanen van het portugeesche 
gouvernement kunnen volgens het dekreet van 9 April 1879, 
niet langer slaven in de volle beteekenis des woords bezit- 
ten. De slaverny bjj de Europeanen is vervangen dooreenige 



(1) Monteiro, n, p. 181, 182. 



Digitized by 



Google 



885 

jaren gedwongen arbeid, dien de zwarte, zoo het heet vrywillig, 
door eene voor de daartoe aangewezen autoriteiten afge- 
legde verklaring, dus bj) contract, op zich neemt. Maar in 
werkelijkheid is door dat alles de toestand weinig verbe- 
terd. 

Om dit aan te toonen, zullen wD in de eerste plaats na- 
gaan, hoe de voor het contract bestemde kinderen verkregen 
worden, en hoe men met hen handelt aleer zö in dienst der 
blanken overgaan. Nog altyd koopen de inlandsche handelaars 
de in de aanhoudende binnenlandsciie oorlogen buitgemaakte 
en van hunne ouders weggevoerde kinderen voor een stuk 
katoenen stof of een flesch brandewijn. Nog alttjd worden die 
onderlinge oorlogen gevoed door de begeerte om aan de 
blanken kinderen te kunnen leveren, die eenige jaren in 
het zweet des aanschljns voor hunne meesters zullen ar- 
beiden, en tot vergoeding nauwelijks meer zullen ontvangen 
dan aan de dringendste behoeften des levens voldoet en 
genoegzame kracht voor den geëischten arbeid onderhoudt. 
Nog altjyd zyn die voor den dwangarbeid bestemde onge- 
lukkigen, zoolang geen contractant hen overneemt, overge- 
geven aan de willekeur van ruwe en meedoogenlooze mees- 
ters, die hen voortdrijven, bukkende onder de zware lasten 
die zü moeten torsen, en in hunne vermagerde leden de 
sporen vertoonende eener slechte en ongenoegzame voeding. 

Wy zullen straks zien dat Veth en van der Keilen, kort 
na hunne komst te Catumbella, eenige dagen vertoefden te 
Supa (of Suppe), eene halteplaats op den weg der karavanen 
die uit Bihé komen. Hier hadden zij eene gelegenheid om 
de behandeling dier arme kinderen te leeren kennen, zooals 
misschien slechts zelden aan europeesche reizigers ten deel 
viel. Is de nacht daar en gaat de karavaan zich te slapen 
leggen, dan worden al de voor het overdoen bü contract 

25 



Digitized by 



Google 



386 

bestemden in een blok gesloten, ten einde het wegloopen te 
beletten. Dit werktuig bestaat uit twee langwerpige stukyes 
hout, door twee pennen verbonden, zoodat het geheel eenigs- 
zins den vorm van een raam heeft. Hierin worden de bee- 
nen gestoken, en ter hoogte van den enkel schuift meji de 
blokjes naar elkander toe, totdat de voeten er stjjf in ge- 
klemd zijn, waarna men ze met boombast of met riemen 
vastmaakt. De vele gewonde enkels die men by deze arme 
kinderen opmerkt,. ztjn wel een treurig bewijs van de hard- 
handigheid waarmede men daarb^ te werk gaat. 

In alles wat wü hier meedeelden is nog weinig verbete- 
ring in vergelijking met vroegere toestanden op te merken; 
alles is nog ongeveer als in den bloeityd der slavernij. Het 
zou echter eene groote onrechtvaardigheid zyn, de portu- 
geesche regeering daarvan de schuld te geven. Wy laten hier 
natuurlijk de vraag geheel buiten behandeling, in hoeverin 
vroeger eeuwen Portugal tot het ontstaan en de ontwikke- 
ling der negerslaverny en van den afrikaanschen slaven- 
handel heeft medegewerkt. Wy spreken hier alleen vanden 
tyd waarin de slavernij door het zedelyk bewustzUn aller 
beschaafde natién is veroordeeld, en, op voorgang van Enge- 
land, alle koloniseerendö mogendheden allengs de slavemy 
opgeheven en den slavenhandel verboden hebben, totdat aan 
deze barbaarsche instellingen door den slavenoorlog in de 
Vereenigde Staten de laatste groote slag is toegebracht 
Onder de mogendheden die in dit tijdvak de slavernü en 
den slavenhandel met nadruk bestreden hebben, kan aan 
Portugal geene plaats worden ontzegd. Ongelukkigerwijze 
was Portugal in de eeuw der groote ontdekkingen, toen hel 
als zeevarende en koloniseerende natie de schitterendste 
rol vervulde, in de gelegenheid om zeer veel tot het ont- 
staan en de verbreiding van het kwaad bij te dragen, maar 



Digitized by 



Google 



387 

Is het thans onvermogend om dit kwaad, dat zich over eene 
ontzettende oppervlakte verspreid en de geheele afrikaansche 
samenleving verpest heeft, door rechtstreeksche middelen 
te bestrijden. Het oefent over zyne zwarte zoogenaamde 
onderdanen geen wezenlijk gezag uit; het kan voor hen 
geene wetten maken, die het in staat is te handhaven ; 
het kan door geene dekreten de vormen veranderen die 
■eenmaal het afrikaansche leven heeft aangenomen, den stem- 
pel uitwisschen dien de razzia en de slavenhandel er sedert 
«euwen diep hebben ingedrukt. Daar geene dwangmiddelen 
op de inlandsche bevolking kunnen worden toegepast, is 
bevordering van beschaving en christendom het eenige mid- 
del om rechtstreeks op de zwarten te werken. Dat middel 
wordt door de portugeesche regeering niet versmaad: ztj 
beschermt de zendelingen zooveel zy kan en bevordert 
hunne pogingen zooveel zy vermag. Maar juist in de ge- 
ringheid der langs dezen weg verkregen resultaten vertoont 
zich Portugal's onmacht. Hoe klein is in de afrikaansche 
bezittingen van dat land het aantal der Europeanen tegen- 
over de ontelbare menigte der zwarten I Hoezeer is het by 
dit streven te betreuren, dat, ten gevolge van het gebruik 
der afrikaansche bezittingen als straf koloniën, het kleine 
blanke element bovendien nog voor een groot deel in gehalte 
zooveel te wenschen overlaat I Wat kunnen eenige weinige, 
bovendien nog het meest door Frankryk gesteunde zen- 
diogsposten baten, die niet tegen den haat en de roofzucht 
der zwarten kunnen beschermd worden, — eenige weinige 
vrome mannen, wier edele zelfopoffering zoo zelden door 
«enige biyvende vrucht wordt beloond ? 

Wy komen nu tot het lot der zwarten door contract in 
dienst der blanken overgegaan. In haren wortel is, zoo 
wy zagen, de slaverny nauweiyks aangetast; men heeft 



Digitized by 



Google 



388 

haar meer op indirecte w\Jze trachten tegen te gaan door 
den slavenhandel aan de blanken te verbieden en daar- 
door de winsten te verijdelen, die de verkrijging van sla- 
ven aan de zwarte handelaars vooi*spiegelde. Het absolute 
verbod van den overzeeschen slavenhandel, gesteld onder 
bescherming van traktaten, en krachtig gehandhaafd door 
de zeepolitie, die door de engelsche kruisers wordt uitgeoefend, 
heeft aan de slavernij een geduchten slag toegebracht ; maar 
ten opzichte der slavendiensten in de aan het portugeesch 
gezag onderworpen gewesten aan Portugal's eigen blanke on- 
derdanen bewezen, zag dit rlJk zich in moeiiyke omstandig- 
heden geplaatst. Wtj spreken hier slechts van Angola, of- 
schoon ook omtrent andere koloniën analoge opmerkingen 
te maken zljn. De blanken hadden de slaven aan hunne 
eigen n^verheid dienstbaar gemaakt. Voordat de ameri- 
kaansche slavenkryg de prezen van het katoen tot eene 
ongekende hoogte opdreef, werden honderden slaven gebruikt 
voor het inzamelen van het orchella-mos, dat destijds groote 
waarde bezat als kleurstof. Daar echter de waarde van dit pro- 
duct tegelijkertijd met de rljzing der katoenprljzen aanmerkelijk 
daalde, begonnen de portugeesche planters zich op de ka- 
toenteelt toe te leggen, en de handen die allengs aan het 
verzamelen der orchoUa werden onttrokken, werden meer 
en meer voor het planten en verzorgen der katoenstruiken 
gebezigd. De katoenplantages leverden groote winsten op; 
tegelijkertijd werd ook de teelt van het suikerriet uitge- 
breid, vooral ten behoeve der rum- of brandewtjn-fabricatie, 
die in de nijverheid dezer streken eene zoo groote plaats 
inneemt. De welvaart van plaatsen als Benguella, die vroeger 
schier geheel op den slavenhandel steunde, maar met de 
ongenade waarin deze gevallen was, allengs geheel verliep, 
werd dus weder opgebeurd door de uitbreiding van sommige 



Digitized by 



Google 



takken van landbouw, doch die, helaas! om in stand te 
blijven, de hulp der zwarten niet konden'ontberen. En daar, 
zooals algemeen beweerd wordt, de inlandsche bevolking, 
de Mondombe's, niet dan door dwang tot den arbeid te be- 
wegen was, werd, wanneer de geheele opheffing der slavernU 
werkelijk plaats had, ook de volkomen ondergang van alle 
landbouw-ondernemingen in Angola te gemoet gezien (')• 
Werkelijk is het ons meermalen gebleken, dat in de fazendala 
der Portugeezen alle veldarbeid schier geheel door de zwar- 
ten wordt verricht. 

Er moest dus, wilde men aan de slavernij zonder te groeten 
schok een einde maken, een andere vorm van dwangarbeid 
worden uitgedacht, die echter — kon het anders ? — veel trek- 
ken met de slavernij gemeen had (*). Dat de contracten vrij- 
willig worden aangegaan, is toch waarlijk wel als een bloote 
fictie te beschouwen, zeker althans in al die gevallen, waarin 
zij over het lot beslissen van zeer jonge kinderen, die 
pas uit het binnenland zijn aangevoerd en, nog geheel in 
den natuurstaat verkeerende, met de blanken en de dien- 
sten die zij voor hen zullen te verrichten hebben, nog vol- 
komen onbekend zijn. Er zijn te Catumbella (thans de 
hoofdzetel van dezen handel, ofschoon ook Humbe en wel- 
licht nog andere plaatsen daaraan deelnemen) een paar 
voorname portugeesche huizen, aan welke ziJ door de zwarte 
handelaars worden afgeleverd, en die ze weder aan eventu- 
eele koopers, of — om den gebruikelijken naam te bezi- 
gen — contractanten overdoen, en het Gouvernement zelf 
neemt onder die contractanten eene eerste plaats in, daar het 
met een aantal jonge zwarten contracteert, om ze voor zijne 



(1) Vgl. Monteiro, Angola, II, p. 184, 185. 
<2) Vgl. over die contracten bl. 254, 871. 



Digitized by 



Google 



390 

rekening te zenden naar het byna vlak onder de linie gelegeo 
en mede aan Portugal behoorende vruchtbare eiland Sao- 
Thomé. De prijs, voor een aankomenden jongen besteed^ 
bedraagt van j^ 3 tot j^ 3 Va- Ouderen hebben weinig aftrek, 
omdat zü eerder wegloopen en niet zoo gemakkelp meer 
zün af te richten. De meester kan het contract waardoor 
hü zich de beschikking over de diensten van een zwarte 
voor eenige jaren verworven heeft, ook aan anderen over- 
doen, en ofschoon dit weder slechts vóór de bevoegde auto- 
riteiten en met toestemming van den dienaar kan plaats 
hebben, z^n hier nogmaals de sporen van den vooiTnaligea 
menschenhandel onmiskenbaar. 

Lichamelijke tuchtiging der zwarte arbeiders is verboden» 
maar daar met opsluiting de meester meer zich zei ven dan zyn 
dienaar straft, en geldstraffen in dit geldeloos land ondenkbaar 
zlJn, moeten vele uitzonderingen worden toegelaten, en vele 
overtredingen van het verbod door de vingers worden gezien. 
Vooral het wegloopen der zwarten wordt zwaar en dikwijls niet 
zonder wreedheid gestraft. Wy vonden in de aanteekeningen 
onzer reizigers het verhaal der strafoefening aan een gevluch- 
ten achttienjarigen zwarte, die door vier daartoe gehuurde 
inboorlingen naar de fazenda waarop hij arbeidde, was terug- 
gebracht. Dadelijk na zijne terugkomst werden al de arbeiders 
bijeengeroepen om toeschouwers te zijn van het „afschrikwek- 
kend voorbeeld**, dat zou gegeven worden. De knaap werd 
geheel ontkleed en daarna op een ladder uitgestrekt en vast- 
gebonden. Drie der stevigste van zijne medearbeiders werden 
daarop uitgekozen om hem zijn straf toe te dienen, waartoe 
een zweep werd gebruikt uit de huid van een hippopotanaus 
vervaardigd. Het was akelig het geschrei aan tehooren,dat 
later in gebrul overging. Eindelijk werd het stil, het slacht- 
offer had het bewustzijn verloren, en de last werd gegeven 



Digitized by 



Google 



391 

om met slaan op te houden. Er werd water aangebracht 
om den armen jongen weder bü te brengen, wat na eenige 
pogingen gelukte. Nu trad de meester naar voren, met een 
scheermes en een flesch met ijzeroxyde. Hij sneed hem 
daarop een stuk van een der ooren af, en bevochtigde de 
snede met het genoemde vocht, om het bloeden te stelpen. 
Natuurlyk hadden de zware slagen onderhuidsche bloedstor- 
ting teweeggebracht, en om het zweren, dat daarvan het 
gevolg zou z\)n, te voorkomen, werden de geslagen deelen 
met het scheermes gekorven en met een soort van peper 
ingewreven (^). 

Eene volledige behandeling der slavenquaestie in Angola 
ligt buiten ons bestek, en de aanteekeningen onzer reizi* 
gers bieden daarvoor ook geene voldoende bouwstoffen. Wij 
bepalen ons tot de erkentenis dat het portugeesche gouver- 
nement, om de opheffing voor te bereiden, alles gedaan heeft 
wat de toestand des lands maar eenigszins veroorloofde, — 
ja wellicht in zeker opzicht reeds te veel, daar, om slechts 
één punt even aan te roeren, de bepaling dat de overgang 
van vaste goederen, slechts de successie in rechte lyn uit- 
genomen, alle daarop arbeidende slaven vrtj maakt, aan de 
waarde dier goederen een ontzettenden knak heeft toege- 
bracht. En toch zagen w\j uit menig voorbeeld, dat de 
euvelen aan de slavern^ verbonden slechts in geringe mate 
verminderd z^n. Onze reizigers gevoelden dit reeds diep 
toen den 7^«° April, terwjjl zj) in het hollandsche huis te Ca- 
tumbella aan tafel zaten, een zwarte handelaar een meisje 
van 15 h 16 jaren te koop kwam aanbieden voor twee 



(1) Vgl. over de behandeling van weggeloopen slaven, bl. 271 v. ; over de 
straf met zweepslagen, bl. 185 v. De bedoelde pepersoort is waarschijn- 
lyk Hahzelia aethiopum. Zie bl. 169. 



Digitized by 



Google 



392 

vuursteengeweren, eene waarde van omstreeks 14 gulden 
vertegenwoordigend. Zü was goed gebouwd en uit hare mild 
vloeiende tranen scheen men te kunnen opmaken, dat zy 
haren toestand maar al te wel besefte. Doch genoeg over 
dit onderwerp, dat een veel langer en omvattender onderzoek 
vorderen zou, dan waartoe onze reizigers in de gelegenheid 
waren» 

Wy spraken reeds met een woord over de ongezondheid 
van Benguella, dat vanouds als het kerkhof der Europe- 
anen beschouwd werd. De reden dier ongezondheid is echter 
in andere omstandigheden gelegen, dan gewoonlyk geloofd 
wordt. Meestal krijgen de moerassen de schuld, wier ver- 
derfelijke uitwasemingen ziekte en dood aanbrengen; doch 
daar de bodem uit zand bestaaten in den drogen tyd alle stil* 
staande wateren spoedig verdampen, is deze meening on- 
getwijfeld verwerpelijk. (*) Dat Benguella in meer dan ge- 
wone mate morsig en de groote openbare pleinen en veelal 
verwilderde tuinen met afval en de overblijfselen van ver- 
scheurde dieren opgevuld zouden zijn (waarin von Danckel- 
man eene voorname oorzaak der ongezondheid meent ge- 
vonden te hebben), kan ook niet zoo gaaf worden toegege- 
ven. Onze reizigers vonden de straten en pleinen zindelijt 
terwijl de woningen in dit opzicht, geheel als in andere steden, 
naar den aard der bewoners verschilden; buitengewone 
morsigheid heerschte alleen in eene groote, aan de stad 
grenzende inlandsche kraal. Zij ontkennen echter niet dat 
in Benguella dikwijls verscheurende dieren gezien worden, 
waarvan de reden wel zijn zal, dat de stad aan de land- 
zijde omgeven is door een dicht bosch, a mcUa do Gavaco (^) 



(1) Vgl. Serpa Pinto, I, p. 82, en von Danokelman, S. 85. 

(2) Dat is: „het woud van de Cavaco," dus genoemd naar de in den 
zomer geheel droge Cavaco-rivier, die er door heen slingert. 



Digitized by 



Google 



393 

genoemd, dat bewoond is door tal van wilde dieren, waarop 
de Portugeezen, die in het algemeen geen sterke sportsmen 
zün, slechts zelden jacht maken (*). Hyena's ziet men dik- 
wyls in de stad, en in den nacht vóór de komst onzer rei- 
zigers te Benguella was er een gevangen in de val die voor 
het hollandsche huis stond. Ook is het geen groote zeld- 
zaamheid, dat een leeuw naar de straten van Benguella 
afdwaalt. Maar het schijnt toch ongeloofelijk dat deze dieren en 
hunne prooi de lucht der stad zoodanig zouden verpesten, dat 
zy eene eerste plaats onder de oorzaken harer ongezondheid 
zouden innemen. Zonder den verderfelUken invloed eener ver- 
waarloosde straatreiniging in eene stad als Benguella, gelegen 
op 12® 33^ Z. B., te willen ontkennen, moeten wy toch aanne- 
men dat meer algemeene oorzaken daartoe medewerken. Als 
zoodanig komen vooral de groote hitte en het gebrek aan goed 
drinkwater in aanmerking. Eenigermate gewoon geworden 
aan het koele klimaat van Humpata, waar zjj des morgens te 
zes uren nooit hooger, maar wel tien èi elf graden lager tem- 
peratuur dan 16® C, en op het warmst van den dag zeer 
zelden meer dan 22® C. hadden waargenomen, (*) vonden onze 
reizigers de warmte te Benguella, waar de thermometer des 
morgens te zes uren vaak reeds op 28® stond en op den middag 
soms tot 35® C. steeg, inderdaad onverdrageiyk. En wat het 
drinkwater betreft, dit is hier van zeer slechte hoedanigheid ; 
het moet door zeer diep graven uit het bed der droge rivier 
Cavaco worden verkregen, en gelegenheid om het te flltreeren 
is zeer schaars voorhanden. Op groeten afstand van de holland- 
sche faktorie woonde in de stad een Portugees die het voor- 
recht had een leksteen te bezitten, en bij wien Goddefroy 
vóór de afreis een watertonnetje ging vullen, om zyn zieken 



(1) 08 PoriuffuezeSf emgeraly de m^adores ndo têni manhas. Serpa Pinto, I, 30. 

(2) Vgl. bl. 228. 



Digitized by 



Google 



394 

chef althans een drinkbaren dronk op de reis te kunnen 
verschaffen. Capello en Ivens deelen ons mede dat in de 
laatste jaren te Benguella veel op het gebied der hygiéne 
verricht is, en dat er vooral onder de daar gevestigde koop- 
lieden velen ztjn, die de heilzaamheid harer lucht verdedi- 
gen. Maar hoe weinig zü zelven daaraan gelooven, blflkt 
uit hetgeen zjj Jaten volgen : „Zonder tegenspraak zyn de 
slachtoffers der afwisselende koortsen menigvuldig; maar 
daar het aan de dooden niet gegeven is hunne klachten te 
doen hooren, worden, te midden van het altijddurend han- 
delsgewoel, die koortsen en hare gevolgen spoedig verge- 
ten. (1) 

Nog mogen wtj niet verzuimen hierby op te merken, dat 
Benguella niet enkel voor de menschen ongezond is, maAr 
vooral in geen mindere mate voor het vee. Veth spreekt in 
zyne brieven van eene byzondere ziekte, waaraan het uit 
de bovenlanden komende vee te Benguella en Catumbella 
onderworpen is, en waaraan doorgaans wel de helft bezwpt ; 
en wü hebben boven gezien dat de boeren van Humpata 
die Benguella bezochten, daar veel met ziekte van hun 
trekvee te kampen hadden. (*) Waarschijnlijk is ook die 
ziekte wel vooral aan de bovenmatige warmte, het schaarsche 
en slechte gras en het ondrinkbare water toe te schrijven. 

Dat de ongezondheid van Benguella niet geheel of zelfs 
niet voornamelijk aan plaatselijke oorzaken kan toegeschre- 
ven worden, toont ook de ondervinding door onze reizigers 
te Catumbella opgedaan, waar zij, ofschoon de omstandig- 
heden er in sommige opzichten gunstiger zijn, toch ook reeds 
zeer spoedig door ongesteldheden werden aangetast. Veth 
klaagde reeds den 7^«° April dat de oude pijn in de zijde was te- 



(1) De Benguella as terras de Idcca, I, p. B. 

(2) BI. 323. 



Digitized by 



Google 



395 

ruggekeerd (misschien was ze wel nooit geheel geweken) en 
raadpleegde daarover den te Catumbella aanwezigen genees- 
heer, die hem echter de meest geruststellende verzekeringen 
gaf. Ook V. d. Keilen gevoelde zich onwel : zijne koortsen 
namen weldra in hevigheid toe en verhinderden hem gedu- 
rende verscheidene dagen voor de vermeerdering der zoölo- 
gische collectie werkzaam te zljn. 

De gansche tüd in de provincie Benguella doorgebracht 
was voor de zoölogische werkzaamheden niet gunstig ; na het 
vertrek van Humpata waren slechts weinig aanwinsten ver- 
worven. Voor den verzamelaar van natuur-historische voor- 
werpen z^n lange reizen in het gezelschap van anderen, 
waarby z^ne werkzaamheden zich moeten regelen naar 
eischen die daarmede in strtjd ztjn, niet bijzonder gunstig; 
bö deze reis hadden bovendien de herhaalde ongelukken 
aan de kar overkomen, die tot beschadiging en vernieling 
van; een groot deel der vangst hadden geleid, zeer ont- 
moedigend gewerkt. En nu eindelijk een rustiger ttjd ge- 
komen was, werd van der Keilen door hevige koortsen aan 
zijn bed gekluisterd. Eerst na zijn herstel kon hij zijne 
zorg weder aan de zoölogische verzameling wijden ; maar 
wij zullen straks zien, dat hij kort daarna te Suppe opnieuw 
door koortsen werd geteisterd. In het geheel komt in de 
ons bekende lijsten der door v. d. Keilen overgezonden die- 
ren de provincie Benguella slechts zeer zelden als vind- 
plaats voor. Iets nieuws hebben wij niet daaronder aange- 
troffen, behalve eenige kevers en twee exemplaren vaneen 
vlinder, door den heer Snellen in het Tijdschrift voor ento- 
mologie onder den naam van Panagra Vethi beschreven en 
afgebeeld. (*) Eerst toen hij, na den dood van Veth en het 



(1) D. XXIX, bl. 189. 



Digitized by 



Google 



396 

vertrek van Goddefroy, alleen in Afrika was achtei^ebleven, 
heeft van der Keilen belangrijker verzendingen kunnen doen. 
Gelukkiger was Goddefroy, die te Catumbella eene schoone 
gelegenheid vond om zijne verzameling ethnographica te 
vermeerderen, — eene bezigheid waaiin hy echter weldra door 
het aanvaarden der reis naar Banana gestoord werd. 

Den 8»*«*» April wijdde Veth aan het schrijven van eenige 
brieven naar het Vaderland. In een brief aan zijn vader 
schreef hlj over zljn gezondstoestand het volgende : „By mfln 
vertrek uit Humpata was ik nog lang niet beter en voor- 
namelijk uiterst zwak, waarom ik op de kar een goed bed 
liet leggen, zoodat ik de reis betrekkelijk in rust heb kun- 
nen maken. Tot mtjne groote blijdschap heeft die reis my 
zooveel goed gedaan, dat ik mlj na eenige dagen volkomen 
wel gevoelde en gelukkig is dat tot nog toe zoo gebleven. 
Mljne vorige krachten heb ik echter in lang niet terug, wat 
voornamelijk blijkt blj het loopen ; want na een uur gaans 
kan ik bljna niet meer. Met paardreden gaat het echter veel 
beter, zoodat ik even goed als vroeger den geheelen dag te 
paard kan zitten." 

Op denzelfden dag schreef hü ook den reeds vroeger ver- 
melden brief, waarin hlj aan zljn neef H. Veth G.Hzn. de 
bestelling der door de boeren van Humpata verlangde ijzer- 
waren deed (*). Ook in dien brief wljdt hö eenige regelen 
aan zljn gezondheid, en laat zelfs meer dan in den brief 
aan zljn vader de bezorgdheid doorschemeren, dat hlJ op den 
duur tegen het klimaat van dit gewest niet bestand zal zlJn. 
„Het zou mij werkelijk zeer spijten," dus eindigt htj dit ge- 
deelte van zljn schrijven, „\vanneer myne gezondheid my 
dwong dit land te verlaten, waar ik de mogelijkheid zie om 
eene goede positie te verwerven." 

(1) Zie boven, blz. 819—821. 



Digitized by 



Google 



397 

Inmiddels was de tyd genaderd waarop Goddefroy tot het 
afhalen der ponies en eenige andere zaken naar Banana 
zou vertrekken. Hy moest tot dat einde naar Benguella terug- 
keeren, en Veth, die daar ook nog het een en ander, hoofd- 
zakelijk in verband met het Ijzerwerk aan zyne kar, te be- 
stellen had, vergezelde hem derwaarts den 10^®» April. Des 
avonds te zeven uren ging Goddefroy scheep in de ons be- 
kende portugeesche mailboot 'Gabo Ver de (*), en weldra 
werd het anker gelicht. Van deze reis van Goddeftroy is niet 
veel byzonders te verhalen. De hoofdtrekken van ztjn weder- 
varen komen op het volgende neder. Nadat de boot den 
Xiden Novo Redoudo had aangedaan, kwam zt) den 12^®» 
voor Loanda ten anker. Deze hoofdplaats had Goddefroy 
vroeger niet betreden en ook nu zou hy, om minder noodige 
uitgaven te besparen, aan boord z^n gebleven, zoo niet Veth, 
van dit plan onderricht, hem den bepaalden last had gege- 
ven een brief van hem persoonlek aan den hollandschen 
Consul ter hand te stellen. Toen de brief geopend werd 
bleek het dat hü geen ander doel had dan aan Goddefroy 
eene goede ontvangst te Loanda te verzekeren. Hü werd dan 
ook gastvrij geherbergd, zag alles wat Loanda merkwaardigs 
oplevert, en was misschien nog wel het meest ingenomen 
met het nieuw bew\Js van toegenegenheid dat hy van z^jn 
chef had ontvangen. 

Den 15den April vertrok de boot weder van Loanda, en 
nadat z\j den 16<ien Ambrizette, een kleine handelsplaats 
in het aan Portugal toegewezen Kongo-gebied (*), omstreeks 
38 mylen ten noorden van Ambriz, had aangedaan, kwam 
zU den 17den voor Banana ten anker. 

Te Banana vond Goddefroy een aantal goede bekenden 



(1) Zie blz. 164. 

(2) Zie bl. 166. 



Digitized by 



Google 



398 

van vroeger, die met belangstelling luisterden naar z\Jne 
verhalen van hetgeen hem en zUne medereizigers in het land 
achter Mossamedes wedervaren was. De beambten van het 
hollandsche huis overlaadden hem met beleefdheden ; h\j 
maakte o. a. met de heeren Vroom, Beekman en Malherbe 
den 19den April een tochtje te water tusschen de eilanden 
in den Kongomond. Ongelukkig kreeg hU een paar dagen 
daarna eene zware koorts, die zich eenige volgende dagen, 
schoon met minder hevigheid, herhaalde. Eerst den 278ten 
voelde hU zich weder wel genoeg om uit te gaan en de 
inkoopen te doen die Veth hem had opgedragen. Den 288^0 
werd alles ingepakt, maar toch was hy eenigszins verrast 
toen de mailboot naar Mossamedes den 298ten te één uur 
voor Banana kwam, om reeds te vier uren weder te ver- 
trekken. Het was eene niet geringe hoeveelheid goederen, 
die in die weinige uren aan boord moest gebracht worden, 
en het verwondert ons niet dat GU)ddefroy een paar klee- 
dingstukken, die hü voor zich zelven gekocht had, in de 
drukte vergat. 

Onder die goederen moeten in de eerste plaats de indi- 
öche ponies met hun draagbaren stal, de oude tilbury en 
de tuigen vermeld worden, die reeds den 2den April per 
Afrikaan te Banana waren aangebracht. In een brief dien 
de hoofdagent, de heer de la Fontaine Verwey, aan Goddefroy 
raedegaf, wordt omtrent de paarden het volgende vermeld. 
„In uitmuntenden toestand kwamen zö hier aan; dochnaeenige 
dagen verbiyf zjjn beide zeer ziek geworden, niettegenstaande 
eene goede stalling en uitstekende oppassing. Het klimaat, 
of, beter gezegd, de klimaats- ver wisseling sch\jnt hen dus 
zwaar te hebben aangepakt, en ware het niet dat ze zoo goed 
door Dr. Koch behandeld waren, dan geloof ik niet dat zjj 
er door zouden gekomen zgn. Enfln, ze z\)n nu weder 



Digitized by 



Google 



399 

beter en ik hoop dat gü ze in goeden toestand ontvangen 
zult." 

Voorts werden door den hoofdagent aan Goddefroy zoo- 
veel mogelyk alle verlangde zaken medegegeven, waarvan 
hy eene nota had medegebracht, hetz\) die in de magazünen 
der faktorie voorhanden waren, of van de gezaghebbers van 
twee te Banana liggende schepen konden verkregen worden. 
Deze goederen bestonden uit tien bossen planken, een bos 
bamboe, een bos bandijzer, twee balen zeildoek, drie vaatjes 
verf, eene groote parapluie om b^J de opmetingen te velde 
te gebruiken, en eenige kisten en manden met artikelen van 
den meest uiteenloopenden aard. Boven dit alles nam God- 
defroy eene van den heer de la Fontaine Verwey ontvangen 
luiklok mede, bestemd voor een geschenk aan de boeren te 
Humpata, en begeleid door het volgende schrijven: 
„Geëerde Heeren! 

„De heer Goddefroy, lid der hollandsche expeditie, bracht 
„mö uwen wensch over om eene klok te ontvangen. Vol- 
, gaarne voldoe ik aan dit verzoek en zend er u eene door 
„tusschenkomst van genoemden heer, hopende dat gy dit 
„geschenk wel van mjj zult willen aannemen en dat gU er 
„langen tjjd dienst van zult hebben. Ik zend u mijne beste 
„groeten, met oprechte wenschen voor uw aller gezondheid 
„en voorspoed, met welke wenschen alle hier verwylende 
„Hollanders instemmen," enz. 

Zonder ongelukken kwam alles aan boord en de boot 
vertrok op den bepaalden t\jd. Zij deed den 30«*«'^ April Am- 
brizette aan en kwam den V^^^ Mei te Loanda, waar zij tot 
den 3^«" vertoefde. Goddefroy ging er weder aan land en 
werd er weder uitstekend ontvangen. By z^jn vertrek gaf 
de Consul hem zelfs een groeten hond mede, die voor de Ex- 
peditie eene belangryke aanwinst was. 



Digitized by 



Google 



400 

Den 5^« Mei bereikte de boot Benguella, waar dadelijk 
Goddefroy eene bittere teleurstelling wachtte. Reikhalzend 
zag hy uit naar zyn chef, dien h\j volgens afspraak aan de 
landingsplaats hoopte te ontmoeten. Het bleek echter dat 
hy niet aanwezig was. Wetende hoezeer hy op zijn woord 
kon staat maken, begon Goddefroy dadeiyk het ei^te te 
vreezen. En inderdaad, Veth was op weg gegaan om hem 
te ontmoeten, maar was door overgroote zwakte verhinderd 
de kleine wandeling te volbrengen en gedwongen terug 
te keeren, zonder aan de afspraak te voldoen. 

Hoe hy in dezen treurigen toestand geraakt was zal ons 
maar al te duideiyk worden, wanneer wy thans, terugkee- 
rende tot het tydstip waarop hy te Benguella van Godde- 
froy afscheid nam, nagaan wat hem gedurende diens afwe- 
zigheid was wedervaren. 

Na den nacht in het hollandsche huis te hebben doorge- 
bracht, werd hy in den morgen van den Uden April on- 
aangenaam verrast door een telegram dat hem drong ten 
spoedigste naar Catumbella terug te keeren. Aanstonds 
aan dit verzoek voldoende, werd hy ontvangen met de bit- 
tere tydingen, dat van der Kellen's toestand verergerd was 
en hy met hevige koorts te bed lag, en dat een derponies, 
de schimmel Bob, gewoonUjk door van der Keilen bereden, 
dien ochtend plotseling gestorven was. En hierby bleef het 
niet. In den namiddag bemerkte hy dat ook zyn tweede 
paardje, zyn trouwe Valk, ziek was, terwyi hy zelf we- 
der de koorts kreeg. Twee dagen later was het tweede 
paard bezweken, terwyi de koetsier Frans aan zyn chef 
kwam mededeelen, dat ook een der ossen krank was. Of- 
schoon niet overtuigd dat dit dier, dat reeds den dag voor 
de aankomst te Benguella teekenen van ongesteldheid had 
vertoond, door de gewone ziekte der runderen te Catum- 



Digitized by 



Google 



401 

bella was aangetast, besloot hö toch voorzichtigheidshalve 
deze plaats, die, vooral in den t\jd van het jaar waarin men 
zich toen bevond, — het einde van den regentijd — als 
zeer ongezond bekend staat, voor eenige dagen te ontvluch- 
ten en met de ossen naar het binnenland de wyk te nemen, 
waarheen dan later van der Keilen hem volgen zou, als 
h\) genoegzaam hersteld was om de reis te aanvaarden. 
Als een bUzonder geschikt verblijf voor de ossen was hem 
Quissange (Kissange, Kissandje) opgegeven, eene plaats 
een paar dagreizen ten oosten van Catumbella aan den 
karavaan weg naar Bihé, en het eerste oord waar weder 
negers wonen. Den 14^©» April ging hj] op marsch, door 
Frans met de ossen vergezeld. De weg voerde eerst langs 
het kale, steenige gebergte, vlak achter Catumbella, tot op 
eene hoogte van misschien wel 500 meters, steil naar boven* 
Na twee uren gaans had Veth de grootste hoogte bereikt, 
waarna hy weder daalde, om vervolgens zyn weg, heuvel 
op heuvel af, dikwijls langs sterke hellingen voort te zetten. 
Na eene wandeling van 7 è, 8 uren hoorde h\j het bruisen 
eener groote rivier, en na nog eene steile bergflank te zyn 
afgedaald, bevond hü zich werkeiyk aan den oever vaneen 
stroom, waarin hy de Catumbella-rivier meende weder te 
zien, en wel op een punt, waaraan hü den naam van Suppe 
(de kaarten schrijven Supa 0) ) geeft. Die meening wordt 
door eenige kaarten, b.v. die van Serpa Pinto, bevestigd; 
maar volgens de jongste kaarten zou de Catumbella-rivier, 
lang voordat zy dit punt bereikt, eene zuidwaartsche richting 
aannemen, en zouden wü ons hier bevinden aan de boorden 
van de Cuvali, eene rivier welke ten noorden van die van 



(1) Suppê en Supa verschUlen als Sobe en Soboj welke vormen beide 
gebruikt worden om de koninkjes der zwarten aan te duiden. 

26 



Digitized by 



Google 



402 

Catumbella in zee valt. Dit is echter met Veth's verhaal 
onvereenigbaar. Hy blijft aan denzelfden rivieroever, en zou, 
zoo gemelde kaarten geltjk hadden, de Cu vali-rivier op zijnen 
weg ontmoet hebben en- genoodzaakt zijn geweest haar 
te doorwaden om Suppe te bereiken. Maar daarvan zegt 
hlj niets, en ware dit het geval, dan zou hy de Cuvali 
nooit voor de Catumbella-rivier hebben kunnen houden. 
Ook kan de Cuvali bezwaarlijk zulk een „groote rivier" 
zijn (*). Het punt, Suppe of Supa genoemd, dankt naar allen 
schlln dezen naam aan eene kleine rivier, die zich in de 
nabijheid met de Catumbella-rivier vereenigt. Veth vond hier 
heerlijk gras en overvloed van water; het punt schijnt in schier 
alle opzichten met den hoek van Kalahangka overeen te komen. 
Daar hij hier vond wat hij zocht, besloot htj de reis niet naar 
Quissange voort te zetten, maar te Suppe te blijven. Van het 
veranderde plan zond hiJ ten spoedigste bericht aan van der 
Keilen, met verzoek hem eenige benoodigdheden te zenden. 
Hij stelde hem tevens voor, om, zoodra zijn gezondheid het 
toeliet bij hem to komen, daar de plaats naar zijne meening 
geheel koortsvri) was, en daar van der Keilen zich aanmer- 
kelijk beter gevoelde, kon hy reeds den tweeden dag na de 
ontvangst van den brief aan de uitnoodiging voldoen. Na 
het een en ander te hebben byeengepakt wat voor het ver- 
zamelen van dieren noodig was, liet hy zich per hangmat 
naar Suppe vervoeren. 

Inmiddels had Veth zorg gedragen om deze plaats voor 
een kamp in te richten, met woningen voor hemzelven, 
zyn reisgenoot en zyne bedienden. Hy had er voor ieder 



(1) Het kan natu\irl\jk niet in ons opkomen het bestaan der Guyali te 
ontkennen, maar z\j is waarschijnlijk niet veel meer dan een kustrivier, 
die men, in de meening dat de Catumbella zich spoedig zuidwaarts 
wendt; met een hooger deel van haren loop in verband heeft gebracht 



Digitized by 



Google 



403 

^en grashut doen bouwen, zooals bU de inlanders in gebruik 
z\jn. „Dit zün," zegt hy, «kegelvormige huizen, samengesteld 
•«it staken, die in een kring op den grond worden geplaatst 
-en aan het boveneinde, door middel van daaraan gelaten 
vorken, tegen elkander leunen. Hiertegen worden takken 
geplaatst en daarop het geheel met gras bedekt, terwyi er 
natuuriyk een opening, van ongeveer een meter hoog, als 
ingang wordt uitgespaard. Deze hutten zyn doorgaans 1.8 
meter hoog, terwyi de doorsnede op den bodem ruim twee 
meter bedraagt. Bü hevigen regen laat de waterdichtheid 
veel te wenschen over; doch daarentegen leveren zü tegen 
•de zonnehitte een goede bescherming op." 

Deze woorden zün ontleend aan een brief, den 18don April 
te Suppe begonnen, met langere tusschenpoozen gedurende 
-drie of meer dagen voortgezet en voor het Nieuws van den 
Dag bestemd. De brief is niet meer door Veth verzon- 
-den, maar na zijn dood onder zyne nagelaten papieren ge- 
vonden. Hy is in een opge wekten toon geschreven, en 
•doet niet vermoeden dat het einde van den schryver zoo 
oaby was. 

Wy weten uit een brief van van der Keilen, dat het ver- 
i)iyf te Supa geenszins beantwoordde aan de verwachting 
-door Veth gekoesterd van den gunstigen invloed dien het 
•op menschen en vee zou uitoefenen. Van der Keilen vond 
by zyne aankomst Veth lang niet zoo goed als hy zich had 
voorgesteld. Spyt het gunstig advies van den dokter van 
Oatumbella was zyn oude kwaal in hoogeren graad terug- 
-gekeerd. Hy lag het grootste gedeelte van den dag te bed, 
had geen eetlust, klaagde aanhoudend over pyn in de zyde 
-en zag er zeer uitgeteerd uit. Wanneer wy alleen op Veth*s 
-eigen getuigenis in boven vermelden brief mochten afgaan, 
souden wy onszyntoestand veel gunstiger voorstellen. ,Het 



Digitized by 



Google 



404 

leven," schr\jft hü, , verloopt hier rustig en kalm. Wij 
verledigen ons met het verzamelen op natuur-historisch 
gebied en het verrichten van eenig schrijfwerk, waartoe 
ook deze brief behoort. Wanneer wü slechts onze kar hier 
hadden en een weinig meer van onze bagage — want bij 
gebrek aan dragers moesten wy ons tot het medenemen 
van het hoogst noodige bepalen, — zouden wij hier zonder 
twijfel een zeer aangenamen tijd slijten, d. w. z. aange- 
naam voor zooverre dat in Afrika mogelijk is." Wie zou uit 
die woorden kunnen opmaken dat zij geschreven waren 
door een uitgeteerden lyder, zooals van der Keilen ons 
afschildert? Maar ten opzichte zijner gezondheid heerschte 
bij Veth een onverstoorbaar optimisme; dat hij ziek was 
wilde hij noch aan zich zelven, noch aan anderen bekennen. 
Van der Keilen moge met wat sterke kleuren geteekend 
hebben, maar de uitkomst heeft helaas! geleerd, dat hij in 
hoofdzaak gelijk had. 

Maar niet Veth alleen was ziek. Ook van der Keilen, die 
zich aanvankelijk te Suppe volkomen wel had gevoeld, en 
daarom reeds den tweeden dag zijne taak als verzamelaar op 
natuur-historisch gebied, met niet ongunstigen uitslag, hervat 
had, was geen vifer dagen te Suppe of hij had een nieuwen 
aanval van koorts te verduren, die zich ook de volgende 
dagen herhaalde. Hij had verzuimd kinine mede te 
brengen, en toen hy ze na vijf dagen van Catumbella ont- 
vangen had, moest hiJ ze twee dagen lang in groote hoe- 
veelheid gebruiken, eer de koorts hem losliet Toen hij ze 
eindelijk was kwijt geraakt, was de tijd, in verband met de 
verwachte terugkomst van Goddefroy, voor de afreis naar 
Catumbella bepaald zoo nabij, dat hij nagenoeg niets meer 
kon uitrichten. Ook de wagendrijver Frans en een deel der 
zwarte bedienden hadden hier met koortsen te kampen. 



Digitized by 



Google 



405 

Eindeiyk liet ook de toestand van het vee te Suppe te 
wenschen over. Een der beste ossen, vermoede Ijyk dezelfde 
die reeds te Caturnbella sporen van ziekte had vertoond, 
zag Veth zich genoodzaakt dood te schieten. Eenige dagen 
later bezweek ook een tweede. Echter werd bö Veth de 
overtuiging dat deze plaats voor het vee boven Caturnbella 
te verkiezen was, niet geschokt. Dit blykt daaruit dat hy er 
het vee onder de hoede van Frans tot den 5*«" Mei liet ver- 
toeven, ofschoon h\) zelf reeds eenige dagen te voren was 
afgereisd. 

Hoe moedig en lydzaam Veth, in weerwil zijner kwynende 
gezondheid, de bezwaren der reis bleef verdragen, toch is 
het niet te ontkennen dat h\j de vele onaangenaamheden 
aan het verbluf in Afrika verbonden meer en moer begon 
te gevoelen. HU noemt, zooals wy zagen, het verblyf te 
Suppe aangenaam, voor zooverre dit in Afrika mogelijk is, 
en laat dan eene opsomming volgen van eenige der hin- 
derlijkste landplagen, waaruit blykt wat dit voorbehoud te 
beteekenen heeft. Wat hy van de vele kwaadaardige vliegen, 
van de stekeligheid en schaduwloosheid van den planten- 
groei zegt, hebben wy reeds vroeger medegedeeld ('). Wat 
hij daarop laat volgen, meenen wij hier te moeten opnemen. 

„Verder is het voor don reiziger zeer onaangenaam, dat 
hy geen oogenblik zeker is van het leven van zyn ossen, 
paarden en honden, welke allen toch zoo onmisbaar zyn. 
Het gebeurt dat zonder merkbare oorzaak, op een goeden 
dag, een geheel span ossen plotseling gaat liggen en sterft. 
Even vaak doet zich het geval voor, dat een enkele os uit 
een span, die tot op het laatste oogenblik schijnbaar vroolUk 
heeft meegetrokken, eensklaps zyne kameraden in den steek 



(1) BI. 188, 245. 



Digitized by 



Google 



406 

laat, neerzUgt en na weinige minuten den laatsten aden> 
uitblaast. Paarden, die des avonds nog volkomen wel schil- 
nen, vindt men den anderen morgen dood terug, en honde» 
verdwynen ieder oogenblik spoorloos, zonder dat men ka» 
nagaan wat er van hen geworden is. Zoo heb ik zelf, alleen- 
op de reis van Mossamedes naar Humpata en van Hum- 
pata naar Benguella, er niet minder dan vijf verloren. 

„Eene belangrijke verbetering zou ook aangebracht worden, 
indien de tegenwoordige bevolking plaats maakte voor eene 
andere, een weinig minder lui, vuil, onbeschoft en onuit- 
staanbaar. 

;,Doch van alle wenscheiyke verbeteringen zou voor den 
reiziger de voornaamste z^n, dat de verdeeling van het 
water beter geregeld was, zoodat daarin meer geiykheid 
ontstond en men niet meer hier onmetelijke moerassen aan- 
trof, ginds uitgestrekte zand- en steenvlakten zonder een 
droppel water ; nu eens rivieren, die het geheele jaar door 
ontzachlljke hoeveelheden vocht naar zee sturen, dan weder 
zandrivieren, die slechts na eene hevige donderbui gedurende 
weinige uren gevuld zlJn. Doch het brengen van verbete- 
ring hierin zullen wü wel aan den grooten ingenieur, den 
Tijdy moeten overlaten ; wlj kunnen ons alleen beklagen, 
dat wü dit werelddeel eenige geologische tijdvakken te vroeg 
bezoeken. Tegen den tljd dat hierin verbetering is gekomen» 
zal dit wellicht ook met andere minder aangename zaken- 
het geval zljn. Wü willen ons dus troosten met de ge- 
dachte, dat wellicht onze nakomelingen hier eenmaal aan- 
genamer reizen zullen." 

Wlj vermeldden reeds dat Suppe eene halteplaats is voor 
de karavanen, die uit de oostelijke achterlanden van Catum- 
bella komen. Het is aan die omstandigheid dat deze plaat» 
de eenige afwisseling ontleende in hare gewone eenzaam- 



Digitized by 



Google i 



407 

heid en eentonigheid. Tot des morgens negen of tien uren 
heerschte er de grootste kalmte. Dan begon het levendig 
te worden, naardien van beide zijden de handelsnegers 
kwamen aanrukken, die hier gewoonlijk één h twee uren 
halt houden, en door schreeuwen en het afschieten hunner 
geweren een verbazend getier maken. W\j hebben die kara- 
vanen reeds vroeger leeren kennen (^), en opgemerkt hoezo 
onze reizigers in staat stelden te Suppe meer bekend te 
worden met den menschenhandel, die nog als een over- 
blijfsel der afgeschafte slaverny wordt gedreven (*). 

Toen het verblyf te Suppe ruim veertien dagen geduurd 
had, achtte Veth het noodig naar Catumbella terug te 
keeren, om te Benguella Goddefroy by zyne thans spoedig 
verwachte terugkomst te gaan begroeten. Maar hoe zou deze 
reis, een afstand van omstreeks 12 uren gaans, worden 
afgelegd? De paarden waren dood, de kar was te Catum- 
bella achtergebleven, van een hangmat wilde Veth als. ge- 
woonlijk niets hooren. Er schoot dus niets over dan den 
tocht te voet te doen. Des nachts te twaalf uren, by hel- 
deren maneschyn, werd de wandeling door Veth en v. d. 
Keilen ondernomen. Frans bleef, zooals reeds gezegd werd, 
voorloopig nog te Suppe. Met knikkende knieën zetten 
beide reizigers den langen weg strompelende voort. Slechts 
eenmaal vonden zy eenig water, en elk half uur moesten 
zü een poos op den grond gaan liggen, omdat zjj niet verder 
konden. Eerst te vier uren des namiddags van den volgen- 
den dag kwamen zy, uitgeput van vermoeidheid en dorst, te 
Catumbella aan. Het veertiendaagsch verblUf te Suppe had 
waarlyk ook al niet veel zegen aangebracht. Den volgenden 
dag was Veth buiten staat zijn bed te verlaten. 



{!) Blz. 178, 888. (2) BI. 885. 



Digitized by 



Google 



408 

Toch kon htj geen rust houden. H\J wilde Goddefroy 
bü zUne aankomst te Benguella niet teleurstellen ; h\j wilde 
het oog houden op de ontscheping zijner goederen ; hij wilde 
zich overtuigen dat zijne geliefde paardjes, van te meer 
waarde voor hem daar zy het gemis der bezwekene moesten 
vergoeden, in goeden toestand waren aangekomen, en dan 
de toebereldselen voor de afreis verhaasten, om dit noodlot- 
tig oord zoo spoedig mogelijk te verlaten. 

Den 3dön Mei verliet Veth Catumbella, waar hy van der 
Keilen nog achterliet om de terugkomst der ossen af te 
wachten en voor hunne overbrenging naar Benguella te 
zorgen. Maar nauwelijks was h\] op laatstgemelde plaats in 
het hoUandsche huis aangekomen of z^ne ziekte nam eene 
ernstige wending. Zeker had hij de laatste dagen weder te 
veel van zjyn verzwakt lichaam gevergd. Hierb\j kwam nu 
de ellendige toestand van het drinkwater te Benguella, die 
hem een hevige diarrhee veroorzaakte, waaraan hy niet 
meer in staat was weerstand te bieden. Wy zagen reeds 
dat züne poging om Goddefroy den b^^^ Mei op de landings- 
plaats te ontmoeten, door onvermogen werd verijdeld. 

Den volgenden dag werden de goederen en paarden gelost, 
maar met Veth werd het niet beter. Hij had, wel is waar, 
nu Goddefroy weder by zich, om hem met de oude trouw te 
verzorgen, maar deze zelf voelde zich ook zeer ongesteld. 
Het verlangen om Benguella weder met het minder gevaar- 
lyke binnenland te verwisselen, wies natuurlijk met het 
oogenblik. Alles werd er nu op gezet om de afreis zooveel 
mogeiyk te bespoedigen. Den 5den Mei bracht Frans de 
wagendrüver, volgens zyne instructie, de ossen naar Catum- 
bella terug. Hun werd slechts één dag rust gegund, want 
reeds in den nacht van den 6^^^ werd onder bezwaariyke 
omstandigheden de overtocht van de Catumbella-rivier vol- 



Digitized by 



Google 



409 

bracht. Het bleek ons reeds meer dan eens welke moeielyk- 
heden by hoogen waterstand aan het overtrekken dier rivier 
verbonden zijn (*). Thans was zü zoo gezwollen, dat het 
niet kon missen of van der Keilen moest het volle gewicht 
der op hem rustende verantwoordelijkheid gevoelen. Nadat 
hfl eerst de bagage met eene schuit had laten overvoeren, 
gingen de ossen met de kar te water. Welhaast was van 
de eersten niets meer zichtbaar dan de horens en de opge- 
heven snoeten, terwijl de wagen zelf schier geheel was 
ondergedompeld. Door den steiken stroom raakten de ossen 
van den grond, en er was een oogenblik van geweldige 
spanning, toen drie der zwarte bedienden te water sprongen, 
en de dieren weder vasten grond onder de voeten gaven, 
zoodat de overtocht zonder ongelukken volbracht werd. 

Van der Keilen was btj z^jne komst te Benguella hevig 
geschokt op het gezicht der verwoestingen, die de drie da- 
gen, verloopen sedert Veth hem te Catumbella verlaten had, 
in diens voorkomen hadden aangericht. „Hy beefde," zoo 
schrijft hij, „van zwakte, vooral des avonds. Hoe ik ook 
sprak, een doctor wilde htj niet raadplegen ; h\] wees dit 
steeds af met de verklaring, dat hy de portugeesche docto- 
ren niet vertrouwde. Dagelijks, soms wel driemaal per dag, 
nam hy een groote dosis laudanum; maar voedsel gebruikte 
hU niet. Echter bleef hü steeds by de zaken en stond 's mor- 
gens op om toe te zien op de toebereidselen voor het ver- 
trek. Steeds drong hy er op aan om weg te gaan, omdat 
hy meende in 't binnenland, als hy goed water had, te zul- 
len herstellen. Met de paardjes had hy ook een karretje, 
een soort van tilbury, laten overkomen. Ik maakte het kar- 
retje gereed ; hy was er by en keek er naar. Toen het in orde 



(1) BI. 178, 382. 



Digitized by 



Google 



410 

was moest ik inspannen en reed h^j met my uit Terugko- 
mende was h\] heel opgeruimd ; dat ritje, zeide hij, had hem 
goed gedaan. In zulke oogenblikken kon ik werkeiyk aan 
geen ongunstigen afloop denken." 

Een paar dagen later moest de mail naar Europa vertrek- 
ken. Van der Keilen zag de noodzakelykheid in om Veth's 
ouden vader voor te bereiden op den onvermydel\1ken slag 
die hem wachtte. Maar daar Veth reeds te zwak was om 
zelfs maar een glas water op te nemen, stelde van der 
Keilen hem voor in zjjne plaats aan zyn vader te schrijven. 
Veth wilde het hem echter alleen toestaan onder voorwaarde, 
dat hU den brief letterlek zou dicteeren ; hjj wilde volstrekte 
zekerheid dat geene verontrustende berichten zouden ge- 
zonden worden en zeide de overtuiging te koesteren, dat 
ht) te Humpata, waar het thans winter was, spoedig weder 
zou opknappen. 

De brief dien Veth den lOden Mei aan van der Keilen in 
de pen gaf, luidde als volgt: 
„Waarde oude heeri 

„Door overgroote zwakte zie ik m\] verplicht van der 
Keilen te verzoeken voor mj] de pen ter hand te nemen en 
in myne plaats te schrijven. De zwakte is ontstaan door 
zware diarrhee, waarvan de oorzaak in het water is gele- 
gen. Gelukkig zal ik heden vanhier kunnen vertrekken, en zal 
dan ook wel weer spoedig beter zijn. Reden tot ongerust- 
heid bestaat er volstrekt niet ; maar het spUt my toch, dat 
ik met de volgende mail waarschUnltJk niet zal kunnen 
schrijven. Gy moet maar denken : geen tyding goede tyding; 
want zelfs hier waait een slecht bericht merkwaardig snel 
over. Ik mag nu van van der Keilen niet meer vergen en 
eindig daarom met vele harteiyke groeten aan allen." 

Deze aandoenUjke brief, waarvan elk woord van teedere 



Digitized by 



Google 



411 

bezorgdheid voor zyn vader getuigt, draagt nog zyn eigen 
handteekening, met vry vaste hand geschreven. Het zullen 
wel de laatste woorden z^n, die uit ztjne pen zjjn gevloeid. 
Bij het pakken werd nogal zwarigheid ondervonden. Veth 
had gewenscht den wagen en de vele goederen mede te 
voeren, die in der tt]d de boeren van Humpata, wegens het 
groot verlies aan trekvee dat zü geleden hadden, te Ben- 
guella hadden moeten achterlaten (^). Ware h\j in het bezit 
van het noodig getal ossen geweest, hij zou stellig getracht 
hebben aan dien wensch gevolg te geven. Nu moest echter 
uit de massa voorhanden bagage, waartoe ook de door 
Goddefroy uit Banana medegebrachte goederen niet weinig 
hadden bijgedragen, eene keuze gedaan worden, en het 
kostte veel overleg te bepalen wat het veiligst kon wor- 
den achtergelaten, om öf voorloopig te Benguella te blij- 
ven, öf met andere gelegenheden verzonden te worden. Het 
duurde dan ook nog tot den volgenden dag eer alles gereed 
was. Des morgens te zeven uren begon de tocht, die door 
velen te Benguella met groote bezorgdheid werd aangestaard. 
Men zou, en wel met den meesten spoed, denzelfden weg 
volgen waarlangs men van Humpata gekomen was ; want 
het was geen onderzoekingsreis meer, het was een tocht 
om zoo mogelijk nog den dreigenden dood te ontvlieden. 



(1) Vgl. bl. 824. 



Digitized by 



Google 



TIENDE HOOFDSTUK. 



Terugreis van Benguella naar den hoek van Kalahangka. — 
Kampement aldaar. — Dood en begrafenis van Veth. — Reis 
van Kalahangka naar Quillengues. — Verlies van onderscheiden 
ossen en een der paarden. — Onvermogen om de reis voort te 
zetten. — Hulp van Humpata gevraagd. — Van der Keilen gaat 
vooruit naar Humpata, en ontmoet P. van de Merwe, die met ossen 
naar Quillengues op weg is. - Van der Keilen te Huïlla. — Weder- 
varen van Goddefroy. — Zyne reis naar Humpata en aankomst 
aldaar. — Overgave der klok. — Brief van rouwbeklag der boeren 
aan Veth's vader. — Ontbinding der Expeditie. — Van der Keilen 
blijft in Afrika achter, terwgl Goddefroy naar Europa terugkeert. 

Veth's laatste reis nam een aanvang. Hy had er zich 
veel van voorgesteld die in de tilbury met zyne moedige 
paardjes te volbrengen. HJ) stapte vol moed in hetrytuigje 
en nam de teugels ter hand ; maar reeds na vijf minuten 
gaf hü ze aan van der Keilen, die naast hem zat, over, en 
een poosje later beklaagde hü zich dat dè zittende houding 
hem vermoeide. „Zoodra w\j stil houden," zeide hy, „ga ik 
in de groote kar." Wy leerden reeds het op vier k vyf 
uren afstands van Benguella gelegen brakke water van 
Quipupa kennen (' ). Daar werd halt gehouden ; van der Keilen 

(1) Blz. 879. 



Digitized by 



Google 



413 

spreidde een leger voor Veth, daar de wagen nog op zich 
liet wachten. Z\] kwamen overeen om op deze plek een 
dag te bleven; want daar het pas geregend had, was hier 
veel gras, en zouden de ossen, die de laatste dagen erg 
door gebrek aan voedsel geleden hadden, gelegenheid hebben 
zich te herstellen en nieuwe krachten te verzamelen. Dit was 
te meer noodig, daar een tocht van twee dagen door een 
dorre wildernis, zonder gras of water, in 't vooruitzicht lag. 

Het reisgezelschap bleef te Quipupa tot halfdrie des namid- 
dags van den ISd®» Mei; ten einde bij mogel\)ke ongevallen 
over voldoende krachten te kunnen beschikken, waren te Ca- 
tumbella nog vier zwarte jongens gehuurd en op deze plek 
werd nog een v\jfde aan het dienstpersoneel toegevoegd. 
Men bracht het dien dag niet ver ; reeds te halfzeven werd 
op den kam van het vóór Benguella liggend gebergte stil- 
gehouden. Daar de diarrhee van Veth schier met het uur 
verergerde en ernstige bezorgdheid aan z^jne reisgenooten 
begon in te boezemen, verlangden dezen dat ht) zich in een 
hangmat zou laten dragen; maar hy wilde er nog steeds niet 
van hooren. En of hem al onder het oog werd gebracht, dat het 
schokken der kar hem zooveel kwaad zou doen — niets 
baatte ; hy bleef er by : in de kar wilde hy liggen en zoo 
spoedig mogeltJk vooruit. 

In den ochtend vandenU^enMei werd, nadat de tocht van 
halfvtjf tot zes uren en van zeven tot tien uren was voortgezet, 
aan den voet van het gebergte water gevonden en een ge- 
ringe hoeveelheid gras. Deze vondst en de moeilükheden die 
het overtrekken van den bergrug had opgeleverd, leidden tot 
het besluit om hier weder een of twee dagen te vertoeven. 
Frans en van der Keilen beproefden gedurende dezen rust- 
tyd hun geluk op de jacht en slaagden er in ieder een 
springbok te schieten. 



Digitized by 



Google 



414 

Bü het hervatten van den tocht op den lö^e», des namid- 
dags te drie uren, leidde de weg door het heuvelige terrein, 
van zware zandrivieren doorsneden, dat de bergen van Ben- 
guella van de Coporolo-rivier scheidt ('). Er werd des nachts 
met korte tusschenpoozen doorgereisd, en eerst des morgens 
te halfelf van den löd©» Mei eene langere halt gemaakt ; 
want het gebrek aan water en gras voor de beesten dwong 
tot snel vooruitgaan. Het laatste gedeelte van den af- 
gelegden weg, overal met rotsblokken bezaaid, waar- 
door de kar hevig hotste, was voor Veth eene zware 
beproeving geweest. Het liggen in de kar was voor den 
armen zieke niet langer uit te houden, zyn diarrhee was 
nu bepaald in dysenterie overgegaan. Hoe Goddefroy ook 
zyn best deed om hem schoon te houden, het was een ödele 
poging ; nauw had hy schoon linnen gekregen of het was 
weder bevuild. Ieder had zyn dekens aan den lyder afge- 
staan, en deze werden by afwisseling onder hem gespreid, 
opdat hy toch zacht zou liggen. Toen nu eindeiyk op het 
heetste van den dag als naar gewoonte gerust werd, dron- 
gen van der Keilen en Goddefroy er weder op aan, dat Veth 
zich zou laten dragen, en tot hunne groote verwondering 
stemde hy dadel yk toe. Een hangmat werd gereed gemaakt, 
waarin hy tot den hoek van Kalahangka vervoerd werd; 
dit traject werd zeer snel afgelegd, want reeds te 3 uren 
in den namiddag kwam de hangmat daar aan, en eerst te 
acht uren in den avond de ossenkar. Veth was redeiyk wel, 
beter dan Goddefroy, die by den wagen gebleven was, ver- 
wachtte hem te vinden. Toen deze aan de rustplaats ko- 
mende in den donker naar hem zocht en angstig „mynheer! 



(1) Zie bl. 879. 



Digitized by 



Google 



415 

mijnheer!" riep, antwoordde Veth op vrooiyken toon: „Be- 
daar maar! Ik ben er nogl Ik ben nog niet dood!" 

Er was de laatste dagen met spoed gereisd; in de aan- 
teekeningen van Goddefroy vinden wtj de uren van vertrek 
en aankomst van de kar vermeld, die bewijzen dat de rei- 
zigers doordrongen waren van het besef welk gevaar er lag 
in het talmen. Van de 29 uren die verliepen tusschen het 
vertrek van de halte op den loden Mei en de aankomst op 
den hoek van Kalahangka op den 16den^ was de kar ruim 
21 uren in beweging. 

Den volgenden dag sprak van der Keilen ernstig met 
Veth over zjjn toestand, en daar zy het eens waren over 
den aard der ziekte, werd in een geneeskundigen gids voor 
reizigers, dien zü bi) zich hadden, een recept gezocht tegen 
dysenterie. Naar het gevonden voorschrift maakte van der 
Keilen een drank gereed van morphine, gompoeder en sui- 
ker, en het gelukte hem z^jn chef te overtuigen van de 
hooge noodzakelijkheid om op deze plek te blijven totdat 
hy hersteld zou zyn. Er was hier gras en zeer goed water 
en er bestond dus hoop dat de ossen op hun verhaal zou- 
den komen en dat de besmettelijke ziekte die zich dien dag 
by den os Zeeman had geopenbaard en waarom hy was 
doodgeschoten, zich niet verder zou uitbreiden ; de proviand- 
kist bevatte eieren, brood en vleesch in voldoende hoeveel- 
heid en met aller goedvinden bepaalde dus Veth dat men 8 
of 10 dagen op deze plaats zou biyven. Spoedig was het 
kamp opgeslagen en materiaal byeengebracht voor een gras- 
hut, om den zieke tegen zon en wind te beschermen. 

Op het gebruik van de geneesmiddelen volgde inderdaad 
eenige beterschap. Daarover evenzeer verheugd als zyne 
reisgezellen, riep Veth in den morgen van 18 Mei van der 
Keilen by zich, sprak hem over zyne beterschap en zeide 



Digitized by 



Google 



416 

O. a. : »De drank helpt, ik geloof dat ik tot het leven terug- 
keer'' — wel een bewijs dat de gedachte aan sterven hem 
de laatste dagen niet vreemd was geweest Die vreugde 
zou, helaas! van korten duur zijn. De gunstige verschijnse- 
len hielden aan tot den avond, toen Goddefroy, die steeds 
bezig was den Hjder te verplegen, aan van der Keilen kwam 
zeggen, dat Veth wartaal sprak ; het bleek dat hy ylende 
was in een hevige koortB. Den geheelen nacht bleef van 
der Keilen btj hem waken, en op den bepaalden tydgafhü 
hem de medicUnen, in de hoop dat de koorts in den morgen 
zou bedaren ; maar die hoop bleek üdel. Toen Goddefroy des 
ochtends bü den zieke kwam, voegde hü dezen toe : ,Pleizieri- 
ger nacht heb ik nooit gehad ; van der Keilen is altjjd door hier 
geweest en wlj hebben ons samen vroolyk gemaakt." Deze 
zonderlinge opgewondenheid werd gevolgd door dofheid en 
kennelijke vermindering ; hU lag neder alsof hy sliep en 
sprak slechts nu en dan verwarde woorden. Van der Keilen 
wilde hem den drank toedienen, maar bemerkte dat hü niet 
meer slikken kon; de thermometer gaf als temperatuur van 
ziJn lichaam 43° h 44° aan. Zijne reisgenooten begrepen dat 
het einde naderde, en weldra bleek dat ztj juist hadden ge- 
oordeeld. Den 19<ien Mei kwart over drieèn blies hij den laat- 
sten adem uit, zonder een enkel helder oogenblik meer 
gehad te hebben. 

Aandoenlijk is het de woorden te lezen door van der 
Keilen onder den indruk van dezen voor de Expeditie on- 
herstelbaren slag terneergeschreven. „Vreeselijker oogen- 
blik als toen — zegt htj — heb ik nooit beleefd ; met zijn 
drieën te zijn en dan bij het Igk van een der drie te staan! 
Wtj hebben als kinderen geschreid. Htj toch was het hoofd 
van ons allen, ons beider vriend en raadsman I" 

Met bedroefde harten vervulden de achtergeblevenen 



Digitized by 



Google 



417 

hunnen plicht, brachten het l^k in orde, legden het op een 
ruwe baar en lieten een grafkuil maken, in een zandheuvel 
dicht aan den oever der rivier. Des nachts waakten zU by 
den doode, terwijl groote vuren rondom hen brandden, en 
in den ochtend van den 208ten Mei, bö het opgaan van de 
zon, di*oegen van der Keilen, Goddefroy, Frans en de oudste 
der zwarte bedienden hem naar den grafkuil, legden hem 
daarin, vulden de groeve met aarde en dekten deze met een 
heuvel van groote, zware steenen, opdat het graf niet ge- 
schonden zou worden door roofdieren, en opdat het zicht- 
baar zou ztjn voor een ieder die dezen weg langs kwam. 

Met zeer begi-ypelyken spoed, twee uren later reeds, ver- 
lieten de overbiyvenden in treurige stemming deze nood- 
lottige plek; te tien uren werd de kleine rivier 0) door- 
waad, daarna een poos gerust, en toen de tocht van halfdrie tot 
halfzeven voortgezet. Nu bereikten de reizigers de plaats waar 
de Coporolo-rivier moest doorwaad worden, maar daar het 
reeds duister was, bleven z|j aan deze zyde kampeeren en 
stelden den overtocht tot den volgenden ochtend uit. Na 
dien , den 2l8t«n Mei, volbracht te hebben, bleven zy nog 
eenige uren de Coporolo in zuidoostelt)ke richting volgen, 
zoodat zy stroomopwaarts Quillengues meer en meer na- 
derden. De tocht tot daar leverde niet veel merkwaardigs 
op, behalve de ongelukken die ook nu onze reizigers ach- 
tervolgden. De ossen, toch reeds zoo zwak dat zy nauwe- 
lyks de kar konden voortsleepen, waren tegen het doortrek- 
ken der zandrivieren niet bestand, en weldra waren er vier 
bezweken. Den 20»^^ Mei viel de os Lierman in een 
diepe greppel en schoot er het leven by in, en denzelfden 
dag stierf een der zwarte jongens, in de wandeling Jan 
Rooi geheeten, en werd op korten afstand van den weg 



(1) Zie bl. 875. 

27 



Digitized by 



Google 



418 

hegraven. Van der Keilen reed nog altyd het karretje, 
maar met een innig gevoel van deernis voor de paarden ; 
een van deze was ziek te Benguella gekomen en, ofschoon 
ten halve hersteld, nog lang niet in staat om te trekken, 
zoodat alle arbeid op één paard nederkwam. In dien toe- 
stand vorderde de stoet slechts drie, hoogstens vier uren 
per dag, terwyi anders een ossenwagen gerekend wordt 
acht of negen uren per dag af te leggen. Gelukkig had men 
geen ontmoetingen met de hier anders menigvuldige leeu- 
wen, maar werden daarentegen door van der Keilen en 
Frans bi) verschillende gelegenheden eenige antilopen ge- 
schoten, waaronder ook een paar rooibokken (Aepyceros 
melampus). Den 27»*«" Mei, des ochtends te elf uren, kantelden 
de wagen en het karretje schier op hetzelfde oogenblik 
om ; het volhardings-vermogen der reizigers werd inder- 
daad op een zware proef gesteld I Het was een uit- 
komst dat zl) thans de meer bewoonde streken van Quil- 
longues begonnen te naderen; de nacht die op het nieuwe 
ongeval met de kar volgde, werd doorgebracht in de naby- 
heid van een kraal der Mondombe's, en den geheelen vol- 
genden dag werd, wegens de uitputting van het trekvee, 
in die kraal halt gehouden. 

Den 29**^" sukkelde men weder eenige uren voort, maar 
de 30^« Mei moest opnieuw aan de rust worden gew\)d; 
weder bezweek er een os, Hoogmoed, en tevens verloor 
Goddefroy don hond dien hij van den consul te Loandaten 
geschenke had gekregen. 

Bü de voortzetting van de reis op de volgende dagen 
werden de kralen menigvuldiger; men verblgdde zich weder 
onder menschen te zyn; — ook een der negerjongens, Qua- 
drille geheeten, was verheugd dat hy in meer bewoonde 
streken kwam en sloop waarschynJijk daarom weg. Heel 



Digitized by 



Google 



419 

lang heeft hU van ztjne vrijheid niet genoten, want reeds 
den tweeden dag brachten gewapende zwarten, die den 
jongen herkend hadden, hem aan het reisgezelschap terug. 

Kort na elkander werd de os Hartman vermist en viel 
zyn kameraad Rooiveld in een drift en verloor het leven. 
By zooveel onaangenaams was het een biyde gebeurtenis 
dat Flik, de laatst overgebleven hond van Veth, dien van 
■der Keilen op 26 Maart was kw^tgeraakt, werd teruggevon- 
den op dezelfde fazenda waar hi) was verloren gegaan en 
-die ook nu door van der Keilen bezocht werd om zich 
van brood te voorzien. De schadeloosstelling voor het onder- 
houd van den hond betaald en op 3000 reis gesteld, was 
gelukkig niet zoo groot als ztj in pórtugeesche munt schijnt 
te zün, daar dit bedrag met f 8.25 in onze munt gelijk 
staat. Dat van der Keilen aan den landheer ook de tilbury 
verkocht voor j^ 8 in goud was juist geen voordeel, daar 
hy het geld nooit heeft gezien. (^) 

Maar spoedig kwamen weder nieuwe onheilen den toe- 
stand verergeren ; nogmaals viel er een os dood en kort 
daarop werd aan van der Keilen bericht, dat een der paar- 
den, en wel juist het gezonde, aan de paardenziekte stond 
te sterven. De toestand was nu bepaald onhoudbaar ge- 
worden; by onderzoek bleek, dat er nog slechts twee ossen 
waren, gezond genoeg om tot trekken in staat te z^jn, en 
tot hen behoorde ook de vermiste Hartman^ die door eenige 
zwarten, als aan de Expeditie behoorende, herkend en terug- 
gebracht was. 

Men herinnert zich dat ook nog een drietal aan Veth be- 
hoorende ossen te Humpata waren achtergelaten (*), en 



(1) Verg. bl. 8Ö6, 868. 
<2) Zie bl. 824. 



Digitized by 



Google 



490 

men hoopte dat ook deze nog dienst zouden kunnen doen. 
Na een ernstig overleg nam van der Keilen op zich naar 
Humpata om hulp te schrijven. Zyn brief, gericht aan den 
Kommandant der boeren, Gerrit van de Merwe, behelsde het 
bericht van Veth's overlijden, gafmededeelingvandemoeie- 
lykheden waarin de reizigers door de ziekte en het verlies 
van schier al hun trekvee gebracht waren, en verzocht de 
noodige ossen te Humpata te huren en hun met de drie 
daar nog achtergeblevene te gemoet te zenden. 

De brief werd aan Matankapir, in wien men veel vertrou- 
wen stelde, ter bezorging gegeven. 

In afwachting der hulp werd voor goed halt gehouden. 
Men kon geen voet meer verzetten en moest dankbaar zQn 
voor den vriendeiyken bfjstand van een Portugees, die zelfs 
aan de reizigers een varken ten geschenke gaf. 

Intusschen liet de uit Humpata gevraagde hulp zich steeds 
wachten, en toen den 9^^^ Juni nog niemand vandaar was 
opgedaagd, besloot van der Keilen zich te paard derwaarts 
te begeven, door den oudsten slaaf en twee te Quillengues 
gehuurde zwarten begeleid. HU meende Humpata in drie 
dagen te kunnen bereiken, en zoo hy de ossen tegenkwam 
zou hU zelf toch naar Humpata doorgaan om vandaar brie- 
ven te schreven, dewtjl er gegronde vrees bestond, dat de 
kar niet vóór het vertrek der mail te Humpata zou zvJn. 
Hü reed op den genoemden datum des morgens te zes uren 
van de kar weg, Goddefroy daarbU achterlatende, en ver- 
volgde de reis, waarbU thans de door Veth ter wille van de kar 
genomen omweg kon vermeden worden, tot zonsondergang, 
zonder een dronk water te vinden omz^ndorsttelesschen. 

In den nacht die nu aanbrak, kwam aan Goddefroy ter 
oore, dat de bediende Matankapir, niet, zooals hem bevolen 
was, met den brief naar Humpata was gegaan, maar stil- 



Digitized by 



Google 



421 

letjes in z^n kraal was gebleven. Goddefroy en Frans gin- 
gen terstond gewapend op weg om den luiaard te zoeken, 
maar toen zg na drie uren gaans aan de kraal kwamen, 
^as hU niet te vinden, en kon alleen z\jn zoon als gyzelaar 
medegevoerd worden. Daar, zooals wU zien zullen, de brief 
aan van de Merwe wel aan zyn adres was gekomen, ligt 
de onderstelling voor de hand, dat öf Goddefroy door een 
valsch bericht is misleid en de verdachte neger inderdaad 
zelf zUn taak heeft volbracht, öf, dat ht) althans zQn bood- 
schap aan een ander heeft opgedragen. Hoe het zy, van der 
Keilen, den lO^en Juni den tocht naar Humpata voortzet- 
tende over den kam van het Munda-gebergte, en zoo op 
het voetpad komende dat naar de Lubango of Honig-rivier 
voert, ontmoette laat in den namiddag Petrus van de Merwe, 
een broeder van den Kommandant, met de noodige ossen 
om de kar te halen. Hy had de brieven by zich die te Hum- 
pata voor de reizigers gedurende hunne afwezigheid waren 
aangekomen, en meldde hem tevens hoe groote ontroering 
Veth's overiyden onder de boeren te Humpata had teweeg- 
gebracht, wyi men daar algemeen het oog op hem geves- 
tigd had als den man die hen helpen en in hunne behoef- 
ten voorzien zou. Van de Merwe had zwarte bedienden en 
soldaten by zich en beweerde dat in die streken veel leeu- 
wen waren ; hy had er dien morgen een ontmoet die hem 
bespringen wilde, doch dien hy door een schot op de vlucht 
had gejaagd. Hy ried daarom van der Keilen by de voort- 
zetting zyner reis naar Humpata de grootste voorzichtigheid 
aan; gelukkig is deze niet door leeuwen verontrust I 

Dien nacht brachten van de Merwe en van der Keilen 
met hun gezelschap by elkander door; den volgenden 
ochtend zette de een de reis naar Quillengues, de ander 
naar de Lubango voort ; maar wegens de uitputting waar- 



Digitized by 



Google 



422 

aan zljn paard leed, moest van der Keilen den weg voor 
de helft te voet afleggen, 's Avonds, even voor zonsonder- 
gang, doorwaadde hy de Lubango, op eene andere plaats dan 
op de heenreis. Ztj had hier een geheel ander aanzien dan 
op ieder ander punt waar hU ze vroeger had gezien. Toen 
had z\i zich voorgedaan als een diepe, snelstroomende 
rivier, hier geleek zü een onafzienbaar rietveld. Het water 
kwam onzen reiziger meestal tot boven de knieën en op 
de diepste plaatsen moest hj) zwemmen; ofschoon de door- 
wading naar gissing slechts tien minuten duurde, waren 
ztjn beenen door het buitengewoon koude water geheel ver- 
styfd. Op een heuveltop aan de overzijde legde h\j zich te 
slapen, maar hoe verbaasd was hy, toen hy, den volgenden 
morgen ontwakend, alles om zich heen met een schitterend 
wit rypkleed zag overdekt, alsof hy een hollandsch land- 
schap in Januari aanschouwde. En het was niet de wit 
bevrozen grond alleen, die hem deze vergeiyking deed ma- 
ken ; de meeste boomen waren ontbladerd en het gras was 
kort en stoppelig, alles een gevolg van de gewoonte om 
groote plekken gronds kaal te branden. Vooral des nachts,^ 
als de bodem, te midden der duisternis, in een vuurzee her- 
schapen schynt, moet het schouwspel van zulk een brand 
indrukwekkend zyn. 

Van der Keilen vertrok weder vroeg van zyn slaapplaats 
en kwam na een rit van negen uren te HulUa aan, waar 
hy zich vervoegde by de paters der Mission Catholique, 
juist op het tydstip waarop hun overste, Père Duparquetr 
van een bezoek te Humbe aan de Cunene was teruggekeerd. 
Dat van der Keilen niet dadeiyk naar Humpata door- 
ging, laat zich gemakkeiyk verklaren. Hy wist toch dat de 
droeve tyding van Veth's dood daar reeds was aangeko- 
men, en voelde zich natuuriyk gedrongen om met de zen- 



Digitized by 



Google 



423 

delingen, menschen van meer beschaving en ervaring dan 
de boeren en van wie de Expeditie zooveel welwillendheid 
had ondervonden, te spreken over den slag die haar getrof- 
fen had, en over hetgeen den achtergeblevenen thans te doen 
stond. Zyn verhaal werd met de meeste belangstelling en deel- 
neming aangehoord. Gedurende de twee dagen die van der 
Keilen op het zendingsstation doorbracht, bezweek ook het 
laatste paardje ; hun, die weten met hoeveel liefderijke zorg 
die edele soembasche ponies door Veth steeds waren ver- 
pleegd, moet het waarlyk een soort van troost zyn, dat 
hem het verdriet bespaard was getuige van hun sterven 
te wezen. Met de grootste bereidwilligheid leenden de pa- 
ters aan van der Keilen een pak-os, waarmede hö zonder 
verderen tegenspoed de reis tot Humpata volbracht. 

Keeren wy thans terug tot Goddefroy, die by den ossen- 
wagen was achtergebleven. Toen van de Merwe zich den 
12^0° Juni bü hem voegde, was er den vorigen dag weder 
een os, Koerland, gestorven. Van de Merwe bracht tien 
van ztjne eigene ossen mede en de drie vroeger vermelde, die 
de Expeditie te Humpata had achtergelaten; één was er 
nog onder öoddefroy's hoede die dienst kon doen, zoodat 
de kar met een span van veertien ossen kon afryden. Er 
werd afgesproken dat van de Merwe voor de verleende 
hulp jff 20 in goud zou ontvangen. Van de zieke dieren 
bezweken er weder twee den volgenden dag en een derde 
op den 15^«"; er moesten er nog acht worden achtergelaten, 
die nog korter of langer hebben geleefd, maar de hoop dat 
de rust te Quillengues ze herstellen zou, is Udel gebleken. 

Ofschoon Goddefroy zich sedert den 14^»° Juni ernstig 
ongesteld gevoelde, werd de reis begonnen en langzaam 
voortgezet, ook nu weder niet zonder dat men tal van 
bezwaren ondervond, die telkens oponthoud veroorzaakten : 



Digitized by 



Google 



424 

de wagen viel nogmaals om, Frans kreeg hevig de koorts 
en van de Merwe werd door een der tJzers van den wagen 
gewond. Den IS***»» Juni kwam men aan den voet van 
het Munda-gebergte, waardoor men nog van het plateau 
van Hurapata was gescheiden. De omweg om Quillengues 
werd ook nu vermeden, maar des te noodzakelyker was 
het de kar leeg te pakken en de goederen, zooals zoo dik- 
wtjls btl moeiiyke bergbestijgingen geschiedt, met sleden 
▼an boomtakken naar boven te brengen (*). Na den nacht 
aan den voet te hebben doorgebracht, begonnen de reizigers 
des morgens te halfzes de kar af te laden, en na een 
wacht bü de goederen te hebben geplaatst, spanden zü de 
ossen voor den ledigen wagen en bereikten te acht uren den 
top. Hier hield Goddefroy, in gezelschap van een pak-os 
en een geit, de wacht b^j de kar, terwijl de boeren met 
de ossen weder naar beneden gingen om de goederen te 
halen. In twee vrachten moest de bagage naar boven 
gesleept worden ; eerst des avonds te halfzes was dit ver- 
moeiende werk ten einde gebracht. Den volgenden dag 
zette men de reis over het boschrjjke gebergte voort, 
langs een weg die door vele groote steenen en het dichte 
hout verre van gemakkelijk was. Den nacht bracht men 
door in een vallei, bt) een waterkom, die den naam Leeu- 
wenwater draagt. 

Om de afgematte ossen niet geheel uit te putten, trok 
men met kleine dagreizen verder ; zoo werd o. a. op den 
2i«ten^ een Zondag, die. zooals wü reeds weten, door de boe- 
ren, zooveel de omstandigheden maar eenigszins toelaten, 
als rustdag wordt gevierd, alleen gereden van halfzes tot 
acht uren 's avonds. Den 28«*«» bereikte de karavaan de Lu- 



(1) Zie bl. 218; 272. 



Digitized by 



Google 



425 

bango of Honig-rivier, waarin het water een meter hoog 
stond en een zeer sterke stroom ging. By het doorwaden 
raakte de kar vast en moest, om haar los te krUgen, op- 
nieuw met zeer veel moeite ontladen worden. Nadat alles 
overgebracht en weder gepakt was, zette men den tocht 
voort tot een ravijn, waarin men gedurende de middag- 
uren uitrustte, en reed daarna tot halfzeven in den mane- 
schyn door bosschen, tot het punt waar de weg van 
Quillengues op dien van Mossamedes naar Huïlla uitkomt. 
Hier werd overnacht en den volgenden ochtend de reis eerst 
naar Huïlla, waar Goddefroy brieven, voor hem uit het Va- 
derland gekomen, in ontvangst nam, en na een kort vertoef 
naar Humpata voortgezet, welke plaats eindeiyk des avonds 
te halfzeven van den 24»'«" Juni werd bereikt. 

Met welke gemengde gevoelens zullen de overgebleven 
leden der Expeditie het wederzien van Humpata begroet 
hebben! Dankbaar dat een tocht met zooveel ellende, zoo- 
vele ontberingen, ten laatste achter hen lag; verheugd dat 
zy konden uitrusten van de doorstane vermoeienissen en 
op hun verhaal komen in het gunstige klimaat van dit 
gewest, zullen zö tevens met diepen weemoed den chef 
herdacht hebben, die hun zoo moedig was voorgegaan, om 
alles wat hem lief was, ja het leven zelfs, ten offer te 
brengen aan het besef zijner grootsche roeping ; voor wien 
Humpata ook een herstellingsoord had kunnen z^n, maar die, 
ginds in de wildernis begraven, er niets kon achterlaten 
dan dankbare harten, die nooit vergeten zullen wat hy voor 
Humpata had willen wezen. 

Doch allerlei beschikkingen die thans genomen moesten 
worden, leidden hunne gedachten af en lieten hun gelukkig 
niet lang tyd tot sombere overpeinzingen. 

Een van de eerste plichten die Goddefroy te vervullen 



Digitized by 



Google 



426 

had, was aan de boeren de klok te overhandigen, door hem 
van Banana medegebracht; en zoodoende mocht hö bü z^ne 
wederkomst te Hurapata althans in één opzicht eenige vol- 
doening smaken. De boeren misten eene klok om hun tot 
de godsdienstoefeningen samen te roepen. Tot dusver had 
het slaan op een groot petroleumblik dat gemis moeten 
vergoeden. Goddefroy kon hun thans uit naam van den 
hoofdagent der N. Afrikaansche Handelsvennootschap een ge- 
schenk aanbieden, waardoor die misstand werd opgeheven, 
en dat op grooten prjjs door hen gesteld werd. Bij alle 
wederwaardigheden der reis had Goddefroy toch steeds voor 
het medevoeren der klok zorg gedragen, en hy stelde er nu 
eene eer in, reeds op den dag zei ven van zyne aankomst, 
de klok aan den Kerkeraad ter hand te stellen. Korten tyd 
daarna werd naast de kerk een nederig klokhuis opgericht, 
waarin zy werd opgehangen. Van de groote dankbaarheid 
waarmede zy werd ontvangen, getuigt de brief, die, namens 
den Kerkeraad door P. J. van de Merwe geteekend, den 8^" 
Juli aan den heer de la Fontaine Verwey verzonden werd, 
en dus luidde: 

„In antwoord op UEdgeb. geëerd schryven, dd. 29 April, 
hebben wy de eer u te berichten, dat de door ons zoo zeer 
gewenschte klok ten behoeve der kerk, door tusschenkomst 
van den heer L. J. Goddefroy ons is geworden. De gemeente 
stelt dit geschenk op zeer hoogen prys en acht zich geluk- 
kig nog Hollandsch bloed van hunne voorvaderen in deze 
gewesten te kunnen ontmoeten. 

„wy roepen u gezameniyk dank toe ; onze oprechte 
wensch is uw aller welzyn. De klok Banana zal ons steeds 
by iedere godsdienstoefening aan u allen doen gedenken", enz. 

Tegeiyk met dezen brief werd door den Kerkeraad van 
Humpata ook een brief van rouwbeklag opgesteld aan Pro- 



Digitized by 



Google 



427 

fessor Veth, een aandoeniyke brief, treffend door ziJne een- 
voudigheid en biykbaar getrouw de gevoelens van de af- 
zenders wedergevend. Hy luidt als volgt: 

„Hooggeleerde Heer! 

„De hier vertoevende trekboeren uit de Transvaal gevoe- 
len zich gedrongen u hun deelneming te betuigen by het 
overiyden van uw zoon. Daar zich onder hen ook vele 
gryze vaders bevinden, zoo beseffen zy hoeveel u verliest. 
Zy willen hierby hun dankbaarheid uitdrukken voor het- 
geen hy voor Humpata deed en nog had willen doen. Zyn 
naam zal in hunae harten bewaard biyven. Hy was de 
eerste stamgenoot welke hun het bewys bracht, dat Hol- 
land, welks taal zy spreken en waar hunne vaderen woon- 
den, hen nog niet geheel vergeten had. 

„Met de grootste deelneming in uw leed en na vriende- 
lyke groete, 

namens de gemeente van Hunvpata^ 
P. J. VAN DB Merwe." 

Voorwaar een schoone hulde aan den overledene! 

Welke loop verder aan de zaken zou gegeven worden 
moest natuuriyk by van der Keilen enöoddefroy, reeds ge- 
durende de eerste dagen van hun verbiyf te Humpata, een 
punt van overleg uitmaken. Aanvankeiyk waren zy geneigd^ 
de beslissing aan het oordeel van Veth's vader over te la- 
ten, en hunne eerste brieven uit Humpata verzonden zyn 
in dien geest geschreven. Maar na ryper nadenken kwamen 
zy den 5d«° Juli tot het besluit, dat het beter was zelf han- 
delend op te treden, daar er maanden zouden verloopen 
eer het antwoord uit het Vaderland hen kon bereikt hebben, 
en inmiddels veel geld nutteloos zou worden weggeworpen. 



Digitized by 



Google 



428 

Zö bepaalden dus dat van der Keilen nog eenigen tyd in 
Afrika zou blijven, allereerst om de zaken der Expeditie te 
regelen en de goederen te gelde te raaken. In denzelfden 
brief echter waarbij deze van het genoemd besluit aan Veth's 
vader kennis gaf, deelde hU dien z\)n voornemen mede, om, 
nu hü zich zoo goed onder de boeren thuis gevoelde, het 
zoölogisch onderzoek in gindsche streken nog eenigen tijd 
voort te zetten, en riep daartoe zlJne hulp in. Die hulp is 
hem verleend. Wat onder de goederen der Expeditie tot 
dit doel dienstig kon zyn, werd hem geschonken, en de som 
die het Ned. Aardrijkskundig Genootschap nog voor de voort- 
zetting van Veth's onderzoek beschikbaar had gehouden, 
maar nu aan Prof. Veth werd aangeboden, om de zoo jam- 
meritjk gestuite Expeditie nog zooveel raogeiyk tot nut 
der wetenschap te doen strekken, werd door dezen grooten- 
deels besteed om van der Keilen te ondersteunen. Hier- 
aan was echter de voorwaarde verbonden, dat hy zou voort- 
gaan, zooveel hU kon, berichten omtrent land en volk in 
te zamelen, en zich, zoo mogelijk bijgestaan door de paters 
te Huïlla, zou oefenen in het gebruik der instrumenten voor 
terrein-opneming en meteorologische waarnemingen. Zoo 
bleef van der Keilen zelfstandig voortwerken op Afrika's 
zuidwestkust. 

Goddefroy daarentegen zou naar Nederland terugkeeren 
«n de zoölogische en ethnologische verzamelingen die nog 
niet verzonden waren, medevoeren. Met Goddefroy's ver- 
trek van Humpata, dat den 9^«° Juli plaats had, was de 
Expeditie feiteiyk ontbonden ; want de verdere werkzaam- 
heden van van der Keilen kunnen wel als een uitvloeisel, 
maar niet als de voortzetting van de Expeditie beschouwd 
worden. 

Het vervoer van Goddefroy's goederen naar Mossamedes ' 



Digitized by 



Google 



429 

werd opgedragen aan P. J. de Valier, die tydens de afwezig- 
heid der reizigers van Humpata als huisbewaarder had dienst 
gedaan. De kar met de bagage werd door elf ossen getrokken. 
Daar de Valier vooraf wilde aanraden by zjjn woning te Pa- 
langka, ging men reeds des morgens te halfzes op weg ; de rit 
daarheen, over een vlak maar steenachtig veld, duurde tot 
halfnegen. Te halftwee werd de tocht hervat en drie uren 
later bereikte men Huïlla, waar Goddefroy afscheid nam 
van den koetsier Frans en den smid Grobbelaar. Den 10^«» 
Juli vorderde de wagen tot Lubango, en den volgenden 
dag werd de bergrug beklommen en aan de andere zyde 
afgedaald, bü welke afdaling zware boomtakken aan den 
wagen werden gebonden om de vaart van het voertuig te 
temperen. Des avonds te zes uren werd halt gemaakt op eene 
plaats waar stroomend water gevonden werd, waarnaar de 
reizigers reeds sedert eenige uren smachtend verlangd had- 
den. Op den 12^«" Juli werd het Quagga-veld overgetrokken 
en „het verlaten huis" gepasseerd. Goddefroy zag in deze 
buurt o. a. een troep quagga's, een twintigtal sterk, en 
loste op een der dieren een schot, dat trof, maar dat het 
niet belette met de andere te ontvluchten. 

Te Bivalla, waar men dien dag te halfvljf aankwam, 
waren de daar verblijf houdende Portugeezen afwezig, en 
was het dus onmogelijk inkoopen te doen ; alleen eenige 
inlandsche aardappelen waren voor de reizigers beschikbaar. 
Zfl ontmoetten den volgenden dag den boer Jordens, die^ 
met vier wagens, elk met 16 ossen bespannen, op weg 
was naar Humpata; des nachts werden zö, op hunne 
kampplaats tusschen de rotsen zeer verontrust door pan- 
ters en leeuwen. Den 14^«" Juli trok het reisgezelschap 
door de Munhino-rivier en bereikte tegen den avond* de 
woning van den heer Rodrigues, btj wien Goddefroy ge- 



Digitized by 



Google 



430 

hoopt had den nacht te mogen doorbrengen ; maar deze 
was afwezig, waarom Goddefroy gaarne gebruik maakte 
van de gastvrijheid van een anderen hier wonenden Por- 
tugees, de Novous geheeten. Te Munhino, waar men den 
15*«* Juli was aangekomen, werd het reisgezelschap vermeer- 
derd met een levenden baviaan, dien Goddefroy later aan den 
zoölogischen tuin te Amsterdam verkocht 's Nachts door- 
reizende en den weg vervolgende over Nascente, Pedra 
Grande, door het schoone dal van de Giraul en over 
Quipollo, kwam men den 17*«" Juli te Mossamedes, waar 
Goddefroy ztjn intrek nam ten huize van den heer Joaquin 
Batis Ferreira de Metto. Goddefroy had bijna den geheelen 
weg van Humpata tot hier te voet afgelegd, en, zooalsons 
bleek, in hoofdzaak slechts dezelfde tooneelen weergezien, 
die ons van vroeger bekend z^jn. Den 2(K«»> daaraanvol- 
gende keerde de Valier met z^n wagen naar Humpata terug. 
Wt) zullen Goddefroy op z\Jn reis huiswaarts, die hü den 
23«^° Juli met het stoomschip Biafra aanvaardde, niet verge- 
zellen. Genoeg zj] het te vermelden, dat ht) een groot aantal 
kusthavens aandeed, den 30^" Juli Banana bereikte, den heer 
Verwey den brief der boeren ter hand stelde en den 4*'^' 
Augustus verder reisde. Hier en daar kwam hij in het 
bezit van eenige ethnologische merkwaardigheden en dik- 
wyis had hy met hevige koortsen te worstelen. Van den 
13*«» tot den 17d<?n Augustus vertoefde hy te Old Oalabar; 
den 15*»n September bereikte hy Liverpool en in den avond 
van den 16^®» kwam hy, via Dover, Galais en Brussel, na eene 
reis die van Mossamedes af 63 dagen geduurd had, te 
Amsterdam terug. 

EINDE. 



Digitized by 



Google 



INHOUD. 



Bladz. 

I. Het leven van Daniël David Veth . . . 1— 40 

Byi. A. Een tochtje in de binnenlanden van Sumatra . . 43— 52 

r, B. Op de padoman 68— 85 

„ C. De piek van Korintji 86— 95 

„ D. Eenige opmerkingen naar aanleiding van de Ko- 
loniale Kroniek in de Economist van Maart 1882. 96—100 
., E. Plan van een onderzoekingstocht in zuidwestelijk 

Afrika 101—110 

„ F. Brief van prof. P. J. Veth aan de Heeren Henny, 

Stortenbeker, Ankersmit en D. D. Veth . . . .111—114 
„ G. Lfist der geschriften van D. D. Veth 115—116 

n. Reis van D. D. Veth in züidwesteluk Afrika 117—430 

Inleiding 119-127 

HooFDST. I. Reis van Goddofroy en van der Keilen naar 
Banana en verblyf aldaar tot de komst van 

Veth. 22 Aug.-18 Nov. 1884 128—156 

j, II. Reis van Veth van Hamburg naar Banana 
en vandaar met z\jne reisgenooten naar Mos- 

samedes. 23 Sept.— 7 Dec. 1884 157—180 

^ m. Verblyf te Mossamedes tot het vertrek van 

Veth. 7-17 Dec 1884 181-202 

IV. Reis van Veth naar Humpata en terug naar 

Mossamedes. 17 Dec. 1884—6 Jan. 1885. . . 203—236 



Digitized by VjOOQIC 



iioiour 

HooFDST. V. Van der Keilen en • 
in Veih's afwe7.igh< 
terugkomst. 17 Dec 

f, VI. Oezameniyke reis n 
15 Jan.-^ Febr. 188 

„ VIL Verbluf te Hunipa< 
Qnipungo. 8 Febr.— 

„ VIII. Reis van Humpata 
guella. 17 Maart— ^ 

„ IX. Verblijf te Benguel 
Reis van Goddefroy 
12 Mei 1885 . . . 

q X. Terugreis van Bengu< 

dood. Ontbinding < 
9 Juli 1885. . . . 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



TY1>. VAN n. C. A- TTtlKME. TK NIJHROBK. 



j 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google